parketnummer: 16/512599-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 augustus 2012
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 augustus 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd [aangever 1] op straat te beroven.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en dat dit een poging afpersing in vereniging oplevert.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman is met de officier van justitie van mening dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden en dat dit inderdaad een poging afpersing in vereniging oplevert.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 7 augustus 2012 ;
- de aangifte van [aangever 1] .
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op 30 oktober 2011 te Leusden, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan voornoemde [aangever 1],
zijnde en hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader
- op die [aangever 1] afgelopen en die [aangever 1] benaderd en
- vervolgens een mes ter hand genomen en een mes in de richting van die [aangever 1] gehouden en getoond en
- daarbij tegen die [aangever 1] gezegd dat hij geld wilde zien,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van de verdachte laten voorlichten door
drs. A. Laurijssen-Timmers, kinder- en jeugdpsycholoog, die op 15 maart 2012 een rapport heeft uitgebracht.
Uit het rapport van Laurijssen-Timmers blijkt dat bij verdachte is sprake van een stoornis in de impulsbeheersing NAO en een sterk ongelijkmatig intelligentie- danwel vaardighedenprofiel. Ook was er tijdens het ten laste gelegde feit sprake van een alcoholintoxicatie. Qua persoonlijkheid lijkt verdachte een gezonde en normale puberteitsontwikkeling door te maken. Binnen deze fase heeft hij echter minder controle op zijn handelen en laat hij zich juist gemakkelijk beïnvloeden. Ook heeft hij moeite om zijn emoties te begrijpen, te onderdrukken en te sturen. Het controleren en sturen van hierbij horend gedrag is nog te weinig onder controle. Verdachte zal hierdoor eerder geneigd zijn ondoordachte en gevaarlijke acties te ondernemen en is nog onvoldoende in staat om zelf controle uit te oefenen over deze acties. De voorste hersendelen (executieve functies) helpen dit te sturen en af te remmen, maar zij laten bij verdachte juist tekortkomingen zien. Door in korte tijd veel alcohol te drinken werd niet alleen dit gevoel versterkt, maar ontregelde hij nog meer de gebrekkige functionerende regelfuncties van waaruit het ontremde, impulsieve gedrag niet (meer) wordt afgeremd. Verdachte kan op grond van het voorgaande als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd, aldus Laurijssen-Timmers.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige met betrekking tot de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Nu uit de rapportage niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit, is verdachte strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf voor de duur van 100 uur/50 dagen vervangende jeugddetentie;
- 2 maanden jeugddetentie voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, met een proeftijd van 2 jaar met daarbij de bijzondere voorwaarde Hulp en Steun, ook als dat inhoudt begeleiding van een psycholoog of GGZ-instelling en/of deelname aan een traject bij Centrum Maliebaan (Be Open).
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een werkstraf voor de duur van 140 uur/70 dagen vervangende jeugddetentie waarvan 60 uur/30 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daarbij de bijzondere voorwaarde Hulp en Steun passend is. De raadsman is daarbij van mening dat de zaak zodanig laat op zitting is aangebracht dat de Kalsbeeknorm is overschreden, voorts is hij van mening dat een traject bij de psycholoog en bij Centrum Maliebaan niet in een verplicht kader zou moeten, nu verdachte daar al vrijwillig mee is gestart.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met een mededader geprobeerd een joggende vrouw af te persen. Het slachtoffer liep op een zondag op de dijk in Leusden en werd uit het niets door verdachte en zijn mededader overvallen. Daarbij is het slachtoffer bedreigd met een mes. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Dat het bij een poging is gebleven, is niet aan het handelen van verdachte of zijn mededader te danken, maar aan de koelbloedige reactie van het slachtoffer. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer. Het handelen van verdachte en zijn mededader moet zeer beangstigend zijn geweest voor het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke strafbare feiten nog lange tijd gevoelens van angst kunnen ondervinden. De rechtbank neemt bovenstaande verdachte kwalijk.
Ten voordele van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte zich zowel ten overstaan van de politie als ter terechtzitting open en verantwoordelijk heeft opgesteld. Hij heeft inzicht getoond in zijn gedrag en heeft laten blijken (achteraf) de ernst ervan in te zien. Verdachte heeft ter zitting zijn spijt betuigd. Verdachte heeft echter ook een slachtoffergesprek gevoerd en daarover heeft verdachte ter zitting verklaard dat het gesprek zowel het slachtoffer als ook hemzelf goed heeft gedaan, omdat hij zijn excuses heeft kunnen aanbieden en hij en het slachtoffer elkaar nu weer gewoon kunnen tegenkomen in hun woonplaats. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat verdachte oprecht gevoelens van schuld heeft. Daar komt bij dat verdachte zelf in een vrijwillig kader een behandeling heeft ondergaan bij een haptonoom en daarnaast reeds onder psychologische behandeling staat.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte d.d. 29 juni 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld en derhalve first offender is. De rechtbank neemt ook mee dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar was.
Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op 1 december 2011 heeft verdachte zich in het kader van de opgelegde schorsingsvoorwaarden laten begeleiden door het Bureau Jeugdzorg in het kader van de maatregel Hulp en Steun. Verdachte heeft zich, volgens de toelichting van mevrouw Aaras ter zitting, aan alle afspraken gehouden en volledig meegewerkt aan alle hulpverlening. Wel heeft verdachte moeite om over zijn gevoelens te praten, aldus mevrouw Aaras. Het Bureau Jeugdzorg heeft in het kader van de afdoening van deze zaak geadviseerd om de maatregel Hulp en Steun op te leggen, ook als dat inhoudt meewerken aan de trajecten bij de psycholoog en bij Centrum Maliebaan. Uit de brief van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat nu verdachte al een intake heeft gehad bij Centrum Maliebaan, zij hun strafadvies wijzigen in die zin dat zij zich aansluiten bij het advies van het Bureau Jeugdzorg om de gestarte behandeling niet te doorkruisen. De rechtbank zal bij haar straf aansluiten bij de hierboven genoemde adviezen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gedeeltelijk voorwaardelijke werkstaf passend en geboden is. De voorwaardelijke werkstraf maakt zowel een verplichte begeleiding in het kader van de maatregel Hulp en Steun door het Bureau Jeugdzorg mogelijk als ook de begeleiding bij een psycholoog en het traject bij Centrum Maliebaan. Anders dan de raadsman heeft bepleit ziet de rechtbank in het geval van verdachte er wel de noodzaak van in om de behandeling bij de psychiater en het traject bij Centrum Maliebaan in de bijzondere voorwaarde op te nemen. Bij de duur van de werkstraf is nog rekening gehouden met het feit dat het contact met het Bureau Jeugdzorg, maar zeker ook de behandelingen, intensief en tijdrovend zijn.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 140 uren, te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 70 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Bepaalt dat van deze werkstraf, een gedeelte bestaande uit 60 uren, te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 30 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
- stelt daarbij een proeftijd vast voor de duur van twee jaren;
- bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking
verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
dat de veroordeelde in het kader van de maatregel Hulp en Steun zich gedurende de
proeftijd gedraagt naar de door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling
Jeugdreclassering, te geven aanwijzingen, zolang die instelling dat nodig acht, ook als dat
inhoudt meewerken aan de behandeling bij een psycholoog of GGZ instelling en het
traject bij Centrum Maliebaan (Be Open), met opdracht aan voornoemde instelling de
veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag in verzekeringstelling.
Voorlopige hechtenis
- heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.C. Oostendorp en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 augustus 2012.