ECLI:NL:RBUTR:2012:BX8812

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
329311 HA RK 12-416
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in strafzaken tegen meerdere verdachten wegens vermeende partijdigheid van de rechter

In deze wrakingszaak hebben vier verzoekers, betrokken bij aanhangige strafzaken, de rechter gewraakt op grond van vermeende partijdigheid. De verzoekers stelden dat de rechter hen niet de gelegenheid had gegeven om met hun raadsman te overleggen over hun proceshouding, wat hen het recht op een eerlijk proces zou ontnemen. De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend, ondanks dat het verzoek werd gedaan na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting. De rechter had de schijn van partijdigheid gewekt door de verdediging geen gelegenheid te geven zich te beraden over hun proceshouding, vooral na de afwijzing van een verzoek tot aanhouding voor overleg met de raadsman. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek af te wijzen onbegrijpelijk was en dat dit de indruk van vooringenomenheid wekte. Het verzoek tot wraking van verzoeker sub 1 werd afgewezen, terwijl de verzoeken van de andere drie verzoekers werden toegewezen. De rechtbank heeft de griffier opgedragen deze beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 329311 HA RK 12-416
beslissing van 18 september 2012 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
1. [verzoeker sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
3. [verzoeker sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [verzoeker sub 4],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
advocaat: mr. J.J.J.L. Maalsté.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 28 augustus 2012 is in de tegen verzoekers bij deze rechtbank aanhangige strafzaken, bekend onder de parketnummers 16/657629-12, 16/657630-12, 16/657632-12 respectievelijk 16/657631-12, gelijktijdig een terechtzitting gehouden van de politierechter, mr. A. Muller (verder ook te noemen: de rechter of de politierechter). Van de zitting zijn processen-verbaal opgemaakt, die zich bij de stukken bevinden. Verzoekers hebben toen de rechter gewraakt.
1.2. De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3. De griffier van deze rechtbank heeft verzoekers, hun raadsman, en de rechter opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 4 september 2012. Mr. N.J.C. Monincx, de officier van justitie, is van de behandeling in kennis gesteld.
1.4. Op 3 september 2012 heeft de rechter schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Afschrift hiervan is die dag gedaan aan mr. Maalsté en de officier van justitie.
1.5. Het wrakingsverzoek is op 4 september 2012 in het openbaar behandeld. Daarbij waren de raadsman van verzoekers en de rechter aanwezig. Namens het openbaar ministerie verscheen mr. Monincx ter zitting.
1.6. Ter zitting van 4 september 2012 heeft de raadsman van verzoekers het wrakingsverzoek toegelicht. Daarbij heeft hij pleitaantekeningen overgelegd. De rechter heeft het woord gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De officier van justitie heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid zich over het verzoek uit te laten en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
1.7. Ten slotte is de uitspraak bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1. De tegen verzoekers aanhangige strafzaken zijn op 28 augustus 2012 ter zitting van de politierechter behandeld, gelijktijdig met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 16/657633-12). Bij aanvang van de zitting trad mr. Maalsté als raadsman uitsluitend op voor verdachte [verzoeker sub 1]. Verdachte [medeverdachte] (parketnummer 16/657633-12) werd bijgestaan door mr. Speelman. De andere drie verdachten ([verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4]) zijn zonder raadsman ter zitting verschenen. Voorafgaand aan de zitting hebben [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] geen inzage gehad in hun strafdossiers.
2.2. Na aanvang van de zitting hebben mr. Maalsté en mr. Speelman de politierechter verzocht om hulpofficier [A] en brigadier van politie [B] als getuigen te horen over de gang van zaken bij het binnentreden in de woning, waarin hennep is aangetroffen. De raadslieden wensten aldus de gegevens te verkrijgen die nodig zijn om de rechtmatigheid van het binnentreden en het daardoor verkregen bewijs te kunnen beoordelen. De officier van justitie heeft zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet. Na zich te hebben beraden, heeft de politierechter meegedeeld dat de beslissing op het verzoek zou worden aangehouden tot na de behandeling van de zaak. Tijdens de onderbreking van de zitting voor bedoeld beraad hebben [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] op de gang aan mr. Maalsté verzocht ook hun verdediging op zich te nemen. Mr. Maalsté heeft dit verzoek ingewilligd en hiervan na hervatting van de zitting mededeling aan de politierechter gedaan.
2.3. Verdachten [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] hebben zich tijdens de zitting op hun zwijgrecht beroepen. [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] hebben alleen geantwoord op de hen gestelde vragen naar de gang van zaken bij het binnentreden. De persoonlijke omstandigheden van de vier verdachten, daaronder de justitiële documentatie, zijn hierdoor ter zitting door de politierechter aan de orde gesteld maar niet nader door de verdachten toegelicht.
2.4. Nadat de officier van justitie had gerequireerd, heeft mr. Maalsté het woord gevoerd ter verdediging van [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4]. Hij heeft meegedeeld niet te kunnen pleiten alvorens de politierechter zal hebben beslist op het verzoek tot het horen van de hulpofficier [A], omdat hij met zijn cliënten wil overleggen, en hen mogelijk zal adviseren een andere proceshouding aan te nemen, in het geval dat verzoek wordt afgewezen. De politierechter heeft hierop haar eerdere beslissing, dat nog niet op het verzoek zou worden beslist, gehandhaafd en mr. Maalsté in overweging gegeven bij zijn pleidooi rekening te houden met zowel toe- als afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen.
2.5. Op verzoek van mr. Maalsté is vervolgens de zitting geschorst, teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen zich over indiening van een wrakingsverzoek te beraden. Na hervatting heeft mr. Maalsté het aanvankelijk alleen namens [verzoeker sub 1] en [medeverdachte] gedane verzoek tot aanhouding voor het horen van getuigen eveneens gedaan voor [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4]. Hij heeft er op dat moment van afgezien de politierechter te wraken. Mr. Maalsté heeft aangekondigd dat, wanneer later zou worden beslist tot afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen, hij op voorhand verzoekt tot aanhouding van de zaak, teneinde met zijn cliënten te kunnen overleggen en hen te kunnen adviseren over hun proceshouding. Vervolgens heeft Mr. Maalsté betoogd dat het binnentreden onrechtmatig is geweest, reden waarom hij concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie althans tot (bewijsuitsluiting en) vrijspraak van zijn cliënten.
2.6. Nadat aan de verdachten het recht was gelaten het laatst te spreken, heeft de politierechter het onderzoek gesloten verklaard en is terstond mondeling vonnis gewezen. De politierechter heeft het verzoek tot aanhouding van de zaak om [A] en [B] als getuigen te horen afgewezen. Het horen van deze getuigen werd niet noodzakelijk geacht. In de strafzaken tegen [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] is het beroep op de onrechtmatigheid van het binnentreden afgewezen, omdat de Wet op het binnentreden uitsluitend bescherming biedt aan de bewoner, niet aan anderen zoals [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4]. In de strafzaak tegen [verzoeker sub 2], de bewoner van het perceel waarin is binnengetreden, heeft de politierechter het binnentreden rechtmatig geoordeeld, omdat niet aannemelijk is dat de machtiging daartoe achteraf is opgemaakt. De politierechter oordeelde dat ten tijde van het binnentreden voldoende verdenking in de zin van de Opiumwet bestond.
2.7. Toen de politierechter zover was gekomen in het wijzen van vonnis, heeft mr. Maalsté namens zijn vier cliënten verzocht om aanhouding, teneinde met hen te kunnen overleggen. Hij zei zich hierop niet met zijn cliënten te hebben kunnen voorbereiden. Toen de politierechter dit verzoek afwees, heeft mr. Maalsté haar gewraakt, waarna de zaak is geschorst in afwachting van de behandeling van het wrakingsverzoek. De zitting in de strafzaak tegen genoemde [medeverdachte] is voortgezet.
3. Het verzoek
3.1. Verzoekers menen dat in de tegen hen aanhangige strafzaken de rechter dient te worden vervangen door een andere rechter, omdat er grond is te vrezen dat het haar in de gegeven omstandigheden aan de vereiste onpartijdigheid ontbreekt.
Verzoekers kunnen in hun wrakingsverzoek worden ontvangen, omdat dit weliswaar is gedaan nadat de politierechter het onderzoek ter terechtzitting had gesloten, maar samenhangt met (en is gedaan direct na) de afwijzing van het op voorhand gedane verzoek tot aanhouding voor overleg met hun raadsman, voor het geval het verzoek tot aanhouding voor het horen van getuigen zou worden afgewezen. Laatstbedoeld verzoek behoort tot het onderzoek ter terechtzitting en daarop dient vóór sluiting van het onderzoek te worden beslist. In zoverre moet het onderzoek geacht worden ten tijde van de wraking nog niet zijn gesloten.
De rechter heeft de schijn van partijdigheid gewekt door na afwijzing van het verzoek tot aanhouding voor het horen van getuigen - welke beslissing op zichzelf geen reden voor wraking vormt - de verdediging geen gelegenheid te geven zich met de vier verdachten te verstaan over hun proceshouding. De afwijzing van dit aanhoudingsverzoek is zo onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is dan dat deze door rechterlijke vooringenomenheid is ingegeven. De beslissing is niet alleen onkundig genomen en niet gemotiveerd, maar ontneemt de verdachten ook het recht op een eerlijk proces, nu zij geen effectieve rechtsbijstand hebben gehad doordat zij hun strafzaak en -dossier niet met hun raadsman hebben kunnen bespreken en niet met hem over hun proceshouding en persoonlijke omstandigheden hebben kunnen overleggen.
3.2. De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek niet is gemotiveerd, zodat zij daarop niet inhoudelijk kan reageren.
Het wrakingsverzoek is voorts niet tijdig gedaan. Het onderzoek in de strafzaak tegen [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] was op 28 augustus 2012 reeds gesloten en de politierechter was doende mondeling vonnis te wijzen, toen zij werd gewraakt. Voor een wraking was het op dat moment te laat. Daaraan doet niet af dat het (subsidiaire) aanhoudingsverzoek, dat reden gaf tot indiening van het wrakingsverzoek, tevoren
- vóór sluiting van het onderzoek - reeds was aangekondigd. Vanaf het moment dat de politierechter een aanvang heeft gemaakt met het wijzen van vonnis kon uit de aard der zaak van rechterlijke vooringenomenheid geen sprake meer zijn. De grief dat het aanhoudingsverzoek, gedaan opdat de verdachten met hun raadsman zouden kunnen overleggen over de situatie die ontstond door de afwijzing van het (primaire) verzoek tot het horen van getuigen, ongemotiveerd is afgewezen, is ongegrond omdat de politierechter aan het geven van een motivering van deze beslissing niet meer is toegekomen doordat het wrakingsverzoek werd ingediend. De politierechter was voornemens om bedoelde afwijzing te motiveren, onder meer door te overwegen dat het voor risico van [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] komt dat zij zich pas tijdens de zitting van rechtsbijstand hebben voorzien. [verzoeker sub 1] had geen belang bij aanhouding omdat hij voldoende gelegenheid heeft gehad zich met zijn raadsman te verstaan.
Het wrakingsverzoek is niet toewijsbaar, omdat het is gericht tegen een, de verdachten onwelgevallige, procesbeslissing, waarvan de vermeende onjuistheid niet in deze wrakingsprocedure, maar in een eventueel hoger beroep, aan de orde kan worden gesteld. Het staat de strafrechter vrij om niet aanstonds op een verzoek tot aanhouding te beslissen, maar deze tot het wijzen van vonnis uit te stellen.
4. De beoordeling
4.1. Voor zover de rechter heeft bedoeld de ontvankelijkheid van verzoekers te betwisten, oordeelt de wrakingskamer allereerst dat het wrakingsverzoek onder de gegeven omstandigheden tijdig is ingediend.
Verworpen wordt weliswaar het standpunt van verzoekers dat aanhoudingsverzoeken als de onderhavige naar hun aard behoren tot het onderzoek ter terechtzitting en dat, zolang daarop niet is beslist, het onderzoek in zoverre geacht moet worden nog niet te zijn gesloten. De rechter mag immers de beslissing op die verzoeken uitstellen totdat vonnis wordt gewezen. De wrakingskamer neemt dan ook tot uitgangspunt dat de rechter op 28 augustus 2012 eerst na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en tijdens het wijzen van mondeling vonnis is gewraakt. Normaliter is dat te laat en is niet-ontvankelijkheid daarvan het gevolg. In dit geval is dat anders, omdat verzoekers op voorhand hebben verzocht om aanhouding voor overleg met hun raadsman voor het geval het verzoek tot het horen van getuigen zou worden afgewezen, de rechter over laatstbedoeld verzoek eerst bij het mondelinge vonnis in afwijzende zin heeft beslist, verzoekers daarop hun eerdere (subsidiaire) aanhoudingsverzoek hebben herhaald en - nadat dit was afgewezen - onmiddellijk de rechter hebben gewraakt.
Daarmee hebben verzoekers gehandeld overeenkomstig artikel 513 lid 1 Sv, waarin is bepaald dat het verzoek tot wraking dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 512 Sv, aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Dat verzoekers niet tot wraking zijn overgegaan voordat de rechter een aanvang met het wijzen van vonnis maakte, kan hen dan ook niet in redelijkheid worden tegengeworpen.
4.2. Ook de tegenwerping dat het wrakingsverzoek op 28 augustus 2012, althans vóór de behandeling ervan op 4 september 2012, door verzoekers niet is gemotiveerd, kan niet tot niet-ontvankelijkheid leiden. De wrakingskamer wijst erop dat het gebruikelijk is dat de rechter die tijdens een zitting wordt gewraakt bij de verzoeker navraag doet naar de gronden van het wrakingsverzoek en daarvan in het proces-verbaal verslag doet. Dit vloeit ook voort uit het bepaalde in artikel 513 lid 2 en 3 Sv, waarin is opgenomen dat het verzoek gemotiveerd moet worden gedaan en alle gronden tegelijk dienen te worden voorgedragen. Ook afgezien hiervan, moet de politierechter in dit geval, gezien het verhandelde ter zitting van 28 augustus 2012, geacht worden te hebben geweten of te hebben kunnen begrijpen wat verzoekers tot de indiening van hun wrakingsverzoek heeft bewogen. In haar belang om zich gemotiveerd tegen het verzoek te kunnen verweren is zij daarom niet geschaad. De wrakingskamer komt dan ook toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4.3. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 512 Sv. Daarin is bepaald dat op verzoek van de verdachte de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.5. Niet is gebleken van enige persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens verzoekers. Zulks is ook niet aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Onderzocht zal daarom slechts worden of verzoekers in objectieve zin reden hebben te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. Overwogen wordt het navolgende.
4.6. De beslissing van de politierechter dat het verzoek tot aanhouding voor overleg van verzoekers met hun raadsman wordt afgewezen, welke beslissing verzoekers reden heeft gegeven de rechter te wraken, is aan te merken als een procesbeslissing. Verzoekers zijn het niet eens met deze procesbeslissing, omdat zij van mening zijn dat zij daardoor in hun verdedigingsbelang worden geschaad. De wrakingskamer stelt voorop dat een als negatief ervaren procesbeslissing in het algemeen geen grond vormt voor toewijzing van een verzoek tot wraking, tenzij die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees dat het de rechters aan de vereiste onpartijdigheid ontbreekt objectief gerechtvaardigd is. Beoordeeld zal daarom worden of de beslissing tot afwijzing van het (subsidiaire) aanhoudingsverzoek zo onbegrijpelijk is dat deze geacht moet worden uit vooringenomenheid te zijn voortgekomen. Overwogen wordt als volgt.
4.7. Het enkele ontbreken van een motivering voor de afwijzing van het verzoek tot aanhouding voor overleg tussen de vier verdachten en hun raadsman is onvoldoende grond om daaraan de hiervoor bedoelde gevolgtrekking te verbinden. Aannemelijk is dat de rechter aan het geven van een motivering niet is toegekomen doordat zij werd gewraakt. Resteert de vraag of de rechter het aanhoudingsverzoek heeft kunnen afwijzen zonder daarbij de gerechtvaardigde schijn van rechterlijke partijdigheid te wekken. Het komt hierbij aan op de vraag of de politierechter aan de verdachten redelijkerwijs voldoende gelegenheid heeft geboden zich in overleg met hun raadsman te beraden over hun proceshouding, niet alleen waar het betreft de wijze waarop zij hun persoonlijke omstandigheden voor het voetlicht wensten te brengen, maar bijvoorbeeld ook wat betreft de onderlinge rolverdeling tussen de verdachten en - daarmee - de ernst van het hen te maken strafrechtelijke verwijt. De wrakingskamer beantwoordt bedoelde vragen, voor zover het [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] betreft, ontkennend. Waar de rechter heeft betoogd dat het voor rekening van verzoekers komt dat zij zich niet tijdig in overleg met een raadsman over hun proceshouding hebben beraden, slaagt dit uitsluitend voor zover het verdachte [verzoeker sub 1] betreft. Van hem mocht inderdaad redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich voorafgaand aan de zitting, in overleg met mr. Maalsté, mede had voorbereid op de situatie die zou intreden, indien het verzoek tot het horen van getuigen werd afgewezen. Daarover had mr. Maalsté hem aan de hand van het beschikbare strafdossier kunnen adviseren.
Dit is wezenlijk anders waar het de drie andere verdachten betreft. Weliswaar kan worden volgehouden, zoals ook de rechter heeft gedaan, dat zij na ontvangst van de dagvaarding voor de zitting van 28 augustus 2012 voldoende tijd en gelegenheid hebben gehad zich van rechtsbijstand te voorzien, doch dit neemt niet weg dat zij, toen zij in de loop van de zitting alsnog mr. Maalsté aanzochten, er een groot belang bij hadden dat hij door de rechter in de gelegenheid zou worden gesteld hun verdediging adequaat te voeren. Daarvoor was het van belang dat hij het strafdossier met [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] kon bespreken en hen naar aanleiding daarvan kon adviseren over hun proceshouding. De wrakingskamer oordeelt dat daarvoor in de - korte - schorsing van de zitting van 28 augustus 2012 onvoldoende tijd was. Het was onder deze omstandigheden onbegrijpelijk dat de rechter, toen zij in het mondelinge vonnis het binnentreden rechtmatig had geoordeeld, de strafzaken tegen [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] niet heeft willen onderbreken, teneinde hen de gelegenheid te geven zich alsnog met hun raadsman te verstaan over hun verdere verdediging, temeer waar zij wist dat dit verzoek al voorlag. Aldus heeft de rechter jegens hen de schijn van vooringenomenheid gewekt.
4.8. Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek, gedaan door [verzoeker sub 1], wordt afgewezen en dat het verzoek, ingediend door [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] wordt toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van de rechter, ingediend door [verzoeker sub 1], af;
5.2. wijst het verzoek tot wraking van de rechter, ingediend door [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4], toe;
5.3. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan mr. Maalsté, de rechter, de officier van justitie, alsmede aan de voorzitter van de sector strafrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.C. Verschoor-Bergsma (voorzitter), mr. M.C. Oostendorp en mr. J. Sap en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2012, in aanwezigheid van de griffier.
Mr. Oostendorp en mr. Verschoor-Bergsma zijn buiten staat deze beslissing te tekenen.