ECLI:NL:RBUTR:2012:BX9394

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.711154-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van verkrachting en ontucht met onvoldoende bewijs en onbetrouwbare verklaringen

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting en ontucht met aangeefster [aangever 1] op 6 en 7 april 2011, heeft de rechtbank Utrecht op 1 oktober 2012 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat de verklaringen van de aangeefster als onvoldoende betrouwbaar werden beschouwd. De aangeefster had wisselende verklaringen afgelegd, die op essentiële punten inconsistent waren. Dit leidde tot twijfels over de geloofwaardigheid van haar aangifte. Psycholoog R. Bullens concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster niet als solide bewijs konden dienen.

De rechtbank stelde vast dat er geen aanvullend bewijs was dat de ten laste gelegde gedragingen kon ondersteunen. Er waren geen directe getuigen en de verklaringen van de aangeefster vonden onvoldoende steun in ander bewijs. De rechtbank overwoog dat de mogelijkheid bestond dat de aangeefster om persoonlijke redenen haar verklaringen had aangepast, wat de betrouwbaarheid verder ondermijnde. Gezien deze omstandigheden kon de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen wat er zich had afgespeeld tussen de aangeefster en de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de door de verdediging aangevoerde verweren geen bespreking behoefden, nu de verdachte werd vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter kon indienen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.711154-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 6 april 2011 te De Meern primair [aangever 1] heeft verkracht, subsidiair ontucht met haar heeft gepleegd;
feit 2: op 7 april 2011 te De Meern primair [aangever 1] heeft verkracht, subsidiair ontucht met haar heeft gepleegd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken. Niet kan worden vastgesteld dat het voor verdachte merkbaar is geweest dat aangeefster geen seks wilde met verdachte.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de subsidiair onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de verklaringen van aangeefster. Haar verklaringen worden ondersteund door het onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte (paallocaties), het proces-verbaal bevindingen betreffende de auto van verdachte, de bon van de morning-after pil en de uitdraai van de MSN-gesprekken. Voorts vinden de verklaringen van aangeefster steun in de verklaringen van de getuigen.
De officier van justitie ziet geen reden om de verklaringen van aangeefster niet te gebruiken als bewijs. Het is niet ongewoon dat verklaringen niet volledig consistent zijn. Voorts geeft het dossier geen blijk van motieven die bij aangeefster een rol kunnen hebben gespeeld om een valse verklaring tegen verdachte af te leggen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van zowel de primair als subsidiair onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waarvan verdachte nadeel heeft ondervonden. De verhoren van aangeefster zijn, in strijd met de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, niet visueel vastgelegd en zijn, voor zover zij wel audiotechnisch zijn opgenomen, deels nauwelijks te verstaan. Voorts is in strijd met voornoemde Aanwijzing gehandeld, omdat er sturende vragen zijn gesteld. De verklaringen van aangeefster dienen dan ook te worden uitgesloten van het bewijs.
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is nu er voor de aangifte onvoldoende steunbewijs is. De verklaringen van de verschillende getuigen gaan immers slechts over wat zij aangeefster hebben horen vertellen.
De verdediging heeft meer subsidiair aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu deze verklaringen onvoldoende betrouwbaar kunnen worden geacht. In het eerste gesprek bij de politie leest aangeefster een brief voor en verklaart zij aldus niet vanuit de eigen herinnering; aangeefster is bijzonder vergeetachtig; er zitten veel inconsistenties in haar verklaringen; en de uitgedraaide sms- en bellijsten van de telefoon van aangeefster ondersteunen haar verklaringen niet. Psycholoog R. Bullens is eveneens van mening dat de verklaringen van aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn. Voorts is niet uit te sluiten dat er oneigenlijke motieven aan de aangifte ten grondslag liggen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal verdachten daarvan dan ook vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster [aangever 1] heeft zeer wisselend verklaard over de twee aan verdachte ten laste gelegde feiten. Aangeefster is bij verschillende gelegenheden, op verschillende momenten en door verschillende functionarissen gehoord en haar verklaringen over het gebeurde op 6 en 7 april 2011 zijn op verschillende – essentiële – punten niet consistent. Daarbij komt dat het voor de rechtbank onduidelijk blijft waarom aangeefster pas lange tijd na haar eerste aangifte over nog een tweede verkrachting heeft verklaard. Een en ander doet bij de rechtbank dan ook twijfels ontstaan over de geloofwaardigheid van de aangiftes. In dat verband is van belang dat psycholoog R. Bullens heeft geconcludeerd dat de verklaringen van aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn te achten.
Gelet hierop moet naar het oordeel van de rechtbank met grote behoedzaamheid worden omgegaan met de verklaringen van aangeefster en dit geldt des te meer ten aanzien van de vraag welke gedragingen al dan niet hebben plaatsgevonden.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat aanvullend bewijs dat betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen, ontbreekt. Immers, er zijn geen directe getuigen en ook overigens vindt de verklaring van Tessa onvoldoende steun in ander, solide, bewijs. De rechtbank kan onder deze omstandigheden niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen wat er zich heeft afgespeeld tussen aangeefster en verdachte op 6 en 7 april 2011. De rechtbank neemt hierbij mede in overweging dat, gezien de zich in het dossier bevindende MSN- en Ping-gesprekken, de mogelijkheid blijft bestaan dat aangeefster om haar moverende redenen op de manier is gaan verklaren zoals zij heeft gedaan, maar dat die verklaringen niet (volledig) in overeenstemming zijn met de werkelijkheid.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de hem ten laste gelegde feiten behoeven de door de verdediging gevoerde verweren geen bespreking.
5. De benadeelde partij
5.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij ter zake van de materiële schade en de kosten van rechtsbijstand geheel dient te worden toegewezen en dat de vordering ter zake van de immateriële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-. De benadeelde partij dient voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en voorts dient daarbij de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken.
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de schade daadwerkelijk is geleden en dat deze schade het gevolg is van enig handelen van verdachte.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 2.550,- , waarvan
€ 50,- ter zake van materiële schade en € 2.500,- ter zake van immateriële schade, voor beide feiten, te vermeerderen met kosten van rechtsbijstand en de wettelijke rente.
Verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
6. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. C.A.M. van Straalen en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven- de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 oktober 2012.