zaaknummer: SBR 11/1042-E
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 oktober 2012 in de zaak tussen
de vereniging Judo Bond Nederland, te Nieuwegein, eiseres
(gemachtigde: mr. B.A.M. Dubois-van Kleef),
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder
(gemachtigde: drs. N.A. Liborang).
Bij besluit van 15 juni 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toekenning van een subsidie voor het organiseren van de Grand Prix Judo 2010 afgewezen.
Bij besluit van 14 februari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2011. Eiseres is daar vertegenwoordigd door [voorzitter], voorzitter, [directeur], directeur, en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en drs. J. Willemsen en mr. Y.N. Barend.
De rechtbank heeft op 19 december 2011 het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen met stukken onderbouwd zijn stelling aannemelijk te maken dat hij sinds 2007 de bestendige gedragslijn hanteert dat een Olympisch Kwalificatie Toernooi (OKT) een wedstrijd is waarop atleten/teams zich rechtstreeks kunnen plaatsen voor deelname aan de Olympische Spelen.
Bij brieven van 3 januari 2012 respectievelijk 19 januari 2012 hebben partijen nadere stukken ingediend. Op 28 februari 2012 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de datum voor het doen van uitspraak bepaald op 30 maart 2012. Partijen hebben toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij tussenuitspraak van 30 maart 2012 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, het gebrek in de besluitvorming te herstellen, dan wel de rechtbank te laten weten geen gebruik te zullen maken van voornoemde mogelijkheid. Bij brief (aanvullend besluit) van 10 mei 2012 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld. Bij brieven van 15 juni 2012 en 6 juli 2012 heeft eiseres hierop haar zienswijze uitgebracht.
Bij brief van 4 september 2012 heeft de rechtbank partijen bericht dat zij met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb heeft bepaald dat in deze zaak geen nader onderzoek ter zitting wordt gedaan. Daarmee heeft de rechtbank het onderzoek wederom gesloten.
1. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 30 maart 2012 overwogen dat verweerder er niet in is geslaagd aan te tonen dat hij in de jaren 2007 tot en met 2009 de bestendige gedragslijn hanteerde die OKT definieert als een toernooi waar rechtstreekse plaatsing voor de Olympische Spelen kan worden afgedwongen. Nu verweerder dit wel als uitgangspunt heeft gehanteerd om het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel af te wijzen en zich op het standpunt heeft gesteld dat de subsidieverlening aan eiseres voor een vergelijkbaar toernooi in 2007 een fout betrof, heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres ten tijde van het indienen van de subsidieaanvraag op 10 januari 2010 geen gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen aan de subsidieverlening in 2007 voor een vergelijkbaar toernooi.
2. Verweerder heeft hierover in zijn aanvullend besluit van 10 mei 2012 opgemerkt dat de in 2007 verleende subsidie een subsidie is met een incidenteel karakter (een projectsubsidie). Aan de toekenning van de projectsubsidie voor de Super World Cup Judo 2007 kon eiseres om die reden dan ook geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen over toekomstig handelen van verweerder. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat door het verlenen van één eerdere projectsubsidie redelijkerwijs niet kan worden gesteld dat het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat een volgende subsidieaanvraag ook zou worden ingewilligd. Van belang is volgens verweerder tevens dat het niet zo is dat hij verplicht is elke subsidieaanvraag voor een OKT te honoreren. Er zal altijd een individuele beoordeling plaatsvinden. Wat betreft de wijziging van de definitie van OKT heeft verweerder erop gewezen dat de invulling van een begrip in de loop der tijd aan verandering onderhevig kan zijn en dat het tot zijn beleidsvrijheid behoort om een dergelijke wijziging door te voeren. Dat hij in 2007 eenmalig een projectsubsidie aan eisers heeft verleend voor een OKT, maakt volgens verweerder niet dat hij de verscherping van de definitie van OKT eerder aan eiseres bekend had moeten maken.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich niet langer op het standpunt stelt dat de verlening van de subsidie aan eiseres in 2007 een fout betrof en dat eiseres er om die reden geen vertrouwen aan mocht ontlenen dat aan haar in 2010 opnieuw subsidie zou worden verleend voor een vergelijkbaar toernooi. Verweerder erkent thans dat geen sprake is van een al jaren bestaande bestendige gedragslijn die OKT definieert als een toernooi waar rechtstreekse plaatsing voor de Olympische Spelen kan worden afgedwongen, maar dat deze definitie met ingang van 2010 wordt toegepast. De rechtbank onderschrijft evenwel het huidige standpunt van verweerder dat eiseres geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan het feit dat aan haar in 2007 een subsidie is verleend voor een vergelijkbaar toernooi, nu dit een projectsubsidie betreft. Gelet hierop en gelet op het feit dat verweerder nimmer een definitie van het begrip OKT heeft gepubliceerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij niet gehouden was de aanscherping van de uitleg van OKT aan eiseres op voorhand kenbaar te maken. Het feit dat verweerder het begrip OKT sinds 2010 anders uitlegt dan voorheen kon eiseres begrijpen uit het primaire besluit waarin haar aanvraag werd afgewezen. Zoals al blijkt uit de tussenuitspraak van 30 maart 2012 is de rechtbank van oordeel dat het verweerder vrij staat om de definitie aan te scherpen en dat, alles in ogenschouw nemend, niet gezegd kan worden dat de thans door verweerder gehanteerde definitie van OKT niet redelijk is. De omstandigheid dat eiseres er voor heeft gekozen om verplichtingen aan te gaan voor de organisatie van de Grand Prix Judo 2010 al voordat verweerder een beslissing had genomen op haar subsidieaanvraag, komt voor rekening en risico van eiseres en hoefde voor verweerder geen reden te zijn om de subsidie alsnog toe te kennen.
4. Omdat het bestreden besluit aanvankelijk een ontoereikende motivering had, is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernieten besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, in stand te laten.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Aan eiseres is door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend. De rechtbank ziet aanleiding om de op verzoek van de rechtbank gegeven schriftelijke reacties van 15 juni 2012 en 6 juli 2012 in de berekening van de proceskosten te betrekken als zienswijze en daarvoor 0,5 punt toe te kennen naar analogie met de systematiek van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de schriftelijke reacties en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 302,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50 te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, voorzitter, en mr. M. Ramsaroep en mr. A.B. Blomberg, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.