ECLI:NL:RBUTR:2012:BX9053

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/655477-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en pogingen tot diefstal van voertuigen met vrijspraak voor een poging tot diefstal

Op 12 september 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van autodiefstallen en pogingen daartoe. De zaak kwam voort uit meldingen van auto-inbraken in Utrecht, waarbij de verdachte op 27 februari 2012 werd aangehouden na een achtervolging in een gestolen voertuig. De rechtbank oordeelde dat niet alle ten laste gelegde feiten bewezen konden worden. De verdachte werd vrijgesproken van een poging tot diefstal, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij betrokken was bij die specifieke inbraak. De rechtbank baseerde zich op het strafblad van de verdachte, dat meerdere eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten toonde, en op het advies van de reclassering. De reclasseringsmedewerker adviseerde aanvankelijk een ISD-maatregel, maar kwam tijdens de zitting terug op dit advies, omdat de verdachte blijk gaf van goede wil en zich had ingespannen voor hulpverlening. De rechtbank oordeelde dat een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, passend was. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de diefstallen. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op aan de verdachte, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een leefstijltraining.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655477-12 en 16/023198-10 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 september 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1976] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in PI Utrecht, HvB Nieuwegein
raadsvrouw mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: op 20 februari 2012 te Woudenberg een personenauto heeft gestolen
Feit 1 subsidiair: in de periode van 20 februari 2012 tot en met 27 februari 2012 te Woudenberg een personenauto heeft geheeld
Feit 2: in de periode van 26 februari 2012 tot en met 27 februari 2012 in de gemeente Utrecht heeft geprobeerd goederen en/of geld uit een auto te stelen
Feiten 3 en 4: in de periode van 25 februari 2012 tot en met 27 februari 2012 in de gemeente Utrecht heeft geprobeerd goederen en/of geld uit een auto te stelen
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten onder 1 subsidiair, 2 en 3 heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, met in het bijzonder de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die allen hetzelfde signalement van verdachte geven en daarnaast het glasvergelijkend onderzoek uitgevoerd door het NFI.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van alle feiten.
Ten aanzien van feit 1 is de raadsvrouw van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte in de buurt is geweest bij het autobedrijf in Woudenberg, waar de auto gestolen is, omdat zijn telefoon contact heeft gemaakt met een zendmast in Utrecht, ten tijde van het afgaan van het alarm bij het autobedrijf.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is de raadsvrouw van mening dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist of behoorde te weten dat de auto van diefstal afkomstig was. De auto is gestart met een sleutel en verdachte had geen reden te denken dat de auto door een misdrijf zou zijn verkregen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 voert de raadsvrouw aan dat niemand de inbraken daadwerkelijk heeft gezien.
Ten slotte is de raadsvrouw met betrekking tot feit 4 van mening dat op grond van het glasvergelijkend onderzoek uitgevoerd door het NFI, kan worden uitgesloten dat verdachte iets met deze inbraak te maken zou hebben. Derhalve dient verdachte van alle ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 4
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich in de periode van 25 februari 2012 tot en met 27 februari 2012 heeft schuldig gemaakt aan poging diefstal in of uit een Ford Transit. Het glasvergelijkend onderzoek wijst uit dat er geen glasdeeltjes afkomstig van de Ford Transit aangetroffen zijn op het vest dat verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding. Daarnaast zijn er in het dossier geen bewijsmiddelen aangetroffen die verdachte in verband brengen met het ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit, zijnde de poging tot diefstal met braak, heeft gepleegd en zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten onder 1 primair, 2 en 3 heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Naar aanleiding van een melding dat een man op de [adres] te Utrecht een auto open aan het breken zou zijn, gaat de politie op 27 februari 2012 ter plaatse. Kort daarop volgt nog een melding, dat een man met hetzelfde signalement als de man die zich op de [adres] zou bevinden, een auto aan het openbreken is op de [adres] te Utrecht. De politie gaat ter plaatse en ziet daar een man die voldoet aan het signalement. De man stapt in een auto. De man rijdt weg in de auto, maar wordt na een achtervolging aangehouden. De man blijkt verdachte [verdachte] te zijn en de auto blijkt gesignaleerd te staan als gestolen.
Ten aanzien van feit 1
Van de diefstal van de Ford Fiesta bleek aangifte te zijn gedaan door de eigenaresse, [aangever 1]. Zij had op 19 februari 2012 haar auto achtergelaten bij [naam] in Woudenberg en de autosleutel in een enveloppe door de brievenbus bij dat bedrijf gedaan. Op 20 februari 2012 omstreeks 2:45 uur, na een alarm melding kort daarvoor, zag een medewerker van het bedrijf dat de autosleutels van de auto van [aangever 1] weg waren. De auto was nog wel aanwezig, maar omstreeks 8.00 uur bleek deze alsnog verdwenen. De verdachte reed in de gestolen Ford Fiesta juist voor zijn aanhouding. Tijdens de aanhouding van verdachte werd bij hem een tweetal telefoons aangetroffen. Uit onderzoek naar de telefoongegevens is gebleken dat één van deze telefoons op 20 februari 2012 om 1:49 uur contact had via de masten aan de [adres] (beginpaal) en [adres] (eindpaal) te Woudenberg . Deze locaties bevinden zich in de directe omgeving van het autoschadeherstelbedrijf waar de Ford Fiesta is gestolen, aan weerszijden van die locatie.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
Tevens werd aangifte gedaan door [aangever 2] van het feit dat was ingebroken in zijn Opel Vivaro. De aangever had de Opel Vivaro op 26 februari 2012 rond 19:00 uur geparkeerd op de [adres] te Utrecht en zag op 27 februari 2012 in de ochtend dat drie ruiten waren ingeslagen. Er was niets uit de auto weggenomen.
Ook werd aangifte gedaan door [aangever 3]. Hij had op 25 februari 2012 rond 15:00 uur zijn Audi A6 geparkeerd aan de [adres] in Utrecht. Op 27 februari 2012 rond 11:00 uur zag hij dat twee ruiten van zijn auto waren vernield.
Op het vest dat verdachte [verdachte] droeg ten tijde van zijn aanhouding, zijn stukjes glas aangetroffen. Uit het glasvergelijkend onderzoek dat naar aanleiding van het aantreffen van deze stukjes glas door het NFI is uitgevoerd, is gebleken dat 2 van de aangetroffen stukjes glas zeer waarschijnlijk afkomstig zijn van de autoruit van de Opel Vivaro. Daarnaast is gebleken dat voor één van de stukjes glas die op het vest van verdachte is aangetroffen geldt dat het zeer waarschijnlijk is dat deze afkomstig is van de autoruit van de Audi A6.
Naar aanleiding van de bevindingen ten aanzien van de aangetroffen glasdeeltjes in combinatie met de eerdergenoemde meldingen en bevindingen van de verbalisanten acht de rechtbank beide feiten bewezen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De verklaring van verdachte dat hij op 27 februari 2012 niet de bestuurder was van de Ford Fiesta, maar dat een vriend van hem reed en hij slechts als bijrijder in de auto heeft gezeten, acht de rechtbank weerlegd door de verklaringen van de verbalisanten die slechts één man, in de auto hebben zien stappen respectievelijk zitten die voldoet aan het signalement van verdachte, te weten “man, kaal hoofd”, “man, blank, ongeveer 40 jaar, gezet postuur” dan wel “kale man”.
Dat verdachte die avond slechts in de Ford Fiesta heeft meegereden (en het laatste stuk voorovergebogen) wordt bovendien weerlegd door hetgeen ten aanzien van de feiten 2 en 3 volgt uit de glassplinters in het door hem bij zijn aanhouding gedragen vest: daaruit blijkt immers dat hij de auto heeft verlaten.
Het enkele feit dat de verdachte een week na de diefstal is aangetroffen in de gestolen auto, is op zichzelf niet voldoende als bewijs van de diefstal door verdachte (met een of meer mededaders). In dit geval is echter sprake van een combinatie met
- het gegeven dat de verdachte alleen in de auto heeft gereden kort voor zijn aanhouding en dat hij daarover dus als heer en meester beschikte, terwijl hij dat feit probeert te verhullen met een leugenachtige verklaring;
- de aanwezigheid van verdachtes telefoon in de buurt van het autoherstelbedrijf kort voor het moment dat wordt vastgesteld dat de autosleutels van deze auto zijn gestolen en enkele uren voordat de auto daar is gestolen.
De verdachte heeft over zijn aanwezigheid in de auto slechts een kennelijk leugenachtige verklaring afgelegd (dat hij met een vriend meereed). Deze verklaring stelt de rechtbank terzijde, zodat geen verklaring overblijft die tot een ander oordeel zou kunnen leiden dan dat hij de Ford Fiesta gestolen heeft.
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden en bezien in onderling verband en samenhang, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte de Ford Fiesta heeft gestolen en tevens heeft gepoogd in te breken in de Opel Vivaro en de Audi A6 door middel van braak.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 20 februari 2012 te Woudenberg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (Ford Fiesta), geheel toebehorende aan [aangever 1], waarbij verdachte die weg te nemen personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
2.
op 27 februari 2012 in de gemeente Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een op of aan de [adres] geparkeerd staande (bedrijfs)auto, merk Opel, weg te nemen enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] en zich daarbij de toegang tot die auto te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn bereik te brengen door braak en ruiten van die auto heeft ingeslagen,
zijnde in de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
op 27 februari 2012 in de gemeente Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een op of aan de [adres] geparkeerd staande auto, merk Audi, weg te nemen enig goed en/of geld geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 3] en zich daarbij de toegang tot die auto te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn bereik te brengen door braak en/of verbreking ruiten van die auto heeft ingeslagen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Het verzoek van de officier van justitie om (het onderzoek te heropenen en) de zaak aan te houden, onder schorsing van de voorlopige hechtenis, om te bezien of de verdachte meewerkt aan behandeling en zo niet alsnog ISD te overwegen wordt afgewezen.
Reden is, zoals hierna wordt overwogen, dat verdachte nu nog niet in aanmerking komt voor deze maatregel.
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 primair: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel
Feit 2: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Feit 3: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een ISD maatregel geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daarbij als bijzondere voorwaarden: verplicht reclasseringstoezicht, een meldingsgebod, deelname aan leefstijltraining en urinecontroles.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank, indien zij tot een bewezenverklaring komt, geen ISD maatregel op te leggen. Een ISD maatregel is, naar de mening van de verdediging, niet proportioneel ten aanzien van de gepleegde feiten. Daar komt bij dat verdachte reeds lange tijd in hechtenis zit omdat de officier van justitie nader onderzoek wilde doen. De verdediging is van mening dat deze extra tijd niets heeft opgeleverd, hetgeen in het voordeel van verdachte meegenomen dient te worden in de strafoplegging.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich in een zeer korte periode schuldig gemaakt aan in totaal twee pogingen tot auto-inbraken en de diefstal van een auto.
Het spreekt voor zich dat de door deze feiten ontstane materiële schade groot is geweest. Niet alleen werd een auto weggenomen, maar bij de pogingen tot inbraak werden de auto's ook beschadigd. Dit heeft voor de slachtoffers ergernis en ongemak tot gevolg gehad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte, heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte d.d. 25 april 2012, waaruit blijkt dat verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Zijn laatste veroordeling voor een inbraak dateert van 5 september 2011, waarbij verdachte een gevangenisstraf is opgelegd.
Reclasseringsmedewerker dhr. E.R. Jap-A-Joe van Centrum Maliebaan adviseert in zijn rapport van 25 mei 2012 een ISD-maatregel aan verdachte op te leggen, omdat hij binnen het toezicht is gelabeld als veelpleger en hij telkens blijk heeft gegeven niet in staat te zijn om met de hulp van de reclassering tot een behandeling te komen. Echter komt dhr. Jap-A-Joe ter zitting terug op dit advies. Verdachte blijkt momenteel van goede wil te zijn en heeft zelfstandig contact gezocht met De Waag en Stichting Exodus. Daarnaast heeft verdachte meer rust in zijn persoonlijke situatie, omdat hij weer bij zijn vriendin en kinderen woont. Hij heeft ook nooit eerder een behandeling ondergaan en zichzelf dus nog niet kunnen bewijzen. Hierdoor komt dhr. Jap-A-Joe ter terechtzitting desgevraagd tot de conclusie dat het voor verdachte beter zou zijn als hij een voorwaardelijke straf opgelegd zou krijgen waar bijzondere voorwaarden aan verbonden zouden kunnen worden. Deze bijzondere voorwaarden zouden dan kunnen zijn: een behandeling bij De Waag indien voor zolang de reclassering dit nodig acht en meewerken aan een leefstijltraining.
De rechtbank is op grond van hetgeen op terechtzitting naar voren is gekomen en hetgeen door reclasseringsmedewerker dhr. Jap-a-Joe is verklaard, van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders op dit moment niet wenselijk en noodzakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek passend en noodzakelijk is.
7. De benadeelde partijen
De benadeelde partij [aangever 1] heeft ter terechtzitting verklaard als schade te vorderen het verschil tussen het bedrag dat zij voor haar auto betaald heeft toen zij deze, ongeveer een jaar voor de diefstal kocht (€ 5.200,--) en hetgeen zij als dagwaarde van de verzekering kreeg uitgekeerd (€ 3.500,--), dus een schadevergoeding van € 1.700,- voor feit 1, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Zij verklaart voorts dat de vervangingswaarde van de auto boven die uitgekeerde dagwaarde ligt, namelijk ver boven de € 4.000,-- euro.
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 906,68 aan materiële schade (eigen risico verzekering, leenauto, inkomstenderving) voor feit 2, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1. Het standpunt van de officier van jusitie
De officier van justitie is van mening dat zowel de vordering ingediend door [aangever 1], als de vordering ingediend door [aangever 2] geheel toegewezen dienen te worden en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering ingediend door benadeelde partij [aangever 1] oordeelt de rechtbank als volgt. De schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit en verdachte wordt aansprakelijk geacht voor die schade.
De rechtbank neemt daarbij niet de door de verzekering vergoede dagwaarde als uitgangspunt, maar de - niet bestreden - vervangingswaarde van de auto.
De rechtbank zal echter de waardevermindering van de auto meenemen in het toewijzen van de hoogte van het bedrag, nu de benadeelde partij heeft verklaard de auto reeds een jaar in gebruik te hebben gehad.
De vordering zal tot een bedrag van € 850,- euro worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de vordering ingediend door benadeelde partij [aangever 2] oordeelt de rechtbank als volgt. De schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit en verdachte wordt aansprakelijk geacht voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. Het beslag
8.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de inbeslaggenomen goederen zoals opgenomen in de beslaglijst, retour kunnen naar de verdachte, met uitzondering van de glasdeeltjes. Deze moeten, naar de mening van de officier van justitie worden onttrokken aan het verkeer.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
8.3.1. De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8.3.2. De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de voorwerpen afkomstig zijn van de gepleegde feiten en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
9. De vordering tot tenuitvoerlegging
9.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 26 mei 2011 ten uitvoer zal worden gelegd.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging pleit voor vrijspraak ten aanzien van alle feiten, derhalve zal de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen moeten worden. Indien de rechtbank anders beslist, is de verdediging van mening dat het passend zou zijn om de twee weken gevangenisstraf van de totale op te leggen straf af te trekken. Dit omdat verdachte al drie maanden langer in voorarrest heeft gezeten, teneinde onderzoekshandelingen van de officier van justitie af te wachten.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is bij vonnis van de politierechter te Utrecht d.d. 26 mei 2011 veroordeeld tot 2 weken gevangenisstraf geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat de rechtbank het gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte voldoende acht de proeftijd te verlengen en hieraan bijzondere voorwaarden toe te voegen. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang is van verdachte om hulp te krijgen.
De rechtbank acht verlenging van de proeftijd met één jaar op zijn plaats. De rechtbank acht het voorts noodzakelijk dat bij de voorwaardelijke straf alsnog bijzondere voorwaarden worden gesteld, te weten: reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het meewerken aan begeleiding door de Waag of een soortgelijke instelling en het meewerken aan een leefstijltraining.
10. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14d, 14f, 14g, 24c, 36b,36c, 36f, 45, 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: diefstal waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
feit 2: poging tot diefstal waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
feit 3: poging tot diefstal waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
o PL0910-2012045114-587227 Broek
o PL0910-2012045114-587229 Sokken
o PL0910-2012045114-587230 Vest
o PL0910-2012045114-587231 T-shirt
o PL0910-2012045114-587232 Schoenen
o PL0910-2012045114-587233 Telefoons
o PL0910-2012045114-587235 Sleutels
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
o PL0910-2012045114-587487 Glas
o PL0910-2012045114-587484 Glas
o PL0910-2012045114-587468 Glas
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af, maar verlengt de proeftijd met één jaar;
- legt hierbij als algemene voorwaarden op dat verdachte;
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht door Centrum Maliebaan te Utrecht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- legt als bijzondere voorwaarden op dat verdachte;
o zich zal onderwerpen aan onderzoek en ambulante behandeling bij De Waag, indien en voor zolang de reclassering dit nodig acht;
o medewerking zal verlenen aan leefstijltraining indien de reclassering dit nodig acht.
Benadeelde partijen
- [aangever 1]
o veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 850,- ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf het ontstaan van de schade, te weten 20 februari 2012;
o veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
o legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 850,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf het ontstaan van de schade, te weten 20 februari 2012, bij niet betaling te vervangen door 17 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
o bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- Vordering [aangever 2]
o veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van € 906,68 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf het ontstaan van de schade, te weten 27 februari 2012;
o veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
o legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2], € 906,68 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf het ontstaan van de schade, te weten 27 februari 2012, bij niet betaling te vervangen door 18 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
o bepaalt dat bij de voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, M.J. Grapperhaus en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Capitano, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 september 2012.
Mr. M.H.L. Schoenmakers en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.