ECLI:NL:RBUTR:2012:BX9390

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/655429-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met geweld in cafetaria te Utrecht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 augustus 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 februari 2012 in een cafetaria in Utrecht met geweld en bedreiging de eigenaar en zijn medewerkers heeft gedwongen tot het afgeven van goederen. De verdachte heeft hen bedreigd met de dood en heeft daadwerkelijk geweld gebruikt door een medewerker in zijn gezicht te slaan en de eigenaar een duw te geven. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en de camerabeelden als bewijs gebruikt. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij boos werd omdat hij al betaald had voor zijn bestelling en dat hij alleen maar tasjes heeft gegeven om zijn goederen te ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs was voor medeplegen van de diefstal van geld uit de kassa, en heeft de verdachte van dat onderdeel vrijgesproken.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook een locatieverbod opgelegd voor de cafetaria van de eigenaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder veroordeeld was voor vergelijkbare delicten. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze al gedeeltelijk was uitgevoerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de griffier heeft het vonnis mede ondertekend.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655429-12 [P] en 21/003399-09 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 augustus 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1971] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats],
Gedetineerd PI Utrecht, HvB locatie Nieuwegein
raadsvrouw mr. H.S.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 augustus 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 16 februari 2012 al dan niet samen met een ander [aangever 1], [aangever 2] en/ of [aangever 3] heeft afgeperst en/of op die datum al dan niet samen met een ander met geweld geld en goederen heeft gestolen.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met geweld en bedreiging met geweld [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] heeft gedwongen tot het afgeven van goederen. De officier van justitie is van mening dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van medeplegen en heeft verzocht verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrij te spreken.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. De verdediging heeft er hierbij op gewezen dat verdachte € 85,-- had betaald aan [aangever 1] voor door hem bestelde goederen. Omdat [aangever 1] verdachte niet de door hem al betaalde goederen wilden geven, is verdachte boos geworden en achter de balie gelopen. Vervolgens heeft hij aan [aangever 1] en zijn medewerkers plastic tasjes gegeven en hen verzocht om daarin de door hem bestelde goederen te stoppen.
Er is, aldus de verdediging, geen sprake van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de persoon die geld uit de kassa van de cafetaria heeft weggenomen. Verdachte kende deze andere persoon niet en heeft ook niet gezien dat deze persoon geld uit de kassa wegnam. De handelingen van deze persoon kunnen niet aan verdachte worden toegerekend.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat verdachte op 16 februari 2012 zijn cafetaria te Utrecht binnenkwam. Aangever was op dat moment samen met zijn medewerkers [aangever 2] en [aangever 3] werkzaam in de cafetaria. Verdachte bestelde acht blikjes Bacardi-Cola en vijf saté menu’s. Toen aangever tegen verdachte zei dat hij de bestelling eerst moest afrekenen, werd verdachte boos. Aangever zag dat verdachte gelijk doorliep achter de toonbank en hoorde dat verdachte tegen hem zei: “Ik sla je, ik maak je dood.” Gelijk daarop voelde aangever dat verdachte hem een duw op zijn borst gaf. Verdachte gaf aangever een plastic tas en zei tegen hem dat hij alle blikjes Bacardi-Cola uit de koelkast wilde en alle sigaretten. Tijdens het vullen van de tas hoorde aangever verdachte tegen hem zeggen dat hij snel moest zijn omdat hij hem anders dood zou maken. Aangever heeft vier sloffen sigaretten van het merk Marlboro in de tas gedaan. Aangever zag dat zijn medewerker [aangever 3] 13 blikjes Bacardi Cola in een plastic tas had gedaan.
Medewerker [aangever 2] zag dat verdachte achter de toonbank kwam staan en een plastic tas openhield. Hij hoorde verdachte tegen hem schreeuwen dat hij deze tas moest vullen met blikjes Bacardi-Cola en sigaretten.
Medewerker [aangever 3] heeft verklaard dat verdachte tegen hem zei dat hij Marlboro en Bacardi-Cola in een tas moest doen.
Op de camerabeelden van het incident is te zien dat verdachte achter de toonbank gaat staan, een plastic zak in de hand van aangever drukt en de deur van de koelkast opent. Medewerker [aangever 3] pakt drankjes uit de koelkast en vult een plastic tas. Aangever vult een tas met verschillende sloffen sigaretten. Voorts is te zien dat verdachte [aangever 3] in zijn gezicht slaat en met zijn hoofd naar de koelkast trekt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever een duw heeft gegeven en dat hij aan [aangever 1] en zijn medewerkers tasjes heeft gegeven om daarin sloffen sigaretten en blikjes Bacardi-Cola te doen.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [aangever 1] en zijn medewerkers heeft afgeperst door hen met geweld en bedreiging met geweld te dwingen sloffen sigaretten en blikjes Bacardi-cola af te geven.
Voor medeplegen is naar het oordeel van de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden. Niet kan worden vastgesteld of sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de persoon die geld uit de kassa van de cafetaria heeft weggenomen. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging en de onderdelen op de tenlastelegging die betrekking hebben op het wegnemen van geld uit de kassa dan ook worden vrijgesproken. Tevens zal verdachte worden vrijgesproken van het gooien van een standaard in de richting van die [aangever 1] nu deze handeling niet is verricht om goederen te laten afgeven.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 16 februari 2012 te Utrecht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever 1] en [aangever 2] en/ of [aangever 3] heeft gedwongen tot de afgifte van vier sloffen sigaretten (merk Marlboro) en 13 blikjes Bacardi-Cola geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of cafetaria [aangever 1], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte
- achter de toonbank is gegaan en
- tegen die [aangever 1] heeft gezegd: "Ik sla je. Ik maak je dood" en die [aangever 1] een duw op de borst heeft gegeven en
- die [aangever 1] een plastic tas heeft gegeven en daarbij heeft gezegd: "Ik wil alle blikjes Bacardi-Cola uit de koelkast en alle sigaretten" en "Je moet snel zijn, want anders maak ik je dood" en
- tegen die Jiang heeft geschreeuwd "dat hij een plastic tas moest vullen met blikjes Bacardi-Cola en sigaretten" en
- die [aangever 3] heeft geslagen en bij het hoofd heeft gepakt teneinde die [aangever 3] naar de koelkast te bewegen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Afpersing
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 11 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een contactverbod met de heer [aangever 1] op te leggen, alsmede het opleggen van een locatieverbod voor de cafetaria van [aangever 1] aan de [adres] te Utrecht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Voor het geval de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging het opleggen van een lagere straf bepleit.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van de eigenaar en een tweetal medewerkers van een cafetaria. Verdachte heeft de slachtoffers daarbij gedreigd met geweld en heeft ook daadwerkelijk geweld gebruikt. Hij heeft eigenaar [aangever 1] een duw gegeven en medewerker [aangever 3] in zijn gezicht geslagen en bij zijn nek vastgepakt. Verdachte heeft dit geweld toegepast om blikjes Bacardi-Cola en sloffen sigaretten te krijgen. Verdachte heeft alleen aan zijn eigen gewin gedacht en op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. Het handelen van verdachte moet zeer beangstigend zijn geweest voor de slachtoffers, hetgeen wel blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring van [aangever 1]. Hierin is aangegeven dat de heer [aangever 1] zich sinds het gebeurde niet meer veilig voelt, last heeft van stress en een tijdlang slaapproblemen heeft gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke strafbare feiten nog lange tijd gevoelens van angst kunnen ondervinden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 29 juni 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten.
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 1 mei 2012. In dit rapport is aangegeven dat verdachte problemen heeft op verschillende leefgebieden en onder andere als gevolg van financiële problemen sinds oktober 2011 geen vaste woon- en verblijfplaats meer heeft. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een behandelverplichting bij Kade 17 of een soortgelijke instelling en het verlenen van medewerking aan schuldhulpverlening.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden passend en geboden is. De rechtbank zal daarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk opleggen. Met het opleggen van een voorwaardelijke straf wordt beoogd te voorkomen dat verdachte nogmaals een strafbaar feit pleegt en daarnaast wordt begeleiding zoals door de reclassering geadviseerd mogelijk gemaakt. De rechtbank ziet tevens aanleiding om aan verdachte, zoals door de officier van justitie gevorderd, een locatieverbod op te leggen voor de cafetaria van [aangever 1], [adres] te Utrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een contactverbod met de heer [aangever 1] op te leggen.
7. De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter zitting heeft de officier van justitie verzocht de ingediende vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden die aan verdachte door het gerechtshof te Arnhem was opgelegd bij arrest van 23 maart 2010 af te wijzen. De verdediging heeft zich bij dit standpunt van de officier van justitie aangesloten.
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af. Hiertoe is overwogen dat voornoemde voorwaardelijke straf bij onherroepelijk vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 1 februari 2012 reeds gedeeltelijk - voor de duur van 2 maanden - ten uitvoer is gelegd en voor de overige twee maanden de proeftijd met een jaar is verlengd. De rechtbank ziet geen aanleiding thans het resterende gedeelte ten uitvoer te leggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
afpersing
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, en stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat verdachte een behandeling ondergaat bij Kade 17 of een soortgelijke instelling, deelname aan schuldhulpverlening;
- dat verdachte zich gedurende de eerste 12 maanden van de proeftijd van 2 jaar niet zal bevinden binnen een straal van 50 meter van cafetaria [aangever 1] aan de [adres] te [woonplaats];
draagt Reclassering Nederland/Leger de Heils op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
-bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
-heft de voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk is aan de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. P. Bender en mr. P.P.C.M Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 augustus 2012.
mr. P. Bender is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.