sector handel en kanton
kantonrechter
zaaknummer: 738038 UC EXPL 11-2830 MJ(4221)
vonnis d.d. 12 september 2012
de vennootschap onder firma
Autobedrijf [eiser] v.o.f.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: Van Schendel & Partners,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
procederende in persoon.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 13 april 2011.
[eiser] heeft voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 9 juni 2011. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
[gedaagde] heeft daarop stukken in geding gebracht en een toelichting gegeven bij brief van 26 oktober 2011. [eiser] heeft vervolgens een akte genomen.
Hierna is uitspraak bepaald.
2.1. [eiser] heeft in 2009 in opdracht van [gedaagde] diverse reparaties verricht aan een auto van [gedaagde] met kenteken [kenteken] (hierna: de auto genoemd).
2.2. [gedaagde] heeft een nota van [eiser] van 18 augustus 2009 met een bedrag van € 966,20 wegens aan de auto verrichte werkzaamheden onbetaald gelaten. Eerdere nota’s van [eiser] met betrekking tot reparaties aan de auto zijn wel door [gedaagde] voldaan.
3.1. [eiser] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan hem van een nota van 18 augustus 2009 van € 966,20 inclusief btw. [eiser] vordert daarnaast een vergoeding voor buitengerechtelijke werkzaamheden van € 150,- en van een rentevergoeding gelijk aan de wettelijke rente vermeerderd met 2%. [eiser] vordert deze rente vanaf 30 dagen na factuurdatum tot 28 februari 2011 tot een bedrag van € 115,03 ofwel in totaal een bedrag van € 1.231,23. [eiser] vordert daarnaast betaling van deze rente vanaf 1 maart 2011 tot de dag der voldoening en de veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente indien die niet binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis zijn betaald.
3.1.1. [eiser] legt aan die vorderingen samengevat het volgende ten grondslag.
Hij heeft in opdracht van [gedaagde] omstreeks de maand juni 2009 werkzaamheden verricht aan een auto met kenteken [kenteken]. Hij heeft voor die werkzaamheden op 18 augustus 2009 een bedrag van € 966,20 gefactureerd, maar [gedaagde] heeft dit bedrag ook na aanmaning niet voldaan. [gedaagde] is op grond van de BOVAG standaardvoorwaarden en subsidiair de wet de wettelijke rente vermeerderd met 2% verschuldigd.
3.2. [gedaagde] voert het volgende verweer.
De factuur van 18 augustus 2009 is de vierde factuur uit een reeks van 8 reparatiewerkzaamheden voor dezelfde klacht aan de auto. De klacht betrof het meestal tijdens het rijden op de snelweg gaan branden van een spiraalvormig lampje op het dashboard, het bijna volledig uitvallen van de remmen, het volledig uitvallen van de stuurbekrachtiging, het ontbreken van de mogelijkheid om gas te geven en het soms uitvallen van de motor. Voor de eerste reparatie heeft [eiser] een bedrag van € 1.944,73 in rekening gebracht, welk bedrag [gedaagde] heeft voldaan. De klacht was daarna niet verholpen. Voor de tweede reparatie heeft [gedaagde] een bedrag van € 223,21 in rekening gebracht en ook dat bedrag heeft [gedaagde] voldaan. De klacht was weer niet verholpen en er volgde een derde, wederom vruchteloze, reparatie. [gedaagde] heeft daarop aan [eiser] laten weten geen verdere nota’s te willen betalen, omdat kennelijk [eiser] niet in staat was de reparaties goed uit te voeren. Hij heeft aanspraak gemaakt op kosteloos herstel. De nota die thans is geding is, is niet eerder door [gedaagde] ontvangen. Wel aanmaningen. Rond 8 juni 2010 heeft [eiser] telefonisch aan [gedaagde] meegedeeld dat hij een eindnota had gestuurd met daarin een coulance korting van 10% van de importeur en 10% van [eiser] uitkomend op ongeveer € 950,-.
Begin 2010 deed de storing zich weer voor en toen heeft een monteur van de ANWB als oorzaak een defecte zekering vastgesteld. Na vervanging van de zekering heeft het probleem zich niet meer voorgedaan en waren de klachten verholpen.
[gedaagde] wenst slechts te betalen voor één afdoende reparatie en wil het geld terug dat hij aan [eiser] voor de eerder betaalde nota’s heeft voldaan. Er zijn uit onkunde nodeloze en nutteloze reparaties verricht.
4.1. [eiser] heeft onder meer de door haar bedrijf bijgehouden reparatiehistorie van de auto met kenteken [kenteken] overgelegd. Daaruit blijkt het volgende:
datum km-stand omschrijving klacht onder meer Prijs
23-01-2009 118.671 Diagnose stellen defecte verstuivers
Thermostaat, koelsysteem € 1.634,23
19-02-2009 121.067 Code uitlezen diagnose stellen sensor
Vervangen sensor int. Koeler € 187,57
10-07-2009 134.631 APK keuring € 265,21
18-08-2009 132.319 Klacht weer mil lamp aan en slecht lopen
[A] advies pomp vervangen brandstof-
Pomp vervangen € 811,93
18-8-2009 132.319 Wiellager vernieuwen € 252,02
27-01-2011 176.351 Onderhoudsbeurt, remschijven en rem-
blokken vervangen € 730,60
[eiser] heeft ter zitting uitgelegd dat de werkzaamheden op 18 augustus 2009 deels betrekking hadden op de klacht van [gedaagde] en deels op gewoon onderhoud en dat die werkzaamheden apart in rekening zijn gebracht in verband met de bijdrage van 10% van de importeur in de kosten van de werkzaamheden die uitsluitend op de klacht van [gedaagde] betrekking hadden.
Tussen partijen is niet geschil dat de werkzaamheden van 23 januari 2009, 19 februari 2009 en (de eerst genoemde reparatie van) 18 augustus 2009 alle betrekking hebben op de in overweging 3.2 genoemde klacht van [gedaagde]. Gelet op de stellingen van partijen gaat de kantonrechter ervan uit dat de factuur van 18 augustus 2009 betrekking heeft op de in de maand augustus 2009 verrichte werkzaamheden (zoals blijkt uit het reparatieoverzicht) en niet op in de maand juni 2009 verrichte werkzaamheden, zoals [eiser] nog bij dagvaarding heeft gesteld.
4.2. In de kern komt het verweer van [gedaagde] er dan ook op neer dat [eiser] ten onrechte voor dezelfde klacht achtereenvolgens verstuivers heeft vervangen (23 januari 2009), een sensor in het koelsysteem heeft vervangen (19 februari 2009) en een brandstof injectiepomp heeft vervangen (18 augustus 2009), terwijl de werkelijke oorzaak een defecte zekering is gebleken die op eenvoudige wijze is vervangen met een tijdsbeslag van een half uur werk voor diagnose en reparatie. Het verweer van [gedaagde] dat hij de nota’s niet hoeft te voldoen en dat reeds betaalde bedragen aan hem moeten worden terug betaald begrijpt de kantonrechter als een beroep op ontbinding van de met [eiser] gesloten reparatieovereenkomst(en).
4.3. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.3.1. Het standpunt van [gedaagde] dat alle (drie) uitgevoerde reparaties onnodig zijn geweest omdat [eiser] is tekort geschoten in de op haar bij de uitvoering van de opdrachten in acht te nemen zorgvuldigheid wordt verworpen. Dit verweer is er op gebaseerd dat uiteindelijk de ANWB monteur met een eenvoudige meting van het elektrische circuit heeft kunnen vaststellen dat een haarscheurtje in een zekering zit en dat [eiser] die meting had moeten uitvoeren omdat het waarschuwingslampje op een elektrische storing wees. Ook zou de monteur hebben gezegd dat dit haarscheurtje de oorzaak van de problemen is geweest. [eiser] heeft echter gemotiveerd bestreden zowel dat het waarschuwingslampje op een elektrische storing wees als dat een haarscheurtje in een zekering verantwoordelijk kan zijn voor de geconstateerde klachten. [gedaagde] heeft zijn standpunt daartegenover onvoldoende feitelijk onderbouwd. Hij heeft ook geen bevestiging van de ANWB kunnen overleggen waaruit die juistheid blijkt. De kantonrechter verwerpt om die redenen het verweer van [gedaagde] op dit punt. Van een ontbinding van elk van de de drie reparatieovereenkomsten kan derhalve geen sprake zijn.
4.3.2. De kantonrechter stelt echter vast dat uit de eigen toelichting van [eiser] volgt dat van de drie uitgevoerde reparaties er uiteindelijk slechts één de juiste bleek te zijn: de vervanging van de brandstofinjectiepomp. De stelling van [eiser] dat op haar een inspanningsverbintenis rust en geen resultaatsverbintenis ziet er aan voorbij - wat er overigens ook van die stelling zij - dat zij wel tot een verantwoorde en met de klant afgestemde afweging moet komen van de mogelijk in aanmerking komende reparaties. In dit verband is het opvallend dat [eiser] als eerste is overgegaan tot het vervangen van de verstuivers op 23 januari 2009 voor € 1.634,23 terwijl naar eigen zeggen van [eiser] een andere in aanmerking komende oorzaak de brandstofinjectiepomp is, die op 18 augustus 2009 voor € 811,93 (volgens de reparatiehistorie) dan wel voor € 966,20 + € 276,- = € 1.242,20 (volgens de factuur van 18 augustus 2009 zonder in achtneming van de korting) is vervangen, derhalve aanmerkelijk goedkoper. Het ligt voor de hand dat een professioneel autobedrijf de goedkoopste oplossing eerst probeert. In ieder geval ligt het voor de hand dat het autobedrijf aan de klant voorlegt dat de reparatie het probleem mogelijk niet oplost omdat er een alternatieve oorzaak kan zijn en ook aan de klant uitlegt waarom het autobedrijf de duurste oplossing adviseert. Uit het verweer van [gedaagde] volgt dat deze keuzemogelijkheid niet met hem is besproken; dit is overigens ook niet door [eiser] gesteld. [eiser] heeft tegenover het verweer dat zij nodeloos dure reparaties heeft verricht niet duidelijk gemaakt dat zij juist heeft gehandeld door als eerste te kiezen voor de duurste en achteraf kennelijk inderdaad nodeloos uitgevoerde reparatie.
4.3.3. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van een juiste uitvoering van de aan [eiser] opgedragen werkzaamheden. De kantonrechter gaat er van uit dat alleen de laatste reparatie van (maximaal) € 1.242,20 een juiste reparatie betrof, zodat de eerste reparatie onnodig was. Nu [eiser] blijkens haar ter zitting afgelegde verklaring reeds op 23 januari 2009 op grond van het door haar gebruikte diagnosesysteem wist of kon weten dat de oorzaak van de klacht gelegen was in òfwel de verstuivers òfwel de brandstofpomp, is de conclusie dat haar keuze voor de duurste en achteraf onnodige reparatie voor haar rekening dient te blijven. In zoverre is sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de op [eiser] rustende reparatieverplichting, waarvan nakoming nadien, gelet op de aard van de tekortkoming, niet meer mogelijk was. [eiser] verkeert derhalve in zoverre in verzuim. Nu [gedaagde] onweersproken door [eiser] heeft gesteld dat ook de tweede reparatie (vervanging van een sensor op 29 februari 2009) een gevolg was van het uitblijven van resultaat van de eerste reparatie, moet het ervoor worden gehouden dat ook de tweede reparatie onnodig was. De door [gedaagde] ingeroepen ontbinding van de beide reparatieovereenkomsten van respectievelijk 23 januari 2009 (verstuivers) en 19 februari 2009 (sensor) treft derhalve doel. Dit leidt over en weer tot ongedaanmakingsverbintenissen, die thans in dit geding niet allemaal aan de orde zijn. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:271 BW heeft [gedaagde] jegens [eiser] aanspraak op terugbetaling van de voor de beide eerste reparaties betaalde bedragen. Het beroep van [gedaagde] op verrekening van het door hem met betrekking tot de derde reparatie verschuldigde bedrag treft dus doel. De kantonrechter gaat ervan uit dat met de derde reparatie maximaal het in overweging 4.3.2 genoemde bedrag van € 1.242,20 is gemoeid. Nu [gedaagde] aanspraak heeft op terugbetaling van een groter bedrag, is de conclusie dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
4.4. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld aanspraak te maken op terugbetaling door [eiser] van het verschil tussen zijn aanspraak op terugbetaling van de voor de beide eerste reparaties betaalde bedragen en het door hem voor de derde reparatie verschuldigde bedrag, stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde] geen zelfstandige tegenvordering heeft ingesteld. Een dergelijke aanspraak kan derhalve in dit geding niet aan de orde komen.
4.5. Nu de vordering van [eiser] reeds op grond van het voorgaande zal worden afgewezen, behoeft geen bespreking meer hetgeen [gedaagde] overigens heeft aangevoerd.
4.6. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van [gedaagde] welke kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 35,00 reis- en verletkosten.
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 35,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 september 2012.