ECLI:NL:RBUTR:2012:BX8481

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
320704 - HA ZA 12-351
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vorderingen in arbeidsongeschiktheidsverzekering en de redelijkheid van het beroep op verjaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 september 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Reaal Verzekeringen N.V. over de beëindiging van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M.M. Pater, vorderde dat de rechtbank zou bepalen dat Reaal Verzekeringen de uitkering ten onrechte per 1 december 2002 had stopgezet. De eiser stelde dat hij lijdt aan een ongeneeslijke psychiatrische aandoening en dat de beëindiging van de uitkering niet gerechtvaardigd was. Reaal Verzekeringen, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Gerritsen-Bosselaar, voerde aan dat de vorderingen van de eiser waren verjaard en dat de beëindiging van de uitkering op juiste gronden was gebeurd.

De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eiser op 31 december 2006 waren verjaard, en dat het beroep van de eiser op de redelijkheid en billijkheid van het beroep op verjaring niet opging. De rechtbank stelde vast dat de eiser in de jaren na 2002 feitelijk had gewerkt en zich niet opnieuw arbeidsongeschikt had gemeld. De rechtbank concludeerde dat het beroep van Reaal Verzekeringen op verjaring niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van Reaal Verzekeringen, die op € 3.577,00 werden begroot.

Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van verjaringstermijnen in het civiele recht en de noodzaak voor eisers om tijdig te reageren op beslissingen van verzekeraars. De rechtbank volgde de argumenten van Reaal Verzekeringen en oordeelde dat de beëindiging van de uitkering op basis van de beschikbare medische informatie gerechtvaardigd was.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 320704 / HA ZA 12-351
Vonnis van 12 september 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat: mr. J.M.M. Pater,
tegen
de naamloze vennootschap
REAAL VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. A. Gerritsen-Bosselaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en Reaal Verzekeringen genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 april 2012;
- de akte overlegging producties van [eiser] ten behoeve van de comparitie;
- het proces-verbaal van comparitie van 12 juli 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Feiten
2.1. Op 22 januari 1974 is via tussenpersoon Univé Flevoland tussen [eiser] en (de rechtsvoorganger(s)) van Reaal Verzekeringen een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) tot stand gekomen. Het verzekerd beroep was landbouwer/veehouder.
Uit artikel 18 lid 1 van de polisvoorwaarden volgt dat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 25% geen arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend.
2.2. Op 26 juni 2001 heeft [eiser] zich per 13 december 2000 arbeidsongeschikt gemeld in verband met depressiviteit. Naar aanleiding van de melding en nader onderzoek is aan [eiser] als volgt arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend:
- 22 december 2001-5 augustus 2002: 100%
- 5 augustus 2002-17 september 2002: 60%
- 17 september 2002-1 oktober 2002: 50%
- 1 oktober 2002-1 november 2002: 40%
- 1 november 2002-1 december 2002: 30%.
Vanaf 1 december 2002 werd [eiser] minder dan 25% arbeidsongeschikt geacht en is zijn uitkering beëindigd. De brief van 15 oktober 2002 van Reaal Verzekeringen vermeldt hierover:
“Met ingang van 1 december 2002 acht de medisch adviseur u tenslotte voor minder dan 25% arbeidsongeschikt.
(…)
Vooralsnog zullen wij uw uitkering per 1 december 2002 beëindigen en overgaan tot sluiting van uw dossier.
Indien u het niet eens bent met bovengenoemde beslissing dient u de maatschappij hiervan binnen 30 dagen na dagtekening van dit schrijven in kennis te stellen.”
2.3. Op 14 juli 2004 is [eiser] in staat van faillissement geraakt. Bij brief van 25 augustus 2006 aan Univé Flevoland zegt de curator van [eiser], mr. W. van der Kolk, de AOV op per datum faillissement, althans per eerstvolgende in aanmerking komende datum.
2.4. Per 1 mei 2006 is de AOV beëindigd. Deze beëindiging is per brief van 7 september 2006 aan [eiser] bevestigd. Hierin schrijft Reaal Verzekeringen:
“Ondanks herhaaldelijke verzoeken om voor bovengenoemde verzekering alsnog de premie te voldoen hebben wij geen reactie van u gekregen.
Wij hebben daarom, conform de polisvoorwaarden behorend bij deze verzekering, de polis beëindigd wegens het niet ontvangen zijn van de verschuldigde premie door de maatschappij.”
2.5. Nadien heeft enige correspondentie plaatsgevonden tussen Univé Flevoland en Reaal Verzekeringen over de beëindiging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. In haar brief van 16 januari 2008 aan Univé Flevoland schrijft Reaal Verzekeringen onder meer:
“Onder verwijzing naar uw emailbericht van 12 december 2007 delen wij u mee dat verzekerde met ingang van 1 november 2004 heeft verzuimd de premies voor bovengenoemde verzekering te voldoen.
(…)
Op 30 augustus 2006 hebben wij van uw kantoor een brief van een advocatenbureau ontvangen welke destijds als curator van de heer [eiser]was aangesteld. (…)
Naar aanleiding van bovengenoemde brief hebben wij de polis beëindigd en de niet te incasseren premies tegengeboekt.”
2.6. In haar brief van 14 januari 2011 verzoekt de raadsvrouwe van [eiser] Reaal Verzekeringen haar beslissing tot beëindiging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering te heroverwegen. Dit verzoek is door Reaal Verzekeringen afgewezen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis bepaalt dat:
I. Reaal Verzekeringen de uitkering voor arbeidsongeschiktheid ten onrechte dan wel op onjuiste gronden per 1 december 2002 heeft stopgezet;
II. [eiser] met terugwerkende kracht, vanaf 1 december 2002, alsnog een uitkering conform de polisvoorwaarden voor de arbeidsongeschiktheid uitgekeerd krijgt, tot op de dag van vandaag dan wel een andere datum die de rechtbank in goede justitie meent juist te zijn, verhoogd met de wettelijke rente;
III. Reaal Verzekeringen wordt veroordeeld in de betaling van immateriële schade van € 50.000,- dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag;
IV. Reaal Verzekeringen wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Met verwijzing naar de door hem in het geding gebrachte omvangrijke medische gegevens stelt hij dat hij lijdt aan een ongeneeslijke psychiatrische aandoening. Ten onrechte heeft Reaal Verzekeringen aangenomen dat hij per 1 december 2002 arbeidsgeschikt was, aldus [eiser].
[eiser] wijst erop dat hij in 1993 in behandeling is geweest bij psychiatrisch ziekenhuis Veldwijk in Ermelo in verband met een vitale depressie, voor welke aandoening hij medicatie voorgeschreven heeft gekregen.
In de periode van 5 november 2001 tot 16 juni 2002 is hij – eerst in het kader van een rechterlijke machtiging en daarna op vrijwillige basis – opgenomen geweest bij GGz Meerkanten, locatie Veldwijk in Ermelo, in verband met een “recidief depressie met psychotische kenmerken”. Tijdens de opname heeft [eiser] medicatie toegediend gekregen en electroshocktherapie ondergaan.
Daarna is [eiser] in de ambulante nazorg beland, sinds januari 2005 bij psychiater H.C.M. Mul. [eiser] wordt sinds juni 2005 behandeld met medicatie in verband met zijn bipolaire II stoornis. In zijn brief aan de advocaat van [eiser] van 28 september 2010 schrijft Mul onder meer:
“Uit de ontslagbrief na zijn opname in 2001-2002 kan ik opmaken dat deze diagnose nog niet was gesteld. Cliënt was toentertijd opgenomen in verband met een ernstige depressieve stoornis (…). Bij zijn ontslag werd echter al wel gewaarschuwd voor een mogelijk manische ontregeling. Cliënt zelf zal daar toen geen last van hebben gehad, om de eenvoudige reden dat (hypo)manie gekenmerkt wordt door een eufore stemming. Ik ben van mening dat cliënt toen wel van zijn depressie was genezen, maar niet volledig hersteld van de psychiatrische aandoening waar cliënt aan leed, nl. de bipolaire stoornis.”
Na de opname bij Meerkanten volgden nog vijf opnames, waaruit volgens [eiser] blijkt dat hij niet genezen en niet arbeidsgeschikt was. Ter onderbouwing hiervan wijst hij er ook op dat ook het UWV van oordeel was dat hij na december 2002 arbeidsongeschikt was. In dit verband wijst hij onder meer op de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 4 september 2002 waarin door P.J. English-Bijlsma en G.W. Egbers wordt geschreven “dat, hoewel het toescheen dat er enige verbetering gaande was, de situatie kritiek is, waarbij een maniforme decompensatie niet is uit te sluiten.” Verder schrijven zij dat “Heronderzoek op zijn vroegst zinvol (is) over een half jaar.”
3.3. Reaal Verzekeringen voert verweer. Als meest verstrekkende verweer stelt zij dat de vorderingen van [eiser] per 1 december 2002 althans in elk geval op 31 december 2006 zijn verjaard. Ten eerste stelt Reaal Verzekeringen stelt dat [eiser] op grond van artikel 17 van de polisvoorwaarden binnen 30 dagen na de brief van 15 oktober 2002 had moeten ageren tegen de beslissing zijn uitkering per 1 december 2002 te beëindigen. Dit heeft hij nagelaten.
In artikel 17 van de polisvoorwaarden is, voor zover van belang, bepaald:
“Van deze vaststelling (de mate van arbeidsongeschiktheid; toevoeging rechtbank) zal telkens ten spoedigste aan de verzekeringnemer mededeling worden gedaan. Indien de verzekeringnemer niet binnen 30 dagen zijn bezwaren heeft kenbaar gemaakt, wordt hij geacht het standpunt van de verzekeraar te aanvaarden.”
Ten tweede stelt Reaal Verzekeringen dat op de AOV het ‘oude’ verzekeringsrecht (het verzekeringsrecht van voor de invoering op 1 januari 2006 van titel 17 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek) van toepassing was. Destijds gold voor het instellen van een vordering tot nakoming van een verplichting uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst een verjaringstermijn van vijf jaar. Na 1 januari 2006 geldt het bepaalde in artikel 7:942 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 73 van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (Ow NBW) blijft deze lopende verjaringstermijn nog een jaar na inwerkingtreding van artikel 7:942 BW van toepassing. Dit betekent dat de verjaringstermijn eindigde op 31 december 2006, aldus Reaal Verzekeringen. [eiser] heeft de verjaring niet voor die tijd gestuit.
Verder voert zij aan dat [eiser] in de loop van 2002 zijn werkzaamheden op zijn landbouwbedrijf heeft hervat. Op basis van medisch en arbeidsdeskundig advies heeft zij de arbeidsongeschiktheidsuitkering geleidelijk verlaagd en uiteindelijk beëindigd. Dat het UWV er kennelijk een andere mening op na hield, doet daar volgens Reaal Verzekeringen niet aan af, omdat de toets die het UWV uitvoert een andere is dan in het geval van een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. Daarbij heeft ook het UWV geoordeeld dat [eiser] na 2002 gedeeltelijk arbeidsgeschikt was, aldus nog steeds Reaal Verzekeringen.
3.4. [eiser] erkent dat zijn vorderingen zijn verjaard, maar stelt dat het verschoonbaar is dat hij niet eerder heeft gereageerd. Tijdens de comparitie is namens [eiser] toegelicht dat hiermee bedoeld wordt dat een beroep van Reaal Verzekeringen op verjaring moreel onjuist en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Terecht is tussen partijen niet in geschil dat [eiser]s vordering tot nakoming van verplichtingen uit hoofde van de AOV door Reaal Verzekeringen op 31 december 2006 is verjaard. Op grond van artikel 3:307 lid 1 BW verjaarde een dergelijke vordering na verloop van vijf jaar, dus op 15 oktober 2007.
In artikel 73 Ow NBW is evenwel bepaald:
1. Indien de wet een verjarings- of vervaltermijn op een jaar of langer stelt, en die termijn overeenkomstig het in de wet bepaalde vóór het tijdstip van haar in werking treden aanvangt, dan is het in de wet bepaalde omtrent aanvang, duur en aard van die termijn tot een jaar na dat tijdstip niet van toepassing.
2. De nieuwe termijn wordt geacht niet vóór afloop van dat jaar te zijn voltooid.
Dit artikel bewerkstelligt dat een lopende verjaringstermijn van vijf jaar, zoals hier, nog een jaar na inwerkingtreding van artikel 7:942 BW op 1 januari 2006 van toepassing blijft. Dit leidt ertoe dat de verjaringstermijn eindigde op 31 december 2006 (vgl. rb. Utrecht 16 december 2009, LJN: BK7108). Tussen partijen staat vast dat [eiser] de verjaring niet heeft gestuit, zodat zijn vorderingen tot nakoming van de AOV door Reaal Verzekeringen zijn verjaard.
4.2. [eiser] stelt evenwel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Reaal Verzekeringen een beroep op verjaring doet. Hiermee doet hij een beroep op het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW. Tijdens de zitting heeft [eiser] toegelicht dat uit de medische stukken overduidelijk blijkt dat hij niet arbeidsgeschikt was toen hij werd ontslagen uit Veldwijk (zie r.o. 3.2). In dit licht verwijst hij verder naar de brief van 31 juli 2002 van psycholoog N. ten Hoor aan J.R.G. Landman, de (toenmalige) huisarts van [eiser]. In deze brief wordt onder andere geschreven:
“In een gesprek met patiënt ([eiser]; toevoeging rechtbank) en twee van zijn zussen samen bleek dat zijn snelle herstel gepaard ging met plotseling zelfstandig regelen van allerlei zaken. Dit was voor de familie verontrustend. (…) Daarbij viel op dat patiënt de laatste weken in een eufore stemming raakte. (…)
Nazorg
Patiënt is reeds in behandeling bij GGz Meerkanten, locatie Emmeloord. Hierbij lijkt van belang de eufore stemming van patiënt in de gaten te houden. (…)”
Volgens [eiser] beschikte Reaal Verzekeringen ten tijde van de brief van 15 oktober 2002 over alle medische informatie. Zij heeft volgens [eiser] een inschattingsfout gemaakt door de arbeidsongeschiktheid desondanks af te bouwen en per 1 december 2002 op minder dan 25% te stellen. Zij had moeten begrijpen dat de mededelingen van [eiser] zelf over zijn vermeende herstel geen waarde hadden, omdat hij in een manische periode verkeerde.
4.3. Volgens Reaal Verzekeringen gaat een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW niet op. Zij voert daartoe aan dat het besluit tot vermindering en uiteindelijk stopzetting van de uitkering niet uitsluitend is genomen op basis van informatie van [eiser] zelf, maar ook op basis van medische en arbeidskundige informatie. De medische informatie waarop [eiser] zich nu beroept, is volgens Reaal Verzekeringen niet van haar afkomstig, althans deze was ten tijde van de “afschatting” niet bij haar bekend. Uit de medische informatie blijkt volgens Reaal Verzekeringen dat deze in 2010 door Meerkanten zijn gestuurd. Mogelijk is deze informatie toen ook aan haar gestuurd. Reaal Verzekeringen stelt dat zij medio 2002 alleen wist dat de depressiviteit van [eiser] voorbij was, maar geen weet had van zijn latere aandoeningen. Het enkele feit dat [eiser] na zijn ontslag uit GGz Meerkanten in een manische periode zou kunnen komen, betekent niet dat hij dus ook arbeidsongeschikt is, aldus Reaal Verzekeringen.
Verder wijst Reaal Verzekeringen erop dat [eiser] zich niet na het besluit van 15 oktober 2002 opnieuw ziek heeft gemeld. Evenmin is door de curator of enige andere persoon aangegeven dat [eiser] nog steeds arbeidsongeschikt was. Sterker nog: de curator van [eiser] heeft zelfs verzocht de AOV te beëindigen (zie r.o. 2.3).
Bovendien heeft [eiser] in de jaren na 2002 gewoon gewerkt. Dat hij toen kennelijk zakelijk onverantwoorde beslissingen heeft genomen (volgens [eiser] als gevolg van zijn psychiatrische ziekte), was niet bij haar bekend, aldus Reaal Verzekeringen. Met andere woorden: volgens Reaal Verzekeringen was er geen enkele aanleiding te veronderstellen dat [eiser] ten tijde van de afschatting niet arbeidsgeschikt was.
Onder deze omstandigheden is een beroep op verjaring niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus nog steeds Reaal Verzekeringen.
4.4. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de formulering van lid 2 van artikel 6:248 BW volgt dat de rechter bij de toepassing van dit artikel de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten. Gelet op de rechtszekerheid die met verjaring gediend is, geldt dit temeer daar waar een beroep op verjaring met een beroep op dit artikel gepareerd wordt, zoals [eiser] doet. In dit licht wijst de rechtbank ook op HR 23 oktober 1998, NJ 2000, 15, waarin de Hoge Raad oordeelde dat de rechtszekerheid een vaste verjaringstermijn vereist waarvan in het algemeen niet kan worden afgeweken. De rechtbank leidt hieruit af dat een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW ter afwering van een beroep op verjaring slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan slagen.
4.5. De rechtbank begrijpt [eiser]s stellingen aldus dat Reaal Verzekeringen ten tijde van de besluiten zijn mate van arbeidsongeschiktheid af te bouwen en per 1 december 2002 stop te zetten, op grond van de bij haar bekende medische informatie had moeten begrijpen dat [eiser] nog steeds (volledig) arbeidsongeschikt was. Door deze evident onjuiste beslissing(en) te handhaven, terwijl het verschoonbaar was dat [eiser] niet tegen deze beslissing(en) opkwam, is haar beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.6. Vaststaat dat [eiser] zich arbeidsongeschikt heeft gemeld in verband met depressiviteit. Ook staat vast dat van deze depressiviteit geen sprake meer was toen hij op 16 juni 2002 werd ontslagen uit GGz Meerkanten. Uit het arbeidskundige rapport van 8 oktober 2002 van J. Groot Kormelink blijkt dat [eiser] toen nog niet helemaal de oude was, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid in de loop der tijd is afgebouwd. Volgens [eiser] had Reaal Verzekeringen evenwel niet mogen afgaan op de door hem gegeven eigen informatie zoals weergegeven in dit arbeidskundige rapport, omdat hij manisch was. Deze stelling kan niet los worden gezien van het eveneens door [eiser] betrokken standpunt dat Reaal Verzekeringen ten tijde van de afschatting de beschikking had over alle medische informatie die [eiser] in deze procedure heeft ingebracht.
4.7. Gelet op het tijdens de zitting toegelichte verweer door Reaal Verzekeringen is de rechtbank van oordeel dat [eiser] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd dat Reaal Verzekeringen kennis had van alle medische informatie die hij in deze procedure heeft ingebracht. Dit lijkt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, ook niet mogelijk te zijn, omdat sommige medische informatie dateert van na eind 2002, zoals de brief van sociaal psychiatrisch verpleegkundige W. Tuma van 31 januari 2007 aan huisarts Landman en de brief van het Ambulatorium volwassenen Flevoland van 18 februari 2003 aan het UWV.
Het moet er daarom voor worden gehouden dat het standpunt van Reaal Verzekeringen juist is, namelijk dat zij ten tijde van de afschatting slechts wist dat er een kans bestond dat [eiser] te maken zou krijgen met manische ontregeling. Deze kans brengt niet mee dat aan de mededelingen van [eiser] geen enkele waarde toegekend mag worden, zoals hij lijkt te veronderstellen. Dit geldt temeer omdat het besluit de arbeidsongeschiktheidsuitkering te beëindigen niet uitsluitend is gebaseerd op informatie van [eiser] zelf, maar ook op medisch onderzoek, zoals Reaal Verzekeringen onweersproken heeft aangevoerd. De rechtbank volgt [eiser] dan ook niet in zijn stelling dat Reaal Verzekeringen een evident onjuiste beslissing tegen beter weten in heeft genomen en gehandhaafd.
4.8. Vaststaat verder dat [eiser] in de jaren na 2002 feitelijk heeft gewerkt en zich niet arbeidsongeschikt heeft gemeld. [eiser]s stelling dat hij toen zakelijk onverantwoorde beslissingen heeft genomen, baat hem niet, omdat gesteld noch gebleken is dat Reaal Verzekeringen daarvan op de hoogte was. De rechtbank volgt [eiser] daarom ook niet in zijn stelling dat Reaal Verzekeringen hem niet kan tegenwerpen dat hij de verjaring niet heeft gestuit.
4.9. Tot slot overweegt de rechtbank dat de afschatting mogelijk inhoudelijk niet juist is geweest (Reaal Verzekeringen betwist met de wetenschap van nu in elk geval niet dat [eiser] lijdt aan zware psychiatrische problemen), maar deze omstandigheid is op zichzelf onvoldoende om tot de conclusie te komen dat Reaal Verzekeringen geen beroep op verjaring kan doen. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [eiser] gelegen zich wederom arbeidsongeschikt te melden.
4.10. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit voor [eiser] een bittere pil is, is zij op grond van het voorgaande van oordeel dat het beroep van Reaal Verzekeringen op verjaring niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Aan een inhoudelijke beoordeling van het besluit van Reaal Verzekeringen tot het verminderen en uiteindelijk stopzetten van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt niet toegekomen. Dit leidt ertoe dat [eiser]s vorderingen zullen worden afgewezen.
4.11. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Reaal Verzekeringen worden begroot op:
- griffierecht € 1.789,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.577,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Reaal Verzekeringen tot op heden begroot op € 3.577,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2012.?