zaaknummers: SBR 12/2540 en SBR 12/2541
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2012 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. J. de Vet)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder
(gemachtigde: J.G. van der Velde).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghouder] te [woonplaats].
Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft verweerder aan [vergunninghouder] te [woonplaats] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het project plaatsen van een zwembadpomp op het dak van het bijgebouw op het perceel [adres] te [woonplaats].
Bij besluit van 4 januari 2012 heeft verweerder eisers verzoek om handhavend op te treden tegen het niet nakomen van het aan de verleende omgevingsvergunning verbonden voorschrift om de zwembadpomp te verplaatsen, zodat deze niet meer zichtbaar is vanaf de openbare weg, afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van S. van der Meulen. Tevens zijn vergunninghouder [vergunninghouder] en [vergunninghoudster] ter zitting verschenen.
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Ten aanzien van het beroep SBR 12/2540
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk voor het project plaatsen van een zwembadpomp op het dak van het bijgebouw (hierna te noemen: de garage) op het perceel [adres] te [woonplaats]. Daarbij heeft verweerder geconcludeerd dat de betreffende activiteit in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan en dat de welstandscommissie van de gemeente Soest positief heeft geoordeeld over het plan, mits de warmtepomp donker van kleur wordt gemaakt en wordt verplaatst zodat deze niet meer zichtbaar is vanaf de openbare weg. Aangezien de aanvraag voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
3. Bij brief van 25 oktober 2011 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden, aangezien de vergunninghouder niet voldoet aan de in de omgevingsvergunning genoemde voorschriften. De warmtepomp is volgens eiser nog steeds wit en zichtbaar vanaf de straatkant.
Bij zijn besluit van 4 januari 2012 heeft verweerder eisers verzoek afgewezen. Uit een controle is hem gebleken dat de warmtepomp inmiddels grijs is geverfd en is verplaatst, waardoor deze vanaf de openbare weg niet zichtbaar is. Verweerder is van oordeel dat vergunninghouder daarmee heeft voldaan aan de voorwaarden van de omgevingsvergunning en dat er geen sprake meer is van een overtreding.
4. Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, omdat de nu grijs geverfde pomp nog steeds duidelijk zichtbaar is vanaf de openbare weg. Volgens eiser is daardoor niet voldaan aan de in de vergunning gestelde voorwaarde de pomp te verplaatsen. De aanpassing van de kleur kan volgens eiser geen excuus zijn om niet volledig te hoeven voldoen aan de eis dat de pomp niet zichtbaar mag zijn vanuit de openbare ruimte.
5. De bezwaarschriftencommissie heeft eiser gehoord en de door verweerder aangeleverde foto’s van 13 december 2011 bestudeerd, welke zijn genomen op de in de praktijk gebruikelijke manier van fotograferen, namelijk recht voor het object en vanaf ooghoogte, waarna is geconcludeerd dat de pomp niet of nauwelijks te zien is vanaf de openbare weg. De commissie heeft zich daarvoor ook op eigen waarneming gebaseerd. Voor zover nog een stukje van de pomp te zien is, is de commissie van oordeel dat het een dusdanig klein gedeelte van de pomp betreft, dat het gekwalificeerd kan worden als “bagatel” zodat dit geen handhavingmaatregel rechtvaardigt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie het bezwaar ongegrond verklaard.
6. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerders conclusie dat voldaan is aan het voorschrift dat de pomp niet zichtbaar mag zijn vanaf de openbare weg niet juist is. De warmtepomp is nog steeds zichtbaar vanaf de straat en ook vanaf de stoep van de overbuurvrouw. Daarbij komt dat de pomp overdag geluid voortbrengt waar eiser hinder van ondervindt en waardoor hij niet of nauwelijks in zijn tuin kan zitten. De oplossing zou naar zijn mening zijn om de pomp te verplaatsen naar de andere zijde van het zwembad, dat wil zeggen naar de tuinkant van perceel 117a. Ook op dat perceel is een warmtepomp ten behoeve van een zwembad aanwezig die vanaf de straat zichtbaar is en eveneens geluid voortbrengt.
Eiser wenst met zijn beroepschrift en verzoekschrift te bereiken dat bepaald wordt dat niet voldaan is aan het gestelde voorschrift en dat om die reden de pompen worden uitgezet.
7. Ter zitting is vastgesteld dat het gaat om de warmtepomp op het perceel van nummer 117. Eiser heeft toegelicht dat niet zozeer de zichtbaarheid, maar vooral het geluid van die warmtepomp hem erg hindert. Hij heeft daarbij erkend dat het voorkomen van geluid(hinder) van de pomp geen onderdeel uitmaakt van de voorschriften. Met zijn handhavingverzoek beoogt eiser dat de pomp verder van zijn perceel zal moeten worden geplaatst, zodat hij minder last heeft van het geluid van de pomp. Eiser houdt daarom vast aan zijn standpunt dat niet is voldaan aan het voorschrift dat de pomp niet zichtbaar mag zijn vanaf de openbare weg. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van eiser aldus dat nu niet volledig is voldaan aan het in de vergunning gestelde voorschrift dat de pomp niet zichtbaar mag zijn vanaf de openbare weg, het onrechtmatig is dat verweerder afziet van handhavend optreden.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de warmtepomp op het dak van de garage van perceel nummer 117 is geplaatst en in een donkere kleur is geverfd. Evenmin is in geschil en ook de voorzieningenrechter gaat daar van uit, gelet op de foto’s van 13 december 2011 en gelet op de overige in het dossier aanwezige foto’s van de pomp, dat vanaf de openbare weg nog een glimp te zien is van de bovenzijde van de pomp. Nu het voorschrift in de verleende vergunning luidt dat de pomp vanaf de openbare weg niet zichtbaar mag zijn, heeft de vergunninghouder in strijd met de verleende omgevingsvergunning gehandeld. Dat betekent dat verweerder in beginsel bevoegd is handhavend op te treden.
9. Naar vaste rechtspraak zal, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dat kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
10. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat hij zich op het standpunt stelt dat, gelet op de geringe aard van de overtreding, in dit geval handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat de geringe zichtbaarheid van de pomp vanaf de openbare weg als een overtreding van geringe aard kan worden aangemerkt. Daarom kon verweerder in redelijkheid tot de conclusie komen dat zich in dit geval een situatie voordoet waarbij handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. De voorzieningenrechter merkt op dat in de vergunning geen voorschrift is opgenomen die betrekking heeft op het geluid van de warmtepomp. Van een overtreding van een zodanig voorschrift kan dan ook geen sprake zijn, zodat de voorzieningenrechter de door eiser gestelde geluidhinder buiten beschouwing laat.
12. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, kan gelet op het bovenstaande niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening SBR 12/2541
13. Nu het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.