Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 276527 / HA ZA 09-2501
Vonnis van 3 oktober 2012
1. de maatschap naar burgerlijk recht
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. de maatschap naar burgerlijk recht
[eiseres sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseressen,
advocaat mr. J. Vestering te Hengelo,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te Maarssen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENACC,
gevestigd te Maarssen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENAD B.V.,
gevestigd te Maarssen,
gedaagden,
advocaat mr. H. van Haaften te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseressen], [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 februari 2012
- de akte na interlocutoir vonnis van [eiseressen] van 14 maart 2012,
- de akte na tussenvonnis van ENAD van 21 maart 2012
- de antwoordakte na tussenvonnis van [eiseressen] van 18 april 2012
- de antwoordakte na tussenvonnis van ENAD van 18 april 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
ten aanzien van ENAD:
de boekjaren 2006 tot en met 2009
2.1. In het tussenvonnis van 15 februari 2012 heeft de rechtbank overwogen dat in het kader van de toepassing van artikel 479a Rv voor de jaren 2006 tot en met 2009 vooralsnog een bedrag van (maximaal) € 83.000,-- per jaar als een redelijke vergoeding voor de werkzaamheden van [A] kan worden beschouwd. Dit bedrag is de optelsom van
€ 43.000,-- en € 40.000,--. Het bedrag van € 43.000,-- vloeit voort uit de stelling van [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD dat ENAD in de jaren 2006 tot en met 2008 managementvergoedingen aan [gedaagde sub 1] en ENACC heeft betaald ter hoogte van in totaal
€ 173.359,--. In het tussenvonnis heeft de rechtbank als voorlopig oordeel gegeven dat ENAD dit bedrag had kunnen gebruiken om [A] in de jaren 2006 tot en met 2009 een vergoeding voor zijn accountancy- en bestuurswerkzaamheden van (afgerond) € 43.000,-- per jaar te betalen (173.359 : 4), bovenop het loon in natura. Het bedrag van € 40.000,-- heeft betrekking op de in dit geding door ENAD aanvankelijk ingenomen stelling dat ENAD op grond van artikel 12a LB dit bedrag jaarlijks betaalt aan de echtgenote van [A] uit hoofde van haar aandeelhouderschap in ENAD, bovenop het salaris dat zij van ENAD ontvangt.
2.2. ENAD heeft zich vervolgens op verzoek van de rechtbank bij akte uitgelaten over de vraag of het bedrag van
€ 83.000,-- naar beneden moet worden bijgesteld. [eiseressen] heeft daarop gereageerd.
2.3. Ten aanzien van het bedrag van € 40.000,-- per jaar betoogt ENAD thans dat sprake is van een misverstand tussen [A] en de advocaat van ENAD en dat ENAD in geen enkel jaar een betaling van € 40.000,-- aan de echtgenote van [A] heeft verricht. Ter onderbouwing hiervan heeft ENAD de aangiften inkomstenbelasting van de echtgenote van [A] over de jaren 2006 tot en met 2011 overgelegd, alsmede de naar aanleiding daarvan opgelegde belastingaanslagen over de jaren 2006 tot en met 2009. Uit de aangiften blijkt dat de echtgenote van [A] behalve een salaris van ENAD (dat lager is dan
€ 40.000,--) en een salaris van een andere werkgever in geen enkel jaar een additioneel bedrag van € 40.000,-- als belastbaar inkomen heeft opgegeven. Uit de belastingaanslagen blijkt dat de belastingdienst de aangiften heeft gevolgd. Het voorgaande is in lijn met de overweging van de rechtbank in het tussenvonnis van 15 februari 2012, dat uit de tekst van artikel 12a LB volgt dat het loon van de echtgenote van [A] voor fiscale doeleinden op haar door ENAD betaalde salaris mag worden gesteld en dat van een noodzaak of plicht voor ENAD tot betaling van € 40.000,-- per jaar aan haar geen sprake is. Dat er, behalve salaris, geen betalingen van € 40.000,-- per jaar door ENAD aan de echtgenote van [A] zijn verricht vindt ook steun in de overgelegde jaarrekeningen en daarbij behorende stukken. Het voorgaande brengt mee dat voor de bepaling van een redelijk loon van [A] de bedragen van € 40.000,-- per jaar buiten beschouwing moeten worden gelaten.
2.4. In het kader van het bedrag van € 173.359,-- (€ 43.000,-- per jaar) heeft de rechtbank in het tussenvonnis overwogen dat uit het betoog van [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD volgt dat dit slechts een verschuiving betreft van liquide middelen om [gedaagde sub 1] en ENACC in staat te stellen kosten te voldoen, zonder dat ENAD daarvoor een vordering op beide vennootschappen heeft gekregen. De rechtbank heeft dit met name afgeleid uit paragraaf 22, tweede alinea van de conclusie van dupliek. Volgens ENAD is deze aanname van de rechtbank onjuist. In verband daarmee voert zij thans aan dat [A] ten behoeve van ENACC en [gedaagde sub 1] werkzaamheden heeft verricht die verband houden met de door [eiseressen] aangespannen procedures en dat hij ten behoeve van die twee vennootschappen werkzaamheden heeft verricht ter zake van de administratie, de jaarrekeningen en de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting. ENAD stelt dat zij voor die werkzaamheden door [gedaagde sub 1] is belast en dat de daarmee samenhangende kosten in de jaarrekeningen van ENAD zijn verantwoord als kosten onder “Managementvergoeding”. Deze redenering is naar het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk. Niet valt in te zien op grond waarvan werkzaamheden die [A] ten behoeve van ENACC en [gedaagde sub 1] heeft verricht bij ENAD in rekening moeten worden gebracht. De rechtbank houdt ENAD dan ook aan haar eerder in deze procedure ingenomen standpunt en handhaaft haar aan het begin van deze alinea weergegeven oordeel, zodat de redelijke beloning van [A] voor de jaren 2006 tot en met 2009 wordt vastgesteld op (afgerond) € 43.000,-- per jaar. Hieruit volgt dat ENAD voor die jaren als gevolg van het onder haar door [eiseressen] ten laste van [A] gelegde executoriaal derdenbeslag € 173.359,-- moet betalen.
2.5. [eiseressen] vordert wettelijke rente met ingang van 29 juli 2009. Naar aanleiding van het verweer van ENAD dat zij nooit door [eiseressen] tot betaling is gesommeerd en dat zij daarom niet in verzuim is neemt [eiseressen] het standpunt in dat de dagvaarding een rechtsgeldige ingebrekestelling is, op grond waarvan ENAD vanaf de dag van de dagvaarding, 23 oktober 2009, in verzuim is. Dit standpunt is juist, zodat ENAD met ingang van 23 oktober 2009 wettelijke rente verschuldigd is (zie Hoge Raad 5 september 2008, NJ 2010, 272, rechtsoverweging 3.5.3).
De boekjaren 2010 en 2011
2.6. ENAD neemt naar aanleiding van de door haar overgelegde jaarrekening 2010 en de concept-jaarrekening 2011, waarin negatieve bedrijfsresultaten zijn vermeld, het standpunt in dat er geen ruimte is voor een redelijke vergoeding ten behoeve van [A] in die jaren. Gelet op die stukken en op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen over de niet-betaling van € 40.000,-- per jaar door ENAD aan de echtgenote van [A] ziet de rechtbank vooralsnog geen aanleiding om voor de jaren 2010 en 2011 een redelijk loon ten behoeve van [A] vast te stellen. [eiseressen] voert echter terecht aan dat de onderliggende bescheiden bij de hiervoor genoemde jaarstukken ontbreken, zodat de cijfers niet kunnen worden geverifieerd. [e[eiseressen] zal hiertoe door ENAD in de gelegenheid moeten worden gesteld. In verband hiermee zal ENAD [eiseressen] uiterlijk 15 november 2012 inzage moeten verschaffen in haar grootboek en de onderliggende boekstukken ten aanzien van 2010 en 2011 alsmede in de definitieve versie van de jaarrekening 2011. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit dat ENAD desgevraagd afschriften van die stukken aan [eiseressen] zal verstrekken.
2.7. De rechtbank zal de zaak naar de parkeerrol verwijzen. Indien de inzage in het grootboek, de onderliggende boekstukken en de definitieve jaarrekening 2011 [eiseressen] vervolgens aanleiding geeft om te veronderstellen dat ook voor de jaren 2010 en 2011 een redelijk loon ten behoeve van [A] moet worden vastgesteld, zal zij de zaak weer op de reguliere rol kunnen zetten. In dat geval dient [eiseressen] bij akte gemotiveerd en onderbouwd met stukken aan te geven op welk bedrag dat redelijk loon volgens haar dient te worden gesteld. ENAD zal daarop vervolgens bij antwoordakte mogen reageren.
2.8. Met betrekking tot het boekjaar 2012 en latere boekjaren geeft zowel [eiseressen] als ENAD er de voorkeur aan dat de rechtbank steeds een deelvonnis wijst ter beoordeling van de vraag of moet worden uitgegaan van een redelijk loon van [A] in de zin van artikel 479a Rv. Ook ten behoeve hiervan zal ENAD [eiseressen] inzage moeten verschaffen in de jaarrekening, het grootboek en de onderliggende boekstukken van het betreffende boekjaar. Die inzage dient steeds uiterlijk zes maanden na afloop van het boekjaar te worden verschaft. Ten aanzien van het boekjaar 2012 dient ENAD die inzage dus uiterlijk 30 juni 2013 te verschaffen. Ook hierbij gaat de rechtbank er vanuit dat ENAD desgevraagd afschriften van die stukken aan [eiseressen] zal verstrekken. Net zoals de rechtbank ten aanzien van de boekjaren 2010 en 2011 heeft bepaald dient [eiseressen], indien de stukken haar daartoe aanleiding geven, vervolgens bij akte gemotiveerd en onderbouwd met stukken aan te geven op welk bedrag het redelijk loon van [A] dient te worden gesteld. ENAD zal daarop steeds bij antwoordakte mogen reageren.
Beslagkosten en proceskosten
2.9. [eiseressen] vordert ENAD te veroordelen tot betaling van de kosten van overbetekening van de gelegde executoriale beslagen. De rechtbank gaat er vanuit dat [eiseressen] hiermee ook bedoelt de kosten van betekening. Deze vordering zal worden afgewezen. Het Wetboek van burgerlijke rechtvordering (waaronder artikel 706 Rv) biedt voor een dergelijke veroordeling geen grondslag, nu het geen beslagen ten laste van ENAD betreft.
2.10. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de beslagkosten waarin [A] met het vonnis van 25 maart 2009 is veroordeeld deel uitmaken van hetgeen [eiseressen] krachtens het derdenbeslag op ENAD mag verhalen, maar die aanspraak wordt begrensd door hetgeen [A] van ENAD als fictief loon te vorderen mocht hebben.
2.11. ENAD zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de tot heden gemaakte proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van [eiseressen] op basis van het met betrekking tot de boekjaren 2006 tot en met 2009 toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 72,25
- griffierecht 4.938,00
- salaris advocaat 7.815,50 (5,5 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 12.825,75
ten aanzien van [gedaagde sub 1] en ENACC:
2.12. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 15 februari 2012 al heeft overwogen zullen de vorderingen op [gedaagde sub 1] en ENACC worden afgewezen (zie 4.9 van dat tussenvonnis). [eiseressen] zal echter niet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van die partijen aangezien zij gezamenlijk met ENAD eenmaal griffierecht hebben betaald en zij worden bijgestaan door dezelfde advocaat als ENAD, terwijl ten opzichte van het geheel de aan hun verweer toe te rekenen kosten verwaarloosbaar moeten worden geacht.
3. De beslissing
De rechtbank
met betrekking tot de boekjaren 2006 tot en met 2009:
3.1. veroordeelt ENAD om aan [eiseressen] te betalen een bedrag van € 173.359,00 (éénhonderddrieënzeventigduizend driehonderdnegenenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 23 oktober 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt ENAD in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op € 12.825,75,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
met betrekking tot de boekjaren 2010 en 2011:
3.4. verwijst de zaak naar de parkeerrol,
3.5. gelast ENAD om uiterlijk 15 november 2012 inzage aan [eiseressen] te verschaffen in haar grootboek en de onderliggende boekstukken ten aanzien van 2010 en 2011 alsmede in de definitieve versie van de jaarrekening 2011,
met betrekking tot de boekjaren 2012 en later:
3.6. gelast ENAD om [e[eiseressen] steeds uiterlijk binnen zes maanden na afloop van elk boekjaar inzage te verschaffen in haar jaarrekening, haar grootboek en de onderliggende boekstukken,
ten aanzien van [gedaagde sub 1] en ENACC:
3.7. wijst de vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, mr. R.A. Steenbergen en mr. J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2012.