parketnummers: 16/601105-11; 16/604105-11(gev.) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 september 2012
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in Altrecht, locatie Willem Arntsz Hoeve te Den Dolder.
Raadsvrouwe mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 augustus 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 16/601105-11
Feit 1, primair: op 16 november 2011 in Utrecht heeft geprobeerd [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) af te persen.
Feit 1, subsidiair: op 16 november 2011 in Utrecht [aangever 1] heeft bedreigd.
Feit 2, primair: op 16 november 2011 in Utrecht heeft geprobeerd [aangever 2] (hierna: [aangever 2]) af te persen.
Feit 2, subsidiair: op 16 november 2011 in Utrecht [aangever 2] heeft bedreigd.
Ten aanzien van parketnummer 16/604105-11
Feit 3: op 18 oktober 2011 in Utrecht [aangever 3] (hierna: [aangever 3]) in diens borst heeft geknepen of betast.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde (parketnummer 16/601105-11), alsmede het onder feit 3 (parketnummer 16/604105-11) tenlastegelegde heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen onder feit 1 en onder feit 2 primair aan verdachte ten laste is gelegd. Hiertoe heeft de raadsvrouwe het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair
Uit de aangifte van [aangever 1] blijkt niet dat zij bang was voor verdachte. Het is juist de dochter van [aangever 1], getuige [getuige] (hierna: [getuige]), die bang is. Zij is ook degene die verklaart over de woorden, zoals omschreven in de tenlastelegging, die verdachte zou hebben gebruikt. Zodoende kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdacht heeft geprobeerd om [aangever 1] af te persen, subsidiair [aangever 1] heeft bedreigd. [aangever 1] voelde zich niet bedreigd, was niet bang, maar was op haar hoede. Verdachte dient van zowel het primaire, als het subsidiaire vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van feit 2 primair
Aangever heeft verklaard dat verdachte tegen hem zei: ‘Ik heb een wapen in deze tas’. Vervolgens zou verdachte naar zijn tas hebben gereikt. Uit de camerabeelden valt echter niet op te maken dat verdachte zijn handen naar zijn tas brengt. Het wettig en overtuigend bewijs voor het primair tenlastegelegde ontbreekt, zodat verdacht van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Feit 2 subsidiair en feit 3 kunnen wel wettig en overtuigend bewezen worden, aldus de raadsvrouwe.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1 primair (parketnummer 16/601105-11)
Aangeefster [aangever 1] heeft verklaard dat zij op 16 november 2011 bij de [naam] bioscoop te Utrecht stond met onder andere haar dochters. Zij zag dat verdachte naar haar toe kwam en tegen haar zei dat zij hem geld moest geven. Ook hoorde ze hem zeggen dat hij anders zijn wapen uit zijn tas zou halen en dat hij dan een sigaret wilde. Getuige [getuige], de dochter van aangeefster, heeft bevestigd dat zij met aangeefster op 16 november 2011 bij bioscoop [naam] te Utrecht stond. Voor de bioscoop stond een man. De man kwam bij aangeefster staan. [getuige] hoorde hem zeggen: ‘Geef me je geld’, en ‘Ik heb een wapen in mijn tas, moet ik het wapen soms uit mijn tas halen.’ Vervolgens hoorde [getuige] de man zeggen: ‘Geef me dan die sigaret nu, anders pak ik het wapen uit mijn tas’. Verdachte heeft hierover bij zijn voorgeleiding verklaard dat hij tegen een vrouw heeft gezegd dat hij een wapen in zijn tas had en dat hij haar om een sigaretje heeft gevraagd.
Ten aanzien van feit 2 primair (parketnummer 16/601105-11)
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij op 15 november 2011 aan het werk was bij bioscoop [naam] te Utrecht. Buiten stond een man. Aangever zag hem omstreeks 02.00 uur staan. Hij sprak de man aan, waarop de man tegen aangever zei ‘Heb je geld?’ en ‘Ik heb een wapen in deze tas’. Hierop zag aangever de man naar zijn tas reiken.
Door verbalisant [verbalisant] werden de camerabeelden van bioscoop [naam] te Utrecht, die op 16 november 2011 omstreeks 02.00 uur waren gemaakt, uitgekeken. De camera was gericht op de uitgang, waarbij nog net een aantal meter van de openbare weg te zien was. Op de beelden zag en herkende verbalisant [verbalisant] de verdachte. Voorts zag hij op de beelden dat aangever vanuit de bioscoop naar verdachte toe liep en dat verdachte met zijn hoofd in de richting van aangever bewoog.
Ten aanzien van feit 3 (parketnummer 16/16/604105-11)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de –opsomming van– de volgende bewijsmiddelen:
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd d.d. 18 oktober 2011.
- De aangifte van [aangever 3], opgenomen d.d. 18 oktober 2011.
4.3.1. Aanvullende bewijsoverwegingen
De modus operandi ten aanzien van de feiten 1 en 2
Gelet op de feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 primair is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte heeft geprobeerd aangeefster [aangever 1] af te persen door haar te bedreigen met geweld. Dat [aangever 1] in haar aangifte heeft verklaard dat zij niet bang was, doet hieraan niet af. Verdachte heeft immers door dreiging met een vuurwapen, hetgeen op zichzelf als bedreigend beschouwd moet worden, geprobeerd [aangever 1] te bewegen goederen aan hem af te geven.
De rechtbank is tevens van oordeel dat ook feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, daar de modus operandi overeenkomt met de poging afpersing zoals onder feit 1 bewezen is verklaard. Verdachte heeft zich opgehouden bij de [naam] bioscoop te Utrecht. Zowel aangeefster [aangever 1] als aangever [aangever 2] hebben verklaard door een man te zijn aangesproken die om geld vroeg en daarbij aangaf dat hij een wapen in zijn tas had. Voorts is verdachte door verbalisant [verbalisant] herkend op de camerabeelden van de [naam] bioscoop. De verklaring van verdachte dat hij het aan hem onder 2 ten laste gelegde feit niet heeft begaan, acht de rechtbank gelet op bovenstaande dan ook ongeloofwaardig.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 november 2011 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van geld en/of een sigaret, toebehorende aan die
[aangever 1], heeft hij, verdachte, tegen die [aangever 1] gezegd:
- "geef me je geld" en "ik heb een wapen in mijn tas, moet ik het soms uit
mijn tas halen" en
- "geef me dan een sigaret, anders pak ik het wapen uit mijn tas",
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
op of omstreeks 16 november 2011 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door
bedreiging met geweld [aangever 2] te dwingen tot de afgifte van geld toebehorende aan die
[aangever 2], heeft hij, verdachte, tegen die [aangever 2] gezegd :
- "Ik wil geld, ik heb een wapen in mijn tas, ik wil geld", althans woorden
van gelijke dreigende aard en strekking,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
parketnummer 604105-11:
op of omstreeks 18 oktober 2011 te Utrecht, door een andere feitelijkheid [aangever 3] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij die [aangever 3] onverhoeds in een borst geknepen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 en 2: Telkens, poging tot afpersing
Feit 3: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het Behandelplan van verdachte met ingangsdatum 3 april 2012, opgesteld door Altrecht in het kader van de inbewaringstelling op basis van de Wet BOPZ. Hierin wordt – onder meer – het volgende geconstateerd:
‘Het betreft een man met uitgebreid psychiatrische geschiedenis. Patiënt is bekend met een chronisch psychotisch toestandsbeeld (schizofrenie paranoïde type), persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische persoonlijkheidskenmerken, cannabis afhankelijkheid.’
‘Ten aanzien van zijn ziekte en de behandeling die daar voor staat kan patiënt als wilsonbekwaam gezien worden. Patiënt vindt zichzelf niet ziek, hoeft derhalve geen medicatie.’
‘Patiënt is niet medicatietrouw en hij is dakloos. Patiënt is bekend met agitatie, bedreiging en fysieke agressie naar anderen als hij psychotisch is en vertoond seksueel overschrijdend gedrag naar vrouwen toe.’
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van een Reclasseringsadvies d.d. 24 februari 2012, opgemaakt door W. Kruidhof, waarin – onder meer – het volgende staat vermeld:
‘De heer [verdachte] is sinds zijn twintigste levensjaar bekend in de psychiatrie. Betrokkene is in oktober 2011 door het Forensische Assertive Community Treatment (FACT) van Altrecht gediagnosticeerd met schizofrenie van het paranoïde type. Ook is er sprake van misbruik van alcohol en cannabis en pathologisch gokken. Hierbij is er sprake van persoonlijkheidsstoornis NAO.
De psychiatrische problematiek van betrokkene heeft een dermate ontwrichtende werking op zijn functioneren dat er sprake is van een directe delictrelatie met dit leefgebied.’
Door het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering is al eerder, op 23 december 2011, gerapporteerd dat er volgens de behandelaar van het Forensisch ACT met regelmaat sprake is van een psychotische toestand bij verdachte, wat een risico is op delictgedrag. Dit delictgedrag kan zich in iedere vorm manifesteren, waarbij gewelddadig gedrag niet valt uit te sluiten.
Ter terechtzitting is door mevrouw M. Neeter , psychiater verbonden aan de kliniek Roosenburg van de Willem Arntszhoeve, onderdeel van Altrecht, toegelicht dat verdachte lijdt aan de meest ernstige vorm van schizofrenie, hetgeen niet vaak voorkomt. Wanneer verdachte zijn medicatie niet krijgt, wordt hij bijzonder angstig en vanuit die angst wordt hij boos. Hij wordt dreigend en oninvoelbaar. Het ACT-team kwam regelmatig bij verdachte aan huis om hem zijn depot (oraal) te geven, maar vaak troffen zij hem niet aan, met als gevolg dat hij zijn medicatie niet kreeg. Daarbij smokkelde verdachte met zijn orale depot.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de beschikking van deze rechtbank d.d. 8 mei 2012 waarin door de rechtbank een voorlopige machtiging is verleend om het verblijf van verdachte in Altrecht, Willem Arntsz Hoeve te Den Dolder of een ander psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren tot en met 8 november 2012.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, in samenhang bezien met de bewezen verklaarde strafbare feiten, is de rechtbank van oordeel dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd ten tijde van de gepleegde strafbare feiten. Overeenkomstig deze conclusie kan echter niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er zijn voorts ook geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte gevorderd verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft bepleit om verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Gelet op de tijd die verdachte reeds heeft vastgezeten en er vanuit gaande dat hij sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, kan volstaan worden met een straf gelijk aan het voorarrest.
Wat er verder, gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, met verdachte moet gebeuren ligt op de civiele weg, aldus de raadsvrouwe.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft twee maal, op dezelfde dag, geprobeerd mensen af te persen. Ook heeft verdachte een medewerker van een dagopvang in Utrecht aangerand door deze persoon in diens borst te knijpen.
Door het plegen van deze feiten heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers en hen angst aangejaagd. Voorts heeft verdachte bijgedragen aan een gevoel van onveiligheid dat slachtoffers van afpersing, dan wel aanranding van de eerbaarheid, kunnen ervaren. Verdachte heeft hier kennelijk niet bij stilgestaan.
Ter terechtzitting is uitgebreid over de persoon van verdachte gesproken. Hierbij zijn het Reclasseringsadvies d.d. 24 februari 2012, opgemaakt door W. Kruidhof, als ook beschikking van deze rechtbank d.d. 8 mei 2012 en onderliggende stukken besproken. Voorts heeft mevrouw M. Neeter een beeld geschetst van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. Dit alles heeft ertoe geleid, zoals reeds onder 5.2 weergegeven, dat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van de bewezen verklaarde feiten, dient te worden aangemerkt.
Door mevrouw M. Neeter is ter terechtzitting aangegeven dat verdachte redelijk stabiel is, sinds hij zijn depot per injectie krijgt toegediend. Hiermee kan verdachte niet sjoemelen. Desondanks is verdachte nog altijd moeilijk te volgen en gaat hij zijn eigen gang. Er zal, als de rechterlijke machtiging op 8 november a.s. dreigt af te lopen, een nieuwe rechterlijke machtiging aangevraagd worden. Dit is mede noodzakelijk omdat verdachte thans dwangmedicatie krijgt, waarbij hij gebaat is, aldus mevrouw M. Neeter.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 13 juli 2012 waaruit volgt dat verdachte laatstelijk op 29 juni 2011 is veroordeeld wegens heling en winkeldiefstal.
Alles afwegende, mede gelet op de aard van de bewezen verklaarde feiten en de rechterlijke machtiging die van kracht is, komt de rechtbank tot het oordeel dat een straf gelijk aan het voorarrest passend en geboden is.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 246 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 en 2: Telkens, poging tot afpersing
Feit 3: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 119 (honderdennegentien) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft op het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 september 2012.