ECLI:NL:RBUTR:2012:BX9797

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
770071 AC EXPL 11-5531 4215 en 793677 AC EXPL 12-517
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verhuurder voor schade door hennepkwekerij en bewijsvoering huurovereenkomst

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Utrecht op 10 oktober 2012, staat de aansprakelijkheid van de verhuurder, [stichting], centraal. De verhuurder heeft een huurovereenkomst gesloten met huurder [X], maar heeft daarbij haar zorgplicht geschonden door niet te verifiëren wie de huurder was. Dit leidde tot de ontdekking van een hennepkwekerij in de gehuurde panden op 16 november 2010. Liander N.V., de netbeheerder, heeft de verhuurder aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeide uit het illegaal afnemen van elektriciteit door de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelt dat de verhuurder niet kan ontsnappen aan haar verantwoordelijkheden, ook al is de huurovereenkomst met [X] betwist. De kantonrechter stelt vast dat de verhuurder een zorgplicht heeft om ervoor te zorgen dat er geen illegale activiteiten plaatsvinden in de door haar verhuurde panden. De rechtbank wijst erop dat de burgerlijke rechter niet gebonden is aan de vrijspraak van de strafrechter, wat betekent dat de verhuurder alsnog aansprakelijk kan worden gesteld, ongeacht de uitkomst van de strafzaak tegen [X]. De rechtbank heeft de verhuurder in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de huurovereenkomst, maar benadrukt dat de bewijslast bij de verhuurder ligt. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en het horen van getuigen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Amersfoort
vonnis in hoofdzaak en in vrijwaring van 10 oktober 2012
in de zaak met nummer: 770071 AC EXPL 11-5531 4215 van
de naamloze vennootschap
Liander N.V., vertegenwoordigd door Nuon Monitoring N.V.,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: Liander,
eiseres,
gemachtigde: GGN [woonplaats],
tegen
de stichting
[stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder te noemen: [stichting],
gedaagde,
gemachtigde: Stichting Bestrijding Woonfraude en Hennepteelt te Amersfoort,
en in de zaak met nummer 793677 AC EXPL 12-517 van
de stichting
[stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder te noemen: [stichting],
eiseres,
gemachtigde: Stichting Bestrijding Woonfraude en Hennepteelt te Amersfoort,
tegen
[X],
wonend te [woonplaats],
verder te noemen: [X],
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.M. Maliepaard.
1. Het verloop van de procedures
1.1. Het verloop van de procedures in de hoofdzaak en in vrijwaring blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 maart 2012;
- de akte met producties van 12 juni 2012 van Liander in de hoofdzaak ten behoeve van de comparitie;
- de brief met producties van 22 mei 2012 van [X] in de vrijwaringszaak ten behoeve van de comparitie;
- de comparitie van partijen van 19 juni 2012, waarvan aantekening is gehouden.
1.2. Hierna is uitspraak bepaald.
2. Feiten
2.1. [stichting] is een onderneming die zich bezighoudt met de aan- en verkoop en de verhuur van onroerend goed. Zij is eigenaar van onder meer bedrijfsruimte (een loods) aan de [adres 1] en B in [vestigingsplaats].
2.2. Ter zake van deze bedrijfspanden zijn tussen Liander en [stichting] een transportovereenkomst en een overeenkomst voor de levering van elektriciteit tot stand gekomen. Op deze overeenkomsten zijn de Algemene voorwaarden 2006 voor aansluiting en transport voor kleinverbruikers (hierna: AV) van toepassing.
2.3. Op 16 november 2010 zijn hennepplantages in de loods aangetroffen. Op 7 december 2010 heeft Liander aangifte gedaan bij de politie van diefstal van energie en het veroorzaken van een gevaarlijke situatie.
2.4. Bij brieven van 23 november 2010 stelt Liander [stichting] aansprakelijk voor de door haar geleden schade. In deze brieven wordt geschreven dat de schade met betrekking tot het pand aan de [adres 1] € 2.441,78 (inclusief BTW) bedraagt en € 8.349,37 (inclusief BTW) met betrekking tot het pand aan de [adres 2].
2.5. In haar brief van 26 november 2010 betwist [stichting] aansprakelijkheid. Zij voert daartoe onder andere aan dat er geen overeenkomsten tussen haar en Liander bestaan. Verder betwist zij onrechtmatig ten opzichte van Liander gehandeld te hebben.
2.6. Op 19 januari 2011 is [X] door de rechtbank Zwolle-Lelystad bij verstek veroordeeld tot betaling van onder meer de huurpenningen over december 2010 en januari 2011 voor de loods ten bedrage van € 9.069,25. Verder heeft de rechtbank de huurovereenkomst tussen [stichting] en [X] ontbonden. Van dit vonnis is [X] in verzet gekomen.
2.7. In haar tussenvonnis van 23 november 2011 heeft de rechtbank [stichting] in de gelegenheid gesteld het bestaan van de huurovereenkomst met [X] door middel van getuigen te bewijzen.
2.8. Bij vonnis van 28 maart 2012 heeft de rechtbank het verstekvonnis van 19 januari 2011 vernietigd. De rechtbank oordeelt in dit vonnis:
“Nu [stichting] en de getuigen die [stichting] heeft aangegeven te willen horen, op de dag waarop de enquête is bepaald niet zijn verschenen, leidt dit tot het oordeel dat [stichting] niet heeft voldaan aan de hiervoor aangehaalde bewijsopdracht. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat [stichting] aan [X] voornoemde bedrijfsruimte heeft verhuurd.”
2.9. [X] is op 28 maart 2011 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad vrijgesproken van – kort gezegd – het telen van hennepplanten en het wegnemen van elektriciteit. In dit vonnis wordt onder andere overwogen:
“De rechtbank stelt vast dat verdachte noch bij de hennepkwekerij is aangetroffen noch dat hij daar door getuigen is gezien. (…)
De verklaring van verdachte dat hij de huurovereenkomst (met [stichting]; toevoeging kantonrechter) niet heeft getekend acht de rechtbank niet hoogst onwaarschijnlijk. De rechtbank heeft evenals de raadsvrouw geconstateerd dat een aantal data en inhoud van de huurovereenkomst niet juist zijn en dat de handtekening en parafen niet lijken op de handtekening en parafen die verdachte onder zijn bij de politie afgelegde verklaringen heeft gezet en eveneens niet lijkt op de handtekening in verdachtes paspoort.”
3. Het geschil
in de hoofdzaak
3.1. Liander vordert samengevat dat de kantonrechter [stichting] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 12.034,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2011, alsmede in de kosten van het geding. Van voornoemd bedrag maken ook € 800,- buitengerechtelijke incassokosten deel uit.
3.2. Liander baseert haar vorderingen primair op nakoming van de overeenkomsten, subsidiair op wanprestatie en meer subsidiair op onrechtmatige daad.
3.3. [stichting] voert verweer. Tijdens de comparitie heeft zij erkend dat er tussen haar en Liander een transportovereenkomst en een overeenkomst voor de levering van elektriciteit bestaan met toepasselijkheid van de AV. Zij stelt zich evenwel op het standpunt dat zij de bedrijfspanden aan [X] heeft verhuurd. Daartoe verwijst zij naar een document genaamd “Huurovereenkomst kantoorruimte” dat volgens haar op 1 juli 2009 – tijdens de zitting heeft [stichting] toegelicht dat dit een typefout is en 1 juli 2010 moet zijn – door haar en [X] is ondertekend.
Verder verwijst zij naar de brief van 5 juli 2010 aan [X] waarin onder meer is geschreven:
“Tot onze spijt moeten wij u mededelen dat er een fout geslopen is in het huurcontract voor de objecten welke u huurt.
Het betreft artikel 5. Inzake levering en diensten. Hierbij is opgenomen dat de verhuurder de nutsvoorzieningen op naam zal nemen. Dit is niet in overeenstemming met hetgeen we besproken hebben. Hierbij wijzigen we dan ook dit artikel in:
“Huurder dient de Nuts voorzieningen per ingang van het huurcontract op naam te nemen”
Dien ten gevolge zal het voorschot van de servicekosten á € 100,- per maand in artikel 4.8 komen te vervallen.”
3.4. [stichting] betwist dat zij toerekenbaar tekort is geschoten ten opzichte van Liander dan wel onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Verder betwist zij de hoogte van de schade die Liander stelt te hebben geleden.
3.5. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
in de vrijwaringszaak
3.6. [stichting] vordert samengevat dat de kantonrechter [X] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis veroordeelt tot betaling van al hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak tegen Liander wordt veroordeeld, met inbegrip van de proceskostenveroordeling, alsmede in de kosten in vrijwaring.
3.7. [stichting] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [X] door het oprichten en gebruiken van een hennepkwekerij toerekenbaar tekort is geschoten in de verplichtingen die ingevolge de huurovereenkomst op hem rusten, zodat hij gehouden is de daaruit voortvloeiende schade (die bestaat uit al hetgeen [stichting] aan Liander verschuldigd is) te vergoeden.
Ter onderbouwing van het bestaan van deze huurovereenkomst verwijst [stichting] naar hetgeen zij in de hoofdzaak heeft aangevoerd. Tijdens de comparitie heeft zij toegelicht dat de huurovereenkomst door bemiddeling van [A] tot stand is gekomen. [A] is medio mei 2012 overleden en was een kennis[B], bestuurder van [stichting]. Volgens [stichting] kwam [A] op een gegeven moment langs met de mededeling dat hij een potentiële huurder had, namelijk [X]. [A] heeft [X] de bedrijfsruimte laten zien, aldus [stichting]. De huur werd maandelijks contant aan [A] betaald die het huurbedrag vervolgens aan [stichting] doorbetaalde. Ter onderbouwing hiervan verwijst [stichting] naar het proces-verbaal van verhoor van [A] van 4 februari 2011 door de politie Flevoland, waarin onder meer is opgenomen:
“U vraagt mij hoe de verhuur van de panden (…) is gegaan. Het is algemeen bekend dat ik bemiddel in de verhuur van panden. Zo ben ik in aanraking gekomen met [X]. Hij stond op een gegeven moment voor mijn deur.
(…)
Hij zocht een pand voor opslag van water, wijn en Franse kaas.
U vraagt mij wie het huurcontract opgesteld heeft. Ik heb eerst een kopie gemaakt van het paspoort van [X]. Daarmee ben ik naar [stichting] gegaan. Door [C] is vervolgens het huurcontract opgesteld. Daarmee ben ik weer naar [X] gegaan. [X] heeft bij mij thuis het huurcontract getekend. Dit heb ik weer op het kantoor van [stichting] gebracht. Mijn vriendin [D] was hier getuige van.
(…)
U vraagt mij hoe [X] betaalde. Hij deed dit contant. Hij moest voor die twee panden 800 euro betalen. Later is dit volgens mij door [C] van [stichting] nog bijgesteld naar 750 euro. (…)
Ik begrijp dat die [X] alles ontkend. Ik voel me door hem dus behoorlijk in mijn zak gescheten. (…)”
Dat op de huurovereenkomst geen woonplaats van [X] is vermeld, is volgens [stichting] niet zo vreemd. Het kwam volgens haar wel vaker voor dat [A] geen adresgegevens van huurders verstrekte, zodat zij daarover niet beschikt. Correspondentie aan huurders werd daarom naar het gehuurde object gestuurd, aldus [stichting], zo ook de brief van 5 juli 2010 (zie r.o. 3.3). [stichting] controleerde alleen de legitimatie.
3.8. [X] voert verweer en betwist dat tussen hem en [stichting] een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Hij stelt dat hij voor het eerst van deze huurovereenkomst hoorde, toen hij in voorlopige hechtenis zat op verdenking van betrokkenheid bij het voeren van de onderhavige hennepkwekerij.
Volgens [X] voerde hij in de periode van 4 augustus 2010 tot en met 12 september 2010 een taakstraf uit in Amsterdam. Toen kwam hij in een café een man tegen die zich uitgaf als [B]. Later bleek deze persoon [A] te zijn, aldus [X]. Volgens [X] vertelde [A] dat hij een loods in Almere te huur had, waarna zij deze loods zijn gaan bekijken. [X] stelt dat hij bij [A] thuis is geweest en daar een kopie van zijn identiteitsbewijs heeft achtergelaten voor het opstellen van een huurovereenkomst. Omdat zijn rijbewijs werd ingevorderd voor een periode van vier maanden, was het huren van de loods niet zinvol, aldus nog steeds [X]. Hij stelt dat hij [A] heeft meegedeeld van huur af te zien nog voordat hij de huurovereenkomst had ontvangen. Verder stelt [X] zich op het standpunt dat hij nooit huur heeft betaald voor de panden.
Volgens [X] heeft [A] de huurovereenkomst vervalst, althans is deze valselijk opgemaakt. [X] betwist dat de handtekening en de parafen op de huurovereenkomst van hem zijn. Ter onderbouwing van zijn verweer dat hij geen huurovereenkomst met [stichting] heeft gesloten en nimmer gebruik heeft gemaakt van de bedrijfspanden, verwijst hij naar de vonnissen van 28 maart 2011 en 28 maart 2012 (zie r.o. 2.9 en r.o. 2.8).
3.9. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
in de hoofdzaak
4.1. Tussen partijen staat inmiddels vast dat Liander en [stichting] zich in een contractuele verhouding tot elkaar bevinden. De kantonrechter zal aan de primaire grondslag van de vorderingen voorbijgaan, omdat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet is in te zien van welke contractuele verplichtingen zij nakoming vordert. Daar komt bij dat Liander de door haar gevorderde bedragen met zoveel woorden als schade aanmerkt. De kantonrechter zal daarom de subsidiaire grondslag van de vorderingen beoordelen.
4.2. Niet meer in geschil is ook dat op de overeenkomsten tussen Liander en [stichting] de AV van toepassing zijn. Artikel 4.2 luidt, voor zover van belang:
De contractant ([stichting]; toevoeging kantonrechter) is gehouden, voor zover zulks redelijkerwijs nodig is, aan de netbeheerder zijn medewerking te verlenen bij de toepassing en de uitvoering van het in de aansluit- en transportovereenkomst bepaalde en de controle op de naleving daarvan, en wel in het bijzonder door:
a. de netbeheerder zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van door hem waargenomen of vermoede schade, gebreken of onregelmatigheden in het in het perceel aanwezige gedeelte van de aansluiting en/of de meetinrichting, verbreking van de verzegeling daaronder begrepen;
Artikel 4.3 luidt:
De contractant is gehouden het redelijkerwijs mogelijke te doen om schade aan het in het perceel aanwezige gedeelte van de aansluiting en/of de meetinrichting te voorkomen.
Artikel 4.6 luidt, voor zover van belang:
Het is de contractant niet toegestaan:
(…)
b. door of vanwege de netbeheerder of een erkende meetverantwoordelijke aangebrachte verzegelingen te verbreken of te doen verbreken;
c. handelingen te verrichten of te doen verrichten waardoor de hoeveelheid getransporteerde elektrische energie niet of niet juist kan worden vastgesteld, dan wel een situatie te scheppen waardoor het normaal functioneren van de meetinrichting of (andere) door de netbeheerder beheerde apparatuur wordt verhinderd of de tarievenregeling van de netbeheerder niet of niet juist kan worden toegepast.
4.3. Volgens vaste jurisprudentie leggen bovenstaande bepalingen in de AV een contractuele zorgplicht op de afnemer van elektriciteit. De kantonrechter verwijst hiervoor onder meer naar rechtbank Utrecht 8 april 2009, LJN: BI3725 en hof Den Bosch 24 februari 2009, NJF 2009, 298.
Uitgangspunt bij de beoordeling is dan ook dat [stichting] als contractant van Liander gehouden is de nodige zorg voor de aansluiting te betrachten. Wanneer zij de bedrijfspanden en daarmee de aansluiting op het elektriciteitsnet aan een derde ter beschikking stelt, betekent dit niet dat zij niet langer gehouden is haar verplichtingen ten aanzien van de aansluitingen na te komen. Op [stichting] rust een zorgplicht jegens Liander erop toe te zien dat niet op illegale wijze stroom werd afgetapt in de door haar verhuurde bedrijfspanden; dit geldt temeer omdat [stichting] een professionele verhuurder is. Door toe te staan dat door een derde buiten de meter om elektriciteit kon worden afgenomen, is [stichting] dan ook tekort geschoten in de op haar rustende contractuele zorgplicht ten aanzien van Liander.
4.4. Tijdens de comparitie heeft [stichting] aangevoerd dat haar zorgplicht niet zover reikt dat zij de handel en wandel van [X] – aannemende dat er een huurovereenkomst tussen [stichting] en [X] is – moest controleren, omdat zij ver van de bedrijfspanden af zat. Dit verweer faalt.
Vaststaat dat [stichting] [X] niet persoonlijk heeft ontmoet, maar de gestelde contractsluiting heeft overgelaten aan een derde ([A]). Vaststaat verder dat [stichting] niet op de hoogte was van de woonplaats van haar huurder. Door haar bedrijfsvoering zo in te richten, heeft [stichting] het risico genomen met een onbetrouwbare huurder in zee te gaan. Onder deze omstandigheden heeft [stichting] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende zorg betracht voor de aansluiting van Liander. De omstandigheid dat haar huurder schade heeft veroorzaakt aan deze aansluiting, zoals door [stichting] is aangevoerd, komt dan ook voor haar rekening en risico. Dit leidt ertoe dat [stichting] gehouden is deze schade aan Liander te vergoeden.
4.5. Liander stelt dat een hennepplantage was ingericht gedurende in elk geval de periode van juni 2010 tot 16 november 2010, waarbij twee volledige groeicyclussen hebben plaatsgevonden. In het pand [adres 1] is in deze periode volgens haar 4.976 kWh elektriciteit weggenomen. In het pand [adres 2] is dat 29.663 kWh. Deze hoeveelheden corresponderen met respectievelijk € 2.441,78 en € 8.349,37. Ter onderbouwing hiervan verwijst [stichting] naar de door haar in het geding gebrachte aangiftes en opnameformulieren energiefraude, waarin de aangetroffen apparatuur en hun wattages worden opgesomd.
Tijdens de zitting is namens Liander toegelicht dat de mate van vervuiling van de apparatuur, de hoeveelheid stof en de alggroei een belangrijke rol hebben gespeeld bij de schatting dat de hennepkwekerij 140 dagen (twee groeicycli) in bedrijf moet zijn geweest. Zij erkent wel dat de omstandigheid dat de moederplanten in het pand [adres 2] stonden en de kweekjes in het pand [adres 1] het lastiger maakt een goede inschatting te geven.
4.6. [stichting] voert verder verweer tegen de hoogte van de schade en voert aan dat Liander ten onrechte heeft teruggerekend tot de ingangsdatum van de huurovereenkomst, 1 juli 2010. Zij neemt het standpunt in dat het opbouwen van een dergelijke kwekerij zeker twee tot drie weken in beslag neemt. Omdat niet aannemelijk is dat [X] onmiddellijk is begonnen met het opbouwen van de hennepkwekerij, leidt dit er volgens haar toe dat de kwekerij op zijn vroegst medio augustus 2010 in werking kan zijn getreden. De kwekerij kan daarom niet 140 dagen in bedrijf zijn geweest, aldus [stichting]. Dit geldt ook als [X] onmiddellijk nadat hij de beschikking kreeg over de huurruimte, met de opbouw van de kwekerij is begonnen.
4.7. De kantonrechter stelt voorop dat het “buiten de meter om” afnemen van elektriciteit meebrengt dat de omvang van het verbruik naderhand slechts schattenderwijs kan worden vastgesteld. Daarbij is het aan het energiebedrijf zijn vordering, in het geval van betwisting, aannemelijk te maken. De onzekerheid die evenwel inherent is aan een dergelijke schatting, moet voor rekening van [stichting] worden gebracht, omdat de onzekerheid het rechtstreekse gevolg is van haar normschendende handelen.
Verder wijst de kantonrechter erop dat Liander op grond van artikel 12.2 van de AV ook bevoegd is de omvang van de getransporteerde energie te schatten. Deze bepaling luidt, voor zover van belang:
Indien de netbeheerder niet tijdig kan beschikken over de voor hem relevante gegevens (…), is de netbeheerder bevoegd de omvang van de hoeveelheid getransporteerde energie te schatten (…).
Aan de andere kant stelt de kantonrechter vast dat Liander tijdens de comparitie niet heeft kunnen uitleggen hoe zij, ondanks de door [stichting] gestelde opbouwperiode, tot de conclusie is gekomen dat de hennepkwekerij 140 dagen in bedrijf is geweest. Namens Liander is toegelicht dat haar fraudespecialist daarover opheldering kan geven. De kantonrechter begrijpt dit standpunt aldus dat Liander verzoekt dit verweer nader te bespreken. Hij zal Liander in de gelegenheid stellen bij akte uitsluitend nader in te gaan op het verweer dat Liander ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een opbouwperiode van twee à drie weken. [stichting] zal daarop bij antwoordakte mogen reageren.
4.8. Partijen twisten verder over de vraag of Liander BTW in rekening mag brengen over het door haar geschatte illegale stroomverbruik. Met verwijzing naar hof Leeuwarden, LJN: BA2716 en het arrest van het Hof van Justitie van 14 juli 2005, zaak C-435/03 (British Tobacco International/Newman Shipping & Agency Company) is de kantonrechter van oordeel dat dit niet het geval is, omdat diefstal van goederen niet valt onder het begrip “levering van goederen” in de zin van richtlijn 77/388/EG (de richtlijn betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting).
4.9. Met betrekking tot de “overige schadeposten” van in totaal € 1.409,18 zoals weergegeven op de nota’s van Liander (producties 4 en 7 bij dagvaarding) wijst [stichting] er ten slotte op dat Liander ten onrechte tweemaal voorrijkosten van € 104,34 in rekening brengt. Met [stichting] is de kantonrechter van oordeel dat, gelet op het feit dat de bedrijfspanden direct naast elkaar liggen, slechts eenmaal voorrijkosten in rekening gebracht kunnen worden. Dit leidt ertoe dat het bedrag van € 103,34 op de overige schadeposten in mindering zal worden gebracht, zodat ter zake van deze posten een bedrag van € 1.304,84 in het eindvonnis zal worden toegewezen.
4.10. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in de vrijwaringszaak
4.11. De vorderingen van [stichting] op [X] zijn gebaseerd op (i) het bestaan van een huurovereenkomst tussen beide partijen en op (ii) de stelling dat [X] een hennepkwekerij in de gehuurde panden heeft opgericht en in bedrijf heeft gehad.
Huurovereenkomst
4.12. Partijen zijn het erover eens dat [X] en [A] over een huurovereenkomst hebben gesproken en dat het de bedoeling was dat deze overeenkomst door bemiddeling van [A] tot stand zou komen. Evenmin is in geschil dat [X] en [A] de huurpanden hebben bezocht en dat [X] een kopie van zijn identiteitsbewijs bij [A] heeft achtergelaten.
4.13. In de kern is [X]s verweer dat het niet tot een huurovereenkomst is gekomen, omdat hij door de rijontzegging niet in staat was bij de bedrijfspanden te komen. Hij wijst erop dat de rechtbank Zwolle-Lelystad bij vonnis van 28 maart 2012 in dit verband heeft geoordeeld dat [stichting] er niet in is geslaagd te bewijzen dat zij bedrijfsruimte aan hem heeft verhuurd (zie r.o. 2.8).
De huurovereenkomst die door [stichting] in het geding is gebracht, is volgens [X] vervalst. Vermoedelijk heeft [A] dat gedaan. [X] stelt verder dat uit het politieonderzoek in de zaak tegen hem is gebleken dat in vier panden die door tussenkomst van [A] door [stichting] zijn verhuurd, hennepkwekerijen zijn aangetroffen.
Verder wijst [X] erop dat de inhoud van de huurovereenkomst de nodige vraagtekens opwerpt, hetgeen ook door de strafrechter is vastgesteld (zie r.o. 2.9). Het betreft onder meer het adres van [stichting] dat afwijkt van het adres op het briefpapier en het bij de Kamer van Koophandel geregistreerde adres en het feit dat de tekst “ingeschreven in het handelsregister onder nummer” is doorgestreept.
4.14. De kantonrechter overweegt als volgt. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv.) ligt het op de weg van [stichting] het bestaan van de huurovereenkomst te stellen en, indien nodig, te bewijzen.
De huurovereenkomst waarop [stichting] zich beroept, is een onderhandse akte als bedoeld in artikel 156 lid 3 in samenhang met artikel 157 lid 2 Rv. en levert tussen partijen dwingend bewijs op. [X] betwist evenwel de ondertekening ervan stellig. Dit leidt ertoe dat aan de huurovereenkomst op grond van artikel 159 lid 2 Rv. geen bewijskracht toekomt, zolang niet bewezen is dat de ondertekening van [X] afkomstig is. De bewijslast daarvan rust op [stichting], omdat zij zich op de huurovereenkomst beroept.
Anders gezegd: de huurovereenkomst kan, zolang niet vaststaat dat deze door [X] is ondertekend, niet bijdragen tot toewijzing van [stichting]’s vorderingen. Daarvoor zal een deskundige moeten worden benoemd die aan de hand van een door [stichting] over te leggen origineel en ondertekend exemplaar van de huurovereenkomst zal kunnen vaststellen of en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid de handtekening van [X] afkomstig is.
4.15. Het staat [stichting] evenwel vrij het bestaan van de huurovereenkomst ook op een andere manier te onderbouwen en, indien nodig, te bewijzen (bijvoorbeeld door getuigen). In dit verband beroept zij zich op het proces-verbaal van verhoor van [A] (zie r.o. 3.7). [A] heeft onder meer verklaard dat [X] de overeenkomst bij hem thuis heeft ondertekend en dat zijn partner daar getuige van was.
Tijdens de comparitie heeft [stichting] verder gesteld dat mevrouw [E] (de partner van [A]) aanwezig was, koffie heeft geschonken en kan verklaren dat [X] de huurovereenkomst heeft ondertekend. De kantonrechter begrijpt deze toelichting aldus dat [stichting] getuigenbewijs door mevrouw [E] aanbiedt van haar stelling dat [X] de huurovereenkomst heeft ondertekend.
4.16. Verder heeft [stichting] tijdens de zitting de stelling betrokken dat de Stichting Bestrijding Woonfraude en Hennepteelt al eerder een huis van [X] heeft leeggehaald waar een hennepkwekerij aanwezig was. Volgens [stichting] en de Stichting Bestrijding Woonfraude en Hennepteelt stond dit huis op naam van zijn vader die op dat moment al zes jaar overleden was. Kennelijk bedoelt [stichting] hiermee te zeggen dat [X] al eerder via een schijnconstructie toegang heeft gekregen tot een ruimte waar hij een hennepkwekerij heeft opgericht.
De kantonrechter stelt vast dat deze stelling niet door de raadsvrouwe van [X], die zelf niet aanwezig was, is weersproken.
4.17. De kantonrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat partijen hun stellingen in voldoende mate hebben onderbouwd, zodat ook aan bewijslevering door [stichting] door middel van getuigen kan worden toegekomen van haar stelling dat [X] de huurovereenkomst heeft ondertekend.
4.18. De kantonrechter is voornemens één handschriftdeskundige te benoemen en hem de volgende vragen ter beantwoording voor te leggen:
1. Kunt u vaststellen of en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid de handtekening onder de overeenkomst van 1 juli 2010 van [X] afkomstig is?
2. Hebt u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
De kantonrechter ziet in de bewijslastverdeling aanleiding te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [stichting] moeten worden betaald.
4.19. Voordat de kantonrechter tot de benoeming van een deskundige zal overgaan, zal hij [stichting] in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over:
- de wenselijkheid van het deskundigenbericht. Als [stichting] het bewijs van het bestaan van de door haar gestelde huurovereenkomst alleen op andere wijze, zoals in het bijzonder door middel van het doen horen van getuigen, wenst te leveren, dient [stichting] dit in deze akte aan te geven en kan het deskundigenbericht achterwege blijven;
- Het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
Vervolgens zal [X] de gelegenheid krijgen daarop bij antwoordakte te reageren, tenzij [stichting] ervoor kiest het bewijs te leveren door middel van getuigen (zie r.o. 4.20).
Als partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij tevens aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben.
4.20. Als [stichting] de voorkeur geeft aan het horen van getuigen, dient zij dit in voornoemde akte te vermelden en tevens de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De kantonrechter zal dan een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
Daarbij gaat de kantonrechter ervan uit dat bij het tijdstip van oproeping van de getuigen rekening wordt gehouden met de te verwachten duur van het verhoor per getuige, waarbij als leidraad kan worden aangehouden dat het verhoor van een getuige die niet tevens partij is, ten minste 60 minuten pleegt te duren, en het verhoor van een getuige die ook partij is, ten minste 90 minuten.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon (bij een rechtspersoon: rechtsgeldig vertegenwoordigd) aanwezig zijn. Als een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben.
4.21. Volledigheidshalve vermeldt de kantonrechter dat [stichting], als zij – naast haar beroep op de huurovereenkomst – ook door middel van het doen horen van getuigen of anderszins bewijs van haar stellingen wenst te leveren, zij daartoe te zijner tijd in haar conclusie na deskundigenbericht kan verzoeken.
Hennepkwekerij
4.22. [X] betwist dat hij een hennepkwekerij in de bedrijfspanden van [stichting] heeft opgericht. In dit verband wijst hij erop dat hij door de strafrechter is vrijgesproken.
4.23. Juist is dat de strafrechter [X] heeft vrijgesproken van – kort gezegd – het telen van hennepplanten en het wegnemen van elektriciteit. Dit leidt er, anders dan [X] lijkt te betogen, echter niet zonder meer toe dat ook in deze procedure moet worden aangenomen dat [X] geen hennepkwekerij in de panden van [stichting] in bedrijf heeft gehad. De burgerlijke rechter is ingevolge artikel 161 Rv. namelijk niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter dat een bepaald feit niet bewezen is. Dit betekent dat de kantonrechter op grond van hetgeen partijen op dit punt over en weer hebben aangevoerd tot een zelfstandig oordeel over de vorderingen van [stichting] zal komen.
4.24. Vaststaat dat op 16 november 2010 een hennepkwekerij is aangetroffen in de panden aan de [adres 1] en B in Almere. Met zijn verweer dat uit het politieonderzoek is gebleken dat in vier panden die door tussenkomst van [A] door [stichting] zijn verhuurd, hennepkwekerijen zijn aangetroffen (zie r.o. 4.13), bedoelt [X] kennelijk te zeggen dat er een alternatieve verklaring is voor het feit dat een kwekerij in de bedrijfspanden van [stichting] is aangetroffen, namelijk dat het [A] is die de kwekerij daar in bedrijf had. Tijdens de zitting heeft [stichting] ook erkend dat in het verleden in drie via [A] verhuurde panden in Amsterdam hennepkwekerijen zijn aangetroffen.
Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het in beginsel niet uitgesloten is dat er sprake is van een alternatief scenario, zoals door [X] is geschetst.
4.25. Hier staat het volgende tegenover. Volgens [stichting] blijkt uit het politiedossier dat tijdens de inval in de bedrijfspanden op 16 november 2010 een man is aangetroffen, [F], die aan de politie heeft verklaard dat hij daar in opdracht van [X] aanwezig was en de kwekerij in zijn opdracht heeft gebouwd. Ter gelegenheid van de comparitie is namens [stichting] verder toegelicht dat deze verklaring zich in het strafdossier bevindt, maar dat noch de politie noch het OM deze verklaring aan haar ter beschikking wil stellen.
4.26. [X] heeft erkend dat [F] een bekende van hem is. Tijdens de comparitie is door de raadsvrouwe van [X] toegelich[F] via [X] klusjes heeft gedaan voor [stichting]. [F] was aanwezig in de loods aan de Remmingweg, omdat hij “een muurtje moest doen” met het oog op de beoogde totstandkoming van de huurovereenkomst.
4.27. [X] verweert zich met de stelling dat de huurovereenkomst niet tot stand is gekomen, omdat zijn rijbewijs was ingevorderd (zie r.o. 3.8). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is naar het oordeel van de kantonrechter niet in te zien waarom [F] dan wel in een later stadium (namelijk op 16 november 2010) op verzoek van [X] aan het klussen was.
4.28. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat partijen hun stellingen in voldoende mate hebben onderbouwd. [stichting] zal – als zijnde de partij op wie de bewijslast rust – worden toegelaten tot het leveren van getuigenbewijs van haar stelling dat [X] verantwoordelijk is voor de hennepkwekerij die op 16 november 2010 in de loods is aangetroffen.
Uit proceseconomische overwegingen overweegt de kantonrechter in dit verband als volgt. Als [stichting] ervoor kiest het bestaan van de door haar gestelde huurovereenkomst door middel van een handschriftdeskundige te bewijzen (zie r.o. 4.19), komt het de kantonrechter raadzaam voor het getuigenbewijs met betrekking tot de hennepkwekerij te laten plaatsvinden nadat bij vonnis is geoordeeld over de vraag of de handtekening op de huurovereenkomst van [X] is.
Als [stichting] er daarentegen voor kiest het bestaan van de door haar gestelde huurovereenkomst door middel van getuigen te bewijzen, zal dat getuigenverhoor gecombineerd kunnen worden met het getuigenverhoor met betrekking tot de hennepkwekerij. [stichting] dient in dat geval tevens in de in r.o. 4.20 bedoelde akte de verhinderdata op te geven van de getuigen die zij wenst te doen horen in verband met de hennepkwekerij.
4.29. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De kantonrechter
in de hoofdzaak
5.1. verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 24 oktober 2012 om 9.30 uur voor het nemen van een akte door Liander over hetgeen is vermeld onder r.o. 4.7,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan,
in de zaak in vrijwaring
5.3. verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 24 oktober 2012 om 9.30 uur voor het nemen van een akte door [stichting] over hetgeen is vermeld onder r.o. 4.19 en r.o. 4.28,
5.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012.