parketnummer: 16/655485-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 augustus 2012 (bij vervroeging)
[verdachte]
geboren op [1976] te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn
raadsman mr. D. Vermaat, advocaat te Barendrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 augustus 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
primair: heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair: heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3. De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het feit heeft begaan. Subsidiair is de verdediging van mening dat slechts sprake is van een poging tot zware mishandeling.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer [slachtoffer] op 29 februari 2012 in Mijdrecht met een hakbijl op zijn hoofd heeft geslagen .
Het slachtoffer, [slachtoffer], heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 29 februari 2012 in Mijdrecht een klap met een hard voorwerp op zijn hoofd voelde .
Uit de medische informatie betreffende [slachtoffer] blijkt dat het op 6 maart 2012 uitwendig waargenomen letsel een snijwond midden op het hoofd, licht wijkend, niet heel diep en vier cm lang, betreft .
Niet bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven wilde beroven. Uit de aard van de gedraging van de verdachte, te weten een enkele klap met een hakbijl, waarvan niet kan worden vastgesteld hoe deze bijl precies is gehanteerd, kan onvoldoende worden afgeleid dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op de dood van [slachtoffer], ook niet in voorwaardelijke zin. Andere indicaties waaruit het opzet op doden kan worden afgeleid, ontbreken.
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen. Het slaan met een zwaar voorwerp op het hoofd leidt niet zelden tot ernstig letsel, bijvoorbeeld een schedelbasisfractuur of hersenletsel. Door met een hakbijl op het hoofd van [slachtoffer] te slaan is dan ook de aanmerkelijke kans ontstaan dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Verdachte is zich bewust geweest van deze kans en heeft die ook aanvaard. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft betoogd dat [slachtoffer] ongeloofwaardig heeft verklaard en dat zijn verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De rechtbank concludeert dat [slachtoffer] weliswaar op onderdelen - en met name daar waar hij zichzelf zou belasten - ongeloofwaardig heeft verklaard. Dit betekent echter nog niet dat daarmee de gehele verklaring van [slachtoffer] ongeloofwaardig is te achten. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat de verklaringen van [slachtoffer] van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 29 februari 2012 te Mijdrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een hakbijl op het hoofd heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
5.1.1. Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte in de week voorafgaand aan het onderhavige feit meermalen was bedreigd door [slachtoffer] en [medeverdachte 1]. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] op 29 februari 2012 bij de verdachte aan de deur is geweest en dat de verdachte door het keukenraam tegen hem heeft gezegd dat hij uit zijn buurt moest blijven. Vervolgens heeft de verdachte verklaard dat hij daarna buiten is gaan kijken om te weten wat [medeverdachte 1] wilde en dat hij een hakbijl heeft meegenomen om zich te verdedigen. Buiten gekomen werd de verdachte naar eigen zeggen beetgepakt en in het steegje naast zijn woning door [slachtoffer] en [medeverdachte 1] bedreigd met messen en ontstond er een worsteling. De verdachte heeft vervolgens, om aan zijn belagers te ontkomen, met de hakbijl op het hoofd van [slachtoffer] geslagen. De verdachte zag geen andere uitweg.
5.1.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betwist dat sprake is geweest van een noodweersituatie. De officier van justitie acht de lezing van de verdachte dat er het een en ander aan het onderhavige feit vooraf is gegaan aannemelijk, evenals de verklaring van de verdachte dat hij zich door [slachtoffer] en [medeverdachte 1] bedreigd voelde. De officier van justitie heeft zich echter op het standpunt gesteld dat er voor de verdachte mogelijkheden zijn geweest om niet in deze situatie terecht te komen en dat er voor de verdachte andere mogelijkheden waren om uit deze situatie te geraken. De officier van justitie neemt daarbij in aanmerking hetgeen in het reclasseringsadvies d.d. 26 april 2012 omtrent de verdachte is gerapporteerd, te weten dat de verdachte vaak impulsief handelt en niet nadenkt over de consequenties van zijn gedrag en dat de verdachte zichzelf slachtoffer voelt.
5.1.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de verdachte op de bewuste dag werd beetgepakt en in een steegje naast zijn woning werd bedreigd en er een worsteling is ontstaan. Weliswaar acht de rechtbank aannemelijk dat de verdachte in de periode voorafgaand aan het onderhavige feit werd lastiggevallen en mogelijk zelfs werd bedreigd door [slachtoffer] en [medeverdachte 1], maar de rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om aan te kunnen nemen dat de verdachte die bewuste dag door hen is meegesleurd en dat er sprake is geweest van een worsteling met messen zoals de verdachte heeft beweerd. De rechtbank acht wel aannemelijk dat de verdachte - nadat [slachtoffer] en [medeverdachte 1] bij hem aan de deur zijn geweest - achter hen is aangelopen en de confrontatie heeft opgezocht. In die situatie kan een beroep op noodweer niet slagen, nu geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Nu de aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot zware mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, dat hij zich meldt bij de reclassering zo frequent als de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht en dat hij meewerkt aan een ambulante behandeling bij een forensische kliniek.
De officier van justitie heeft aangegeven dat hij in zijn eis rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat bij het slachtoffer sprake is van gering letsel en dat de verdachte onder enige druk heeft gehandeld door de dreiging van [slachtoffer] en [medeverdachte 1].
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat, wanneer de rechtbank toch tot een veroordeling komt voor het tenlastegelegde, de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog is.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft overdag op straat voor zijn woning [slachtoffer] met een hakbijl op het hoofd geslagen. Hierdoor is [slachtoffer] gewond geraakt. [slachtoffer] had hieraan zwaar lichamelijk letsel kunnen overhouden. Het is niet aan het handelen van de verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden.
Voorts is door een gewelddadig feit als het onderhavige de rechtsorde ernstig geschokt en brengt een dergelijk feit in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zal de rechtbank, in navolging van de officier van justitie, in het voordeel van de verdachte rekening houden met de omstandigheid dat bij het slachtoffer sprake is van gering letsel en dat de verdachte onder enige druk heeft gehandeld door de dreiging van [slachtoffer] en [medeverdachte 1].
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 25 april 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 26 april 2012 van K. Lakeman, waaruit blijkt dat de reclassering op meerdere leefgebieden problemen heeft geconstateerd. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden noodzakelijk is. Een gedeelte van deze straf, te weten 6 maanden, zal zij voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsadvies om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.495,92, waarvan € 495,92 in verband met geleden materiële schade en € 5.000,- in verband met geleden immateriële schade.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ter zake van de materiële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 285,97 en dat de vordering ter zake van de immateriële schade dient te worden gematigd.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen en subsidiair dat de vordering in verband met geleden immateriële schade dient te worden afgewezen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht de verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
Voor wat betreft de immateriële schade acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en de vordering van de benadeelde partij zal daarom voor dat deel worden afgewezen.
De rechtbank wijst af de vordering immateriële schade nu het gevorderde bedrag disproportioneel hoog is waarbij geen sprake is van een (uitvoerige) onderbouwing van dat bedrag. De rechtbank houdt daarbij rekening met het feit dat benadeelde partij zich ook verwijtbaar heeft gedragen door de verdachte voorafgaande aan het tenlastegelegde lastig te vallen en/of te bedreigen. Daarnaast heeft hij relatief gering letsel opgelopen.
8. Het beslag
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder de verdachte in beslaggenomen hakbijl dient te worden onttrokken aan het verkeer.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het in beslaggenomen voorwerp.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot het voorwerp.
Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat de verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* omdat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of niet een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat de verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dat wenselijk acht;
* dat de verdachte zich daartoe binnen 7 dagen volgend op zijn vrijlating meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht en zich blijft melden zo frequent als de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht;
* dat de verdachte zich zal laten behandelen in een forensisch psychiatrische polikliniek, zolang deze instelling dat in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 495,92 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 29 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige wordt afgewezen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 495,92 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 29 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 9 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslaggenomen voorwerp, te weten: een hakbijl;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 augustus 2012.