parketnummer: 16/655793-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 augustus 2012
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats] (Roemenië),
gedetineerd te P.I. Utrecht – HvB Nieuwegein,
raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 juli 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft ingebroken in een woning;
Feit 2 en 3: telkens tezamen en in vereniging met een ander heeft geprobeerd in te breken in een woning.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Voor het bestanddeel medeplegen, zoals ten laste gelegd onder feit 3, is er onvoldoende bewijs, aldus de officier van justitie.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de ontkennende verklaring van verdachte, die onder meer inhoudt dat anderen zijn celmateriaal op de plekken van de inbraken hebben geplaatst. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman opgemerkt dat het signalement dat de getuige [getuige] geeft niet overeenkomt met het signalement van verdachte.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.
De heer [aangever 1] heeft aangifte gedaan van een inbraak in zijn woning aan de [adres] te Langbroek op 9 augustus 2011. Er is een ruitje van de buitendeur ingeslagen. Er zijn diverse sieraden, geld, een laptop en een smartphone van het merk LG weggenomen.
Op 10 augustus 2011 is een sporenonderzoek verricht in de woning aan de [adres] te Langbroek. Er is een ruitje ingeslagen en via handreiking naar de sleutel die zich nog in de achterdeur bevond, kon men de woning binnentreden. In een openstaande lade van een bureau in het kantoor is een bloedveeg aangetroffen op een doosje wenskaarten. Een monster van deze bloedveeg is veilig gesteld onder nummer AADD3155NL.
Op 2 maart 2012 heeft er een DNA-onderzoek plaatsgevonden aan een referentiemonster van verdachte. Dit DNA-onderzoek heeft drie matches opgeleverd. Het celmateriaal van verdachte heeft een match opgeleverd met het spoor dat is aangemerkt met nummer AADD3155NL. De kans dat dit spoor een match oplevert met een willekeurig gekozen persoon is één op één miljard.
Het bewijs ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.
Mevrouw [aangever 2] heeft namens [aangever 2] aangifte gedaan van een poging tot woninginbraak in de woning aan de [adres] te Waddinxveen op 4 augustus 2011. Er is een ruit vernield.
Op 4 augustus 2011 is een sporenonderzoek verricht in de woning aan de [adres] te Waddinxveen. Aan de achterzijde van de woning is geprobeerd de deur die gebruikt werd als hoofdingang van de woning open te wrikken. Er is braakschade in de sluitnaad van de deur aangetroffen. Tevens is een ruit aan de achterzijde van de woning vernield. Op verschillende plekken werd bloed aangetroffen. Een monster van het bloedspoor op de horizontale zonwering ter hoogte van het gat in de ruit is veilig gesteld onder nummer AADE6077NL.
Op 2 maart 2012 heeft er een DNA-onderzoek plaatsgevonden aan een referentiemonster van verdachte. Dit DNA-onderzoek heeft drie matches opgeleverd. Het celmateriaal van verdachte heeft een match opgeleverd met het spoor dat is aangemerkt met nummer AADE6077NL. De kans dat dit spoor een match oplevert met een willekeurig gekozen persoon is één op één miljard.
Getuige [getuige] hoorde op 4 augustus 2011 glasgerinkel en liep naar het balkon. Hij zag twee mannen in de tuin van de woning aan de [adres] staan. Hij zag dat er een raam aan de achterzijde van de woning was vernield.
Het bewijs ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.
De heer [aangever 3] heeft aangifte gedaan van een poging tot woninginbraak in de woning aan de [adres] te Lisse tussen 4 augustus 2011 te 11.00 uur en 6 augustus 2011 te 12.25 uur. Aan de linkerzijde van de woning is er een steen door het openslaande raam gegooid.
Op 6 augustus 2011 is een sporenonderzoek verricht in de woning aan de [adres] te Lisse. Aan de linkerzijde van de woning is een ruit ingeslagen met behulp van twee stenen. Aan de buitenzijde van het inklimraam op het linkerkozijn is een fragment bloed aangetroffen. Een monster van dit fragment is veilig gesteld onder nummer AADA8682NL.
Op 2 maart 2012 heeft er een DNA-onderzoek plaatsgevonden aan een referentiemonster van verdachte. Dit DNA-onderzoek heeft drie matches opgeleverd. Het celmateriaal van verdachte heeft een match opgeleverd met het spoor dat is aangemerkt met nummer AADA8682NL. De kans dat dit spoor een match oplevert met een willekeurig gekozen persoon is één op één miljard.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat zij de verklaring van verdachte zeer onaannemelijk, ongeloofwaardig en op geen enkele wijze verifieerbaar acht. Dit terwijl het wel op de weg van verdachte lag om een aannemelijke verklaring voor het aantreffen van zijn bloed te geven. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van verdachte dat zijn bloed door een ander op de plaatsen van de (pogingen tot) woninginbraken neer is gelegd.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het door de raadsman gevoerde verweer dat het signalement dat getuige [getuige] geeft niet overeenkomt met het signalement van verdachte, dat hij veel later is gehoord en dat hij op enige afstand de mannen heeft waargenomen. De rechtbank is van oordeel dat het door de getuige gegeven signalement verdachte niet als dader uitsluit.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 09 augustus 2011 te Langbroek, gemeente Wijk bij Duurstede, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen sieraden, geld, een laptop en een smartphone, toebehorende aan [aangever 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel
van braak;
2.
op 04 augustus 2011 te Waddinxveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen geld en goederen van hun gading, toebehorende aan [aangever 2], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met een ander als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, en zijn mededader een ruit van die woning vernield en geprobeerd een deur van die woning open te wrikken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
in de periode 04 augustus 2011 tot en met 06 augustus 2011 te Lisse, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen geld en goederen van zijn gading, toebehorende aan [aangever 3], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, een ruit van die woning vernield zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 3: Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd en heeft de rechtbank daarbij in overweging gegeven een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich in zeer korte tijd schuldig gemaakt aan een woninginbraak en twee pogingen tot woninginbraak. Woninginbraken veroorzaken gevoelens van onveiligheid en veroorzaken veel schade en overlast. Verdachte heeft geen enkele rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden en enkel en alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 juni 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, waarbij de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie rekening houdt met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest passend en geboden is.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 2.300,-- voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 150,-- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, ter zake van materiële schade van de jas, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank merkt daarbij op dat op geen enkele wijze is onderbouwd wat de waarde is van de weggenomen sieraden.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 3: Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 150,--, ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 9 augustus 2011;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 150,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 9 augustus 2011, bij niet betaling te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter, mr. P.P.C.M. Waarts en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 augustus 2012.