parketnummer: 16/601114-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 september 2012
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsman mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 augustus 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: samen met een ander of anderen heeft geprobeerd [aangever 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 1 subsidiair: openlijk geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1];
Feit 2: openlijk geweld heeft gepleegd tegen [aangever 2].
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen ten laste is gelegd onder feit 1 primair en feit 2 en wijst daarbij op het volgende. Verdachte heeft [aangever 1] geslagen en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft een schoppende beweging gemaakt. Niemand heeft gezien dat [aangever 1] daadwerkelijk is geraakt door de schoppende beweging. Voorts is er geen letsel geconstateerd in het gezicht of aan het hoofd van [aangever 1]. Voort blijkt niet uit de stukken dat [aangever 2] is geduwd of geslagen door één van de verdachten. Op de beelden is te zien dat [aangever 2] is gevallen en daarbij waarschijnlijk met haar gezicht tegen een been is aangekomen, aldus de raadsman.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van hetgeen onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat hetgeen onder feit 1 primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen in het dossier niet blijkt dat verdachte enig opzet heeft gehad op het van het leven beroven althans het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever 1].
Het bewijs ten aanzien van feit 1 subsidiair
De rechtbank acht het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
[aangever 1] (hierna te noemen: [aangever 1]) heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 20 november 2011 te Amersfoort is uitgescholden door twee jongens. Aangever sprak de twee jongens hierop aan en werd op zijn rechter jukbeen geslagen door één van de jongens. De jongen sloeg met een gebalde vuist.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gezien dat een groep personen aan het vechten was op het [adres] te Amersfoort. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gezien dat verdachte [medeverdachte 1] tweemaal een schoppende beweging maakte in de richting van het hoofd van [aangever 1], waarbij zij zagen dat verdachte [medeverdachte 1] de tweede maal met zijn hak naar het hoofd van [aangever 1] bewoog.
Verdachte heeft verklaard dat hij [aangever 1] met zijn vuist heeft geslagen op zijn rechterkaak.
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 1 subsidiair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de openlijke geweldpleging tegen [aangever 1] mede bestond uit het schoppen tegen zijn hoofd en overweegt daartoe het volgende.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat zij medeverdachte [medeverdachte 1] een schoppende beweging hebben zien maken in de richting van het hoofd van [aangever 1]. Zij hebben niet gezien dat [aangever 1] daadwerkelijk is geraakt. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij zag dat één van de jongens een trap gaf in de richting van het gezicht van [aangever 1] (de rechtbank begrijpt: voornoemde [aangever 1]), maar dat zij zag dat [aangever 1] die trap afweerde met zijn armen. Voorts blijkt uit de medische verklaring, betreffende [aangever 1], dat er geen letsel aan zijn hoofd en gezicht is geconstateerd.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat tegen het hoofd van [aangever 1] is geschopt. Nu het schoppen in de richting van het hoofd van [aangever 1] niet in de tenlastelegging is opgenomen, zal zij verdachte partieel vrijspreken van het schoppen tegen het hoofd.
Vrijspraak van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen onder feit 2 is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen is en overweegt daartoe het volgende.
De verklaring van [aangever 2] (hierna te noemen: [aangever 2]) als getuige komt niet overeen met de verklaring van [aangever 2] als aangeefster. Voorts komt haar aangifte niet overeen met hetgeen is te zien op de camerabeelden. De wisselende verklaringen in combinatie met de camerabeelden leiden ertoe dat de rechtbank niet de overtuiging heeft dat [aangever 2] daadwerkelijk is geduwd en getrapt door één van de verdachten. De rechtbank is van oordeel dat het mogelijk is dat [aangever 2] is gevallen en daarbij tegen een been van een ander is aangekomen, waardoor zij letsel heeft opgelopen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 subsidiair:
op 20 november 2011 te Amersfoort met een ander op de openbare weg, te weten de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1], welk geweld bestond uit het stompen tegen een jukbeen van die [aangever 1].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 1 subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de oplegging van de straf rekening te houden met de opleiding van verdachte en met de afgelopen maanden waarin verdachte al met de reclassering heeft meegewerkt. De raadsman heeft aangevoerd dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uren.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Verdachte en zijn mededader hebben uit het niets een jongen geslagen en geprobeerd te trappen. Dit is een ernstig strafbaar feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweld nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 juli 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder een transactie heeft betaald voor openlijke geweldpleging.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een werkstraf voor de duur van 100 uren een passende en geboden straf is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere sanctie.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair en het onder feit 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het -reeds geschorste- bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. I.M. Vanwersch en mr. G.D. Kleijne, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 september 2012.
Mr. Kleijne is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.