beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rekestnummer: 323176 / HA RK 12-216
Beschikking van 22 augustus 2012
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. J. Keereweer,
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
v.h.o.d.n. Fortis ASR Schadeverzekering N.V.
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. M.D. Spruit.
Partijen worden hierna [verzoeker] en ASR genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling.
2.1. [verzoeker] is op 7 juli 2001 als bestuurder van een personenauto betrokken geraakt bij een aanrijding. ASR heeft als WAM verzekeraar de aansprakelijkheid voor dit ongeval erkend.
2.2. [verzoeker] was sinds 1 januari 1997 in dienst van het bedrijf Coltex. Ten tijde van het ongeval in de functie van inkoper/merchandiser. In 2003 is de functie van [verzoeker] bij Coltex gewijzigd, in die zin dat [verzoeker] geen leidinggevende rol meer had en de oorspronkelijk commercieel gerichte functie met de noodzaak van het maken van veel reizen werd teruggebracht tot een meer administratief gerichte functie, die alleen op kantoor werd uitgeoefend. Bij deze functiewijziging werd het salaris van [verzoeker] bij Coltex bevroren en werd hem een aanmerkelijk bescheidener leaseauto toebedeeld. [verzoeker] heeft per 30 november 2005 ontslag genomen bij Coltex. Met ingang van 1 december 2005 is hij in dienst getreden bij Asics Europe B.V. Op 27 september 2006 heeft hij zich ziek gemeld. Het dienstverband met Asics Europe is per 1 december 2006 beëindigd in verband met het einde van het jaarcontract. Na de wachttijd van 2 jaar is aan [verzoeker] een uitkering op grond van de Wet Inkomen en Arbeid toegekend.
Het medisch dossier
2.3. Het medisch dossier van [verzoeker] bevat - onder meer - de volgende informatie van zijn behandelend artsen en paramedici.
1. Een brief van 4 september 2002 van dr. [B], neuroloog bij het Ziekenhuis Amstelveen aan [A], huisarts van [verzoeker]:
“(…)
Na het ongeval klaagde hij over nekpijn. Hij werd gepresenteerd op de eerste hulp van een ziekenhuis waar röntgenfoto’s van de nek werden verricht die geen afwijkingen toonden.
Nadien hield hij last van nekpijn, tintelingen in de arm, concentratiestoornissen en visusproblemen
(…)
Thans heeft patiënt nog last van nekpijn, de concentratiestoornissen zijn grotendeels verdwenen zeker als hij uitgerust is. Gevoelsstoornissen in de arm heeft hij niet meer.
De algemene voorgeschiedenis: vermeldt een neusseptum correctie. Patiënt gebruikte geen medicatie
(…)
De klachten van patiënt passen bij een post whiplash syndroom.
(…)”
2. Een brief van 21 januari 2003 van [C], fysiotherapeut, aan de stichting Achmea Rechtsbijstand waarin zij meedeelt dat het eerste consult n.a.v. het ongeval plaatsvond op 05-06-2002 en dat zij de diagnose post traumatisch whiplash syndroom heeft gesteld.
De vraag of [verzoeker] op dit moment (januari 2003) nog klachten/afwijking heeft beantwoordt [C] als volgt:
“Ja:
• vegetatieve klachten in de vorm van vermoeidheidsklachten, verminderde concentratie, verhoogde prikkelbaarheid.
• Slechte algehele belastbaarheid.
• Hypertone nekmusculatuur hoog cervicaal.
• Frequente hoofdpijnklachten”
3. Een brief van 6 juni 2003 van de huisarts [C] aan Achmea rechtsbijstand:
“(…)
Enige keren per jaar zie ik Hr. [verzoeker]. In vergelijking met de brief van februari 2002 is er helaas weinig veranderd. Hij klaagt nog met name over pijn in de nek, concentratieverlies en vergeetachtigheid. Hij is inmiddels onder behandeling van een fysiotherapeut haptonoom. Hij werkt wel weer, maar dat kost hem veel moeite.
(…).”
4. Een overzicht verstrekt door [E], bedrijfsarts bij Commit B.V. vermeldt:
“(…)
6 januari 2003
(…) Werkt vrijwel volledig, neemt tussen de middag rust, gaat languit liggen in auto, heeft ontspanningsoefeningen van haptonoom gekregen. Is erg moe bij thuiskomst.
16 augustus 2002
Heeft op dit moment erg veel last van nek. Chiropractor, heeft wk recht gezet, maar nek blijkt overstrekt te zijn. Blokkade bij draaien naar links. Traint 2 x per week. Heeft nu afspraak bij neuroloog voor 30/8. Werkt nu 4 dagen en vijfde dag op therapeutische basis. Slaapt nu erg slecht van de pijn. (…)
9 juli 2002
(…)
Heeft door klachten nek/rug af en toe last van slecht slapen. Heeft nu afspraak met chiropractor. Heeft tevens FT en conditietraining en lichte kracht training. Heeft weekend nodig om bij te komen. Heeft af en toe bij draaien nek naar links stroom stoot nek.
4 maart 2002
Inkoper/merchandiser. Is in juli aangereden van de zijkant. Sindsdien last van vermoeidheid, zeker bij psychische inspanning. Heeft nu afspraak met chiropractor. Heeft tevens FT en conditietraining en lichte kracht training. Heeft weekend nodig om bij te komen. Heeft af en toe bij draaien nek naar links stroom stoot nek.”
5. Een brief van 21 november 2003 van [F], manueel therapeut:
“(…)
De heer [verzoeker] kwam bij mij voor manueel therapeutische behandeling op 13 augustus 2002.
Bij het eerste consult bij mij waren de volgende klachten aanwezig:
• Nekpijn en zwaar gevoel in de nek
• Hoofdpijn, soms zwart voor de ogen
• Vermoeidheid
• Concentratiestoornissen
• Geheugenstoornissen
• Duizeligheid
• Verminderd in staat om te werken en normaal sociaal maatschappelijk te functioneren. Deze klachten waren volgens de heer [verzoeker] voor het ongeval op 7 juli 2001 niet aanwezig en het gevolg van het ongeval. Gezien de herkenbaarheid van het beeld en het normale sociaal-maatschappelijk functioneren voor het ongeval is dit ook zeer aannemelijk.
Ik behandelde hem voor met name de pijnklachten in de verwachting dat de cognitieve malfuncties daarmee ook zouden verbeteren (…)
Het resultaat was nihil. Op 23 oktober moesten wij helaas de conclusie trekken dat mijn behandelingen geen effect hadden.
(…)”.
6. Een consultverslag van [F], assistent geneeskundige in opleiding (psychiatrie), mede gezien door [G] psychiater, gedateerd 19 februari 2004, 4 maart 2004 en 23 maart 2004:
“(…)
Samenvattende bespreking
Geheugen en concentratieklachten met tevens depressieve stemming bij een 42 jarige gehuwde intelligente man zonder psychiatrische voorgeschiedenis. Aanleiding is een auto-ongeval in 2001, waar dientengevolge nog belemmerende pijnklachten bestaan. Er heeft inmiddels functieverlaging van werk plaatsgevonden, wat cliënt moeilijk kan accepteren en tevens dreigt verlies van baan.
(…)
DSM-IV-criteria
AsI: Depressieve stoornis, matig met vitale kenmerken
Pijnstoornis gebonden aan een somatische aandoening (rug en nek) en zowel psychische factoren.
(…)
As II: uitgestelde diagnose, aanwijzingen voor dwangmatige en narcistische trekken
As III: Whiplash, met name rug- en nekklachten
AS IV: Dreigend verlies van werk, problemen in relatie met echtgenoot en kinderen, financiële krapte
As V: (…).
(…).
7. Een verslag van een neuropsychologisch onderzoek van 2 maart 2004 uitgevoerd door [P], psychodiagnostisch werker:
“(…)
Slotconclusie
Er komen uit het testmateriaal geen aanwijzingen voor organiciteit naar voren. De subjectieve klachten kunnen niet duidelijk worden teruggevonden in de scores. Zowel de aandachtsconcentratie als het geheugen zijn goed tot zeer goed. De subjectief ervaren klachten kunnen wellicht verklaard worden met de veronderstelling dat zijn scores in het verleden nog hoger zouden zijn geweest dan nu het geval is.
Er zijn echter wel aanwijzingen te vinden voor een verminderde mentale flexibiliteit (Woordopnoemen II; Trailmakingtest) het ontstaan van nek- en hoofdpijn bij het zich inspannen op taken die complex van samenstelling zijn kan deels hierdoor worden verklaard. Op dit moment is er mogelijk ook sprake van een (matig ernstige) depressieve stemming, die cliënts aanhoudende vermoeidheid voor een deel zou kunnen verklaren.
(…)”. Gezien cliënts premorbide persoonlijkheidsstijl die overeen lijkt te komen met het zgn. type- A persoonlijkheid (sterk op werk en presteren gericht, een dag lijkt vaak niet lang genoeg om alle taken te kunnen afronden), kan met veronderstellen dat het probleem van een verminderd uithoudingsvermogen, in combinatie met een sterke angst tekort te zullen schieten, erg veel stress veroorzaken, waaraan cliënt in zijn beleving niet veel kan veranderen.
Therapeutische overwegingen:
Cliënt is wellicht het meest gebaat bij begeleiding en/of coaching om zijn stressniveau te verlagen, anders zijn verminderde energiepeil te leren accepteren, er voor uit te komen in zijn werksituatie en zijn levensstijl daarop aan te passen. (…)
Uitslaggesprek op 23-03-2004
In zijn reactie op de uitslag reageert cliënt enerzijds verheugd omdat er geen aanwijzingen zijn voor blijvend letsel, anderzijds geeft hij uitvoering lucht aan zijn wanhoop over zijn huidige klemsituatie t.a.v. zijn financiële- en werksituatie. Er wordt hem voorgehouden dat de voortdurende angst tekort te zullen schieten door zijn hoge eisen t.a.v. zijn functioneren en zijn depressieve grondstemming hem veel energie kosten. Er is gesuggereerd, dat door de (spreekwoordelijke) lat blijvend lager te leren leggen en het terugbrengen van de stress waarmee hij kampt hem een aanzienlijke winst zouden kunnen opleveren. Hij toont aanvankelijk veel weerstand bij het horen van de aangeboden opties die er ons inziens voor hem zijn. Hetgeen zou betekenen dat hij zal moeten accepteren dat het minder gaat dan voor zijn ongeluk. Uiteindelijk lijkt het kwartje toch bij hem te vallen.
(…)”
8. Een brief van 15 december 2004 [F], chiropractor:
“(…)
In de periode van 8 oktober 2003 tot en met 6 april 2004 is de heer [verzoeker] 2 maal chiropractisch behandeld. Tijdens zijn laatste bezoek had hij weer een toename van zijn lage rugpijn vanwege de door zijn werkgever verplichte lange werkdagen. Dit veroorzaakt ook regelmatig enige incontinentieklachten. De geheugen- en concentratieproblemen waar hij al bekend mee was, lijken niet verder meer te verbeteren, wat wel een probleem oplevert met zijn werk. De symptomatologie van zijn nekklachten is wel verminderd, maar hij moet zich goed in acht nemen om exacerbaties van de klacht te voorkomen
(…)”
9. Een brief van 13 september 2005 van [G], neuroloog:
“(…)
Conclusie
Ik concludeer tot een post-whiplash syndroom
Beleid:
(…) het lijkt mij niet zinnig in dit stadium aanvullend onderzoek te verrichten. Veeleer is patiënt gebaat bij cognitieve revalidatie bijvoorbeeld in een revalidatiecentrum RCA dan wel Heliomare. Dit zal patiënt leren beter met zijn klachten om te gaan en zo kan ook het beloop van de klachten goed in kaart gebracht worden. (…)”
10. Een verslag betreffende de intake op 25 januari 2005 door [H] (fysio/manueel therapeut) en [I] (psycholoog/psychotherapeut ) van het DBC behandelcentrum voor bewegen en functioneren (hierna: DBC):
Resterende fysieke problemen na een auto ongeval in 2001 belemmeren cliënt in zijn dagelijks functioneren. Cliënt schetst zichzelf voor het ongeval als een carrière gerichte, zeer actieve man die, volgens eigen zeggen, zoveel mogelijk uit het leven wilde halen. Hij was hierin succesvol tot het ongeval. Op dit moment steekt hij alle energie die hij uit zijn lijf kan halen in het werk, ten koste van zijn privéleven. Zijn intentie bij het zoeken naar hulp is om zijn energie niveau door training uit te bouwen. Door zijn levensstijl en door zijn geschapen verwachtingen van zichzelf, maar ook door de verwachtingen die andere mensen van hem zouden hebben in zijn directe omgeving (o.a. werkgever, partner), voelt het voor hem als onmogelijk om een stap terug te doen. Met deze vastliggende voorwaarden is het de vraag of het mogelijk is om ruimte te creëren om energie op te bouwen of om de noodzakelijke veranderingen aan te brengen om zo het ontstane disfunctionele patroon te doorbreken.
Eindevaluatie van [verzoeker] van 11 oktober 2005 van [K] (DBC trainer en [I] (psycholoog/psychotherapeut) :
“(…)
Conclusie
Cliënt heeft gedurende 18 weken een DBC trainingsprogramma gevolgd wegens nek- en rugklachten. Tijdens deze 18 weken is hij meer dan full time blijven werken, ondanks ons advies om te minderen. Dit heeft geresulteerd in een onveranderd klachtenpatroon van cliënt. Toch is de belastbaarheid toegenomen, wat cliënt merkt aan het feit dat hij ondanks de toegenomen spanning en belasting op het werk geen toename van klachten heeft ervaren. (…) om in de toekomst niet terug te vallen zal cliënt blijven trainen. Alleen wanneer zijn werkbelasting omlaag zal gaan, verwacht ik dat er een kans is dat het klachtenpatroon op een positieve manier beïnvloedt kan worden. Naar mijn menig blijft de psychische stress veroorzaakt door de werksituatie de belangrijkste herstelbelemmerende factor.”
11. Een brief van de huisarts van 13 november 2006:
“(…)
Hr. [verzoeker] zie ik nog steeds wegens vele klachten met enig regelmaat op mijn spreekuur. Hij klaagt over van de buik, regelmatig terugkerend, obstipatie, steeds vooraf gegaan door pijn in de rug. Daarnaast zijn er nog steeds nekklachten, hoofdpijn en ernstige vermoeidheid. Alle tot nog toe geprobeerde therapieën hebben niet het gewenste gevolg gehad
(…)”
12. Een brief 20 november 2006 van [L], arbeids- en organisatiepsycholoog werkzaam bij Palamedes, Organisatie voor arbeid en gezondheid:
“(…)
Sinds 11 juli 2006 wordt dhr. [verzoeker] door mij begeleid. Dhr. is door de huisarts naar mij verwezen. Dhr. gaf aan klachten te hebben van cognitieve en lichamelijke aard, waarbij volgens de huisarts zich de laatste tijd depressieve klachten openbaarden
(…)
Mijn visie onderstut de derde hypothese: tijdens het ongeluk heeft dhr. lichamelijk letsel opgelopen waardoor hij o.a. nog steeds last heeft van geheugenstoornissen en moeite met begrijpend lezen. Vanwege de aard van zijn persoonlijkheid (nooit opgeven, zelf een oplossing voor alles willen vinden) is dhr. al spoedig doorgegaan met werken, heeft dhr. zijn grenzen overschreden wat betreft zijn veranderde lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand en is dhr. burnout geraakt”
13. Een rapport van 25 september 2007 van [L], arts assistent revalidatie en [M] revalidatiearts, beiden werkzaam bij revalidatiecentrum Heliomare:
“(…)”
Anamnese
(…)
Huidige klachten: nekpijn, bewegingsbeperkingen voornamelijk naar links. De nekpijn neemt toe in de loop van de dag en ook is er een krakend geluid in de nek. Hij vermijdt nekbewegingen en draagt een sjaal om deze warm te houden. Verder ziet hij wazig is hij overgevoeliger voor licht en geluid en en is hij sneller geïrriteerd (…)
(…)
Conclusie
Een 46-jarige man met nekklachten en cognitieve problemen na een auto-ongeluk in 2001, waarvoor zowel fysiotherapie als psychiatrische begeleiding geen gunstig effect gehad hebben op zijn functioneren”
14. Een brief van 29 januari 2010 van klinisch psycholoog [N] aan de huisarts van [verzoeker]:
“(…)
In de periode van 08-01-2010 t/m 29 -01-2010 zag ik in het kader van een indicatiestelling cognitieve gedragstherapie in verband met de gepresenteerde klachten in mijn praktijk bovengenoemde cliënt
(…)
De klachten betreffen fysieke klachten (pijn in de nek, hoofdpijn met daaraan gekoppeld een afgenomen visus, pijn in de onderrug, tintelingen in beide handen, armen en het bovenlichaam, disfunctioneren van organen o.a. resulterend in defaecatieproblemen, urineverlies en erectieproblemen,vermoeidheid) psychische klachten (o.a. somberheid, frustratie, irritatie/agitatie , schaamte) en cognitieve klachten (geheugenverlies, concentratiestoornissen en woordvindingsproblemen)
(…)
Gesteld kan worden dat alle aandacht gericht op de gepresenteerde klachten, vrijwel uitsluitend negatieve ervaringen heeft opgeleverd voor cliënt. Voortzetting van onderzoek en behandeling gericht op de klachten lijkt mij dan ook allerminst zinvol. In mijn optiek dient de aandacht te worden verlegd naar de gevolgen. Het adequaat omgaan met de klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen – de huidige mogelijkheden van cliënt (en diens gezin) staan in schril contrast tot datgene waartoe hij voor het ongeluk in staat was – teneinde tot een nieuw evenwicht in het leven te komen, een evenwicht dat tot tevredenheidd stemt, vraagt om een instelling die haaks staat op de persoonlijkheidsstructuur van cliënt. (…)
Du moment dat cliënt bereid is het gedragsmodel te accepteren, moet hij gaan leren inzien en ervaren dat het hebben van allerlei klachten en beperkingen verenigbaar is met het leiden van een kwalitatief zinvol leven, ook al krijgt dat leven een totaal andere invulling dan hij zich (van kinds af, middels een gedegen uitgewerkte jongensdroom) had voorgesteld. Daarbij zal de therapeutische aandacht geleidelijk worden verlegd van het omgaan met de klachten en beperkingen naar het disfunctionele kerngedrag c.q. de obsessief compulsieve instelling”
Medische expertisen op gezamenlijk verzoek
2.4. Bij beschikking van 8 mei 2008 heeft de rechtbank Amsterdam op verzoek van [verzoeker] deskundigenonderzoeken bevolen en de neuroloog H.P.H. Kremer en de neuropsycholoog J. Bruins tot deskundigen benoemd. Nadat de deskundigen hebben gerapporteerd hebben partijen gezamenlijk aan psychiater R.J. van den Bosch verzocht een rapport uit te brengen.
2.5. De bovengenoemde deskundigen hebben de volgende rapporten uitgebracht:
1. Bruins heeft op 30 september 2008 een neuropsychologisch onderzoek uitgevoerd en daarover op 21 december 2008 als volgt gerapporteerd:
“(…)
Op 30 september j.l. is hij uitgebeid neuropschychologisch onderzocht, waarbij zijn cognitieve functies niet betrouwbaar in kaart gebracht konden worden vanwege onderpresteren. Er is hierdoor niet valide te objectiveren of er cognitieve functiestoornissen aanwezig zijn. Op basis van de aard van het klachtenpatroon en de dossierinformatie vindt ondergetekende het niet waarschijnlijk dat een cerebrale organische oorzaak het klachtenpatroon verklaar. Er zijn geen aanwijzingen voor hersenletsel en de evidentie hiervoor ontbreekt ook.
De subjectieve klachten van betrokkene over zijn geheugen zijn van dien aard dat dit een aanwijzing is oor aggravatie (…) De ernst van de cognitieve klachten met name die van het geheugen, zijn niet passend bij het letsel dat betrokkene heeft opgelopen. (…) het is dan ook zeer aannemelijk dat psychogene factoren een rol spelen in het (ontwikkelen en in stand houden van het) cognitieve klachtenpatroon, in het bijzonder de geheugenproblematiek (…)
Mogelijke, zeer aannemelijke verklaringen voor de neerwaartse spiraal waarin betrokkene terecht is gekomen, is het niet kunnen verwerken, c.q. aanpassen aan de veranderingen die het ongeval hebben veroorzaakt (aanpassingsstoornis). Het spontaan herstel in de eerste maanden lijkt te zijn tegengewerkt door de persoonlijkheid van betrokkene, die tegen beter weten in door is gegaan met werken.
(…)
Er werd eerder in 2004 gerapporteerd dat betrokkene depressief was en zelf suïcidale gedachten uitte. In het huidige onderzoek maakte betrokkene bij observatie geen depressieve indruk. Ook de uitslag op de stemmingslijst geeft geen duidelijke aanwijzing voor een depressief beeld. Er is echter wel overduidelijk sprake van onrust en agitatie, concentratieproblemen, energieverlies, een verminderd zelfvertrouwen en pessimisme over de toekomst. (…) Het is niet uitgesloten dat betrokkene uit angst voor een psychologische verklaring voor zijn klachtenpatroon de psychologische items op de vragenlijst wat positiever heeft ingevuld, in het bijzonder de depressie-items.
Dit neemt niet weg dat hij pijnklachten rapporteert die het herstelproces dan wel het bestaand algeheel klachtenpatroon op negatieve manier kunnen beïnvloeden. Dat betrokkene daardoor somber werd is in beginsel een natuurlijke reactie op pijn. Bovendien kon hij zijn werk niet naar behoren verrichten, zodat zijn gevoel van eigenwaarde een flinke deuk opliep. Door het aanhouden van zijn klachten en het niet volgen van een adequate therapeutische interventie (wat de reden daarvan dan ook geweest moge zijn) is betrokkene in een neerwaartse spiraal terecht gekomen. (…).
De vraag of er aantoonbaar stoornissen zijn in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of de helderheid van het bewustzijn heeft Bruins als volgt beantwoord:
“Op basis van de onderzoeksresultaten kunnen er afwijkingen in het cognitief profiel worden vastgesteld. Echter het cognitief functioneren kan niet betrouwbaar in kaart worden gebracht omdat er diverse aanwijzingen zijn dat betrokkene onder zijn werkelijke cognitieve capaciteiten heeft gepresteerd. Er is geen duidelijke aanwijzing dat hier sprake is van bewust onderpresteren. (…).”
De vraag of het aannemelijk is dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van een bepaalde gebeurtenis of aandoening heeft Bruins ontkennend beantwoord. Op de vraag of er wellicht andere oorzaken zijn dan die bepaalde gebeurtenis of aandoening zijn heeft zij geantwoord:
“Een mogelijke oorzaak is een aanpassingsstoornis. Deze treedt op als reactie op psychische en emotionele stress die ontstaat na belangrijke negatieve- of positieve life-events zoals een ongeval, verhuizing, huwelijk, overlijden etc. (…)”
De vraag of er goede behandelmogelijkheden zijn en in hoeverre deze zijn geïndiceerd beantwoordt Bruins als volgt:
“Er zijn goede behandelmethoden en interventie is mijns inziens zeker geïndiceerd, omdat betrokkene zich enorm beperkt voelt en zich ook zo gedraagt. Betrokkene voelt zich dermate beperkt dat hij niets of weinig meer onderneemt. Uiteraard moet betrokkene zelf ook inzien dat hij hulp behoeft. Cognitieve gedragstherapie is een vorm van therapie die geschikt is in combinatie met andere methoden om hem weer op de rails te krijgen.”
Naar aanleiding van de vraag van ASR om nader toe te lichten waaruit blijkt dat de cognitieve functies niet betrouwbaar in kaart gebracht kunnen worden als gevolg van onderpresteren heeft Bruins geantwoord:
“dit blijkt uit twee symptoom validiteit tests. Het is moeilijk met zekerheid vast te stellen of iemand bewust onderpresteert. Er is op basis van de uitslagen geen evidentie hiervoor te vinden.(…).”
Op de vraag of [verzoeker] opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven of zich onbewust is geweest dat hij een onjuist beeld heeft gegeven heeft Bruins geantwoord:
“er zijn aanwijzingen voor aggraveren, hetgeen betekent dat betrokkenen zijn klachten overdreven presenteert en waarschijnlijk ook als zodanig ervaart. Aggraveren is niet het zelfde als onderpresten, ik verwijs naar mijn antwoord onder vraag 2. ”
2. Kremer heeft [verzoeker] op 18 december 2008 onderzocht. Zijn definitieve rapportage van 15 januari 2010 vermeldt:
“(…)
Beschouwing:
Zoals altijd in deze constellatie van aanhoudende klachten na een doorgemaakt ongeval dient overwogen te worden of deze klachten een structurele (biologische begrijpbare) oorzaak hebben, een complexe psychologische grondslag (waarbij het ongeval een van de aanleidingen tot de klachten vormt, niet de oorzaak van de klachten is), of dat er sprake is van malingering. Hoewel malignering nooit formeel uitgesloten kan worden zijn hiervoor in deze casus, voor zover na te gaan, geen aanwijzingen.
(…)
Complexe psychologische factoren (inclusief aggravatie) in de context van de huidige maatschappelijke en persoonlijke situatie van dhr. [verzoeker] lijken zeer evident de grondslag te vormen van zijn huidige klachten. (…)
Malingering is in algemene zin waarschijnlijk slechts zeldzaam, kan vaak slechts zeer moeilijk bewezen worden en is makkelijk te verwarren met de psychologische en juridische noodzaak van de persoon met de klachten om de tegenpartij (en de rechter!) in een complexe juridische zaak te overtuigen van het eigen gelijk. Ik blijf bij mijn stelling dat er in het geval van dhr. [verzoeker] voor zover na te gaan, geen aanwijzingen zijn voor malingering.
(…)
Uiteindelijke neurologische diagnose:
Posttraumatische persisterende nekpijn, rugpijn, concentratieproblemen en geheugenproblemen zonder neurologische afwijkingen.
Aanwijzingen voor onderpresteren bij neuropsychologisch onderzoek, in het kader van complexe psychologische mechanismen.
Medicatie-abuses (met name ibuprofen) met mogelijk medicatiegerelateerde klachten (hoofdpijn, obstipatie, concentratiestoornissen).
(…)”
3. Van den Bosch heeft op 23 maart 2011 een onderzoek uitgevoerd en daarover op 15 juni 2011 als volgt gerapporteerd:
“(…)
Conclusie
Hoewel betrokkene stelt dat de klachten niet weg zijn geweest en onveranderlijk aanwezig blijven, waren blijkens de stukken de concentratieklachten in september 2002 grotendeels verdwenen en was de pijn in oktober 2003 ook minder geworden. Bovendien maakte hij toen al weer forse, bovengemiddelde werkdagen. Dit wijst er op dat hij in die periode geen relevante beperkingen meer ervaarde. Neuropsychologisch onderzoek liet in 2004 zien dat de subjectieve cognitieve klachten in het geheel niet te objectiveren waren; de aandacht- en geheugenprestaties waren zelfs bovengemiddeld. Toch laten latere stukken zien dat betrokkene klachten bleef houden.
(…)
Bij psychiatrisch onderzoek worden geen relevante psychiatrische stoornissen vastgesteld. Het ondersteunt wel de veronderstelling dat de subjectieve cognitieve klachten bepaald worden door emotionele factoren. Ze leiden naar mijn oordeel hoogstens tot geringe beperkingen in objectieve zin. Een psychiatrische diagnose conform het DSM-IV classificatiesysteem kan ik niet stellen.”
2.6. De rapportage van de arbeidsdeskundige [N] van 4 december 2008 in het kader van de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] op grond van de Wet inkomen en arbeid (WIA) vermeldt:
“(…)
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA per eerste dag na het vervullen van de wachttijd op 24 september 2008.
(…)
2.2.4 Belastbaarheid volgens de verzekeringsarts
De verzekeringsarts [O] heeft op 17 november 2008 beperkingen van de belastbaarheid vastgesteld in verband met klachten van rug/nek en cognitieve belemmeringen na een verkeersongeval in 2001.
(…)”
3. Het verzoek en het verweer
3.1. [verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te beslissen dat de door [verzoeker] na het ongeval gepresenteerde klachten als gevolg daarvan aan dit ongeval zijn toe te rekenen en ASR gehouden is de deswege door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade aan hem te vergoeden;
II. De aan de behandeling van dit verzoek door [verzoeker] verbonden kosten te begroten op het bedrag van de door mr. Keereweer aan de rechtbank over te leggen declaratie met urenverantwoording en ASR te veroordelen die kosten aan [verzoeker] te vergoeden.
3.2. [verzoeker] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij bij het ongeval whiplash letsel heeft opgelopen. [verzoeker] stelt dat hij voor het ongeval een voor zijn kalenderleeftijd gezonde man was en dat hij na het ongeval belemmerd wordt door de volgende somatische- en niet somatische klachten:
- pijnklachten bij beweging van CWK-TWK;
- pijklachten bij zitten in de LWK;
- tintelingen in de rechterarm;
- vegetatieve klachten ter hoogte van thoracaal;
- hoofdpijnklachten;
- gezichtsuitval rechts laterale zijde;
- verminderde concentratie;
- verminderde algehele belasting;
- gevoel van slijmvorming;
- moeilijk op woorden komen en over woorden struikelen bij praten.
Volgens [verzoeker] staan bij de somatische klachten de dagelijkse pijnklachten in de rug en de nek op de voorgrond en bij de niet somatische klachten de cognitieve problemen. In zijn werk had hij naar zijn zeggen vooral last van verminderd concentratievermogen en onvermogen tot multitasking. [verzoeker] wijst er op dat een tweetal behandelend neurologen de klachten tezamen en in onderling verband beschouwd hebben gediagnosticeerd als whiplash syndroom. [verzoeker] stelt dat hij de hulp heeft ingeroepen van een groot aantal medische behandelaars, maar dat dit niet heeft geleid tot noemenswaardige verbetering van zijn klachten. Omdat voor zijn functie als internationaal textielinkoper een goede geheugenfunctie en het vermogen om te multitasken onontbeerlijk waren, kon hij deze functie niet volhouden en is hij minder belastend werk gaan doen, maar ook deze functie heeft hij naar zijn zeggen moeten opgeven. Thans ontvangt hij een uitkering op grond van de Wet Inkomen en Arbeid, op grond naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse.
3.3. ASR stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het vereiste dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst op grond van artikel 1019z van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). De onderhandelingsfase was volgens haar geëindigd toen uit de expertises van de geraadpleegde deskundigen bleek dat er geen causaal verband bestaat tussen het ongeval en de door [verzoeker] gestelde klachten.
3.4. Onder verwijzing naar de medische expertises stelt ASR dat er geen sprake is van afwijkingen op het neurologisch vlak, dat de cognitieve problemen niet konden/kunnen worden geobjectiveerd vanwege onderpresteren door [verzoeker] en dat van een psychiatrische stoornis evenmin sprake is. Volgens ASR is duidelijk geworden dat er sprake is van het overdrijven van klachten (aggravatie) en het inbeelden van een medische oorzaak voor de klachten. ASR betwist dat er causaal verband bestaat tussen de door [verzoeker] genoemde klachten en het ongeval. ASR wijst er op dat de expertiseartsen en ook de huidige behandelend artsen van [verzoeker] van oordeel zijn dat andere factoren dan het ongeval zijn klachten bepalen. ASR stelt dat in de loop van 2002 de concentratieklachten grotendeels waren verdwenen, de nekpijn minder werd en [verzoeker] forse bovengemiddelde werkdagen maakte, zodat verondersteld kan worden dat er toen geen sprake meer was van beperkingen. Volgens ASR zijn daarna in 2003 nieuwe klachten ontstaan, hetgeen samenviel met de wijziging van de functie van [verzoeker] bij Coltex, waarbij hij materieel en immaterieel werd teruggezet in functie. Deze functievermindering hield volgens ASR verband met het reeds voor het ongeval minder goed functioneren van [verzoeker] in zijn functie van inkoper. Zij verwijst daartoe naar het rapport opgesteld door [O] registerarbeidsdeskundige naar aanleiding van een bij de werkgevers van [verzoeker] verricht onderzoek.
3.5. Volgens ASR is voor toewijzing van de kosten voor dit deelgeschil geen plaats. Nu na de expertise vaststond dat het vereiste causaal verband niet bestaat/bestond, was er voor [verzoeker] geen grond meer voor het maken van kosten. De kosten voor het deelgeschil kunnen daarom volgens ASR niet aangemerkt worden als in redelijkheid gemaakte kosten. Voorts heeft ASR het aantal aan het deelgeschil bestede uren gemotiveerd betwist.
4.1. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gelet daarop dient de rechtbank te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst dan wel, indien dat niet het geval is, of het verzoek moet worden afgewezen (artikel 1019z Rv). Partijen verschillen van mening over de medische causaliteit en de conclusies die uit de rapporten van de geraadpleegde deskundigen en het medisch dossier van [verzoeker] kunnen worden getrokken. De omstandigheid dat de onderhandelingen volgens ASR met het tot stand komen van de rapporten waren beëindigd leidt er niet toe dat geen sprake kan zijn van een deelgeschil. Juist een oordeel van de rechtbank over de geschilpunten naar aanleiding van de medische gegevens zou er in beginsel toe kunnen leiden dat de onderhandelingen (weer) kunnen worden opgepakt.
4.2. Het standpunt van [verzoeker] komt er op neer dat de door hem ervaren klachten het gevolg zijn van het ongeval, aangezien deze voor het ongeval niet bestonden en er geen andere oorzaak voor het ontstaan van deze klachten is aan te wijzen. ASR stelt daar tegenover dat er geen medische oorzaak is aan te wijzen voor de klachten en dat niet het ongeval de oorzaak is van de klachten, maar dat er andere oorzaken zijn, zoals het verlies van zijn positie bij zijn werkgever.
4.3. Partijen hebben geen inhoudelijke bezwaren geuit tegen de door de deskundigen uitgebrachte rapportages. Bij de beoordeling van de klachten en het causaal verband tussen de klachten en het ongeval dat in 2001 heeft plaatsgevonden, hebben de bevindingen van de door partijen geraadpleegde deskundigen dan ook als uitgangspunt te gelden.
4.4. De neuroloog Kremer heeft op zijn vakgebied de diagnose “posttraumatische persisterende nekpijn rugpijn concentratieproblemen en geheugenprobleem zonder neurologische afwijkingen” gesteld. De psychiater Van den Bosch heeft geen relevante psychiatrische stoornissen vastgesteld, hetgeen volgens hem de veronderstelling ondersteunt dat de subjectieve cognitieve klachten bepaald worden door emotionele factoren. De neuropsycholoog Bruins heeft op basis van het onderzoeksresultaten afwijkingen in het cognitief profiel vastgesteld. Zij heeft daar echter aan toegevoegd dat het cognitief functioneren niet betrouwbaar in kaart kan worden gebracht omdat er diverse aanwijzingen zijn dat [verzoeker] onder zijn werkelijke cognitieve capaciteiten heeft gepresteerd.
4.5. De rechtbank overweegt als volgt. De omstandigheid dat op grond van de deskundigenrapportages en de overige medische stukken moet worden geconstateerd dat bij [verzoeker] op basis van de geldende medische standaarden geen erkend ziektebeeld als oorzaak van zijn klachten kan worden vastgesteld, staat op zichzelf niet in de weg aan de mogelijkheid dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het ongeval en de klachten. De door Kremer in zijn diagnose genoemde klachten komen overeen met de zogenoemde “whiplashklachten” die niet zelden ontstaan na een auto-ongeval zoals [verzoeker] is overkomen en die zich kunnen ontwikkelen tot een “postwhiplashsyndroom”. Inherent aan dit soort klachten is dat ze moeilijk objectiveerbaar zijn juist omdat bij deze klachten veelal een medisch (neurologisch) substraat ontbreekt. Aan het bewijs voor het bestaan van deze klachten kunnen daarom geen al te hogen eisen worden gesteld. Hiervoor is dan ook voldoende dat het bestaan van de - subjectief beleefde - klachten objectief kan worden vastgesteld. Daarvoor dienen de klachten reëel te zijn, dat wil zeggen niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven. Dit in de jurisprudentie ontwikkelde criterium komt er op neer dat de rechter er, op grond van de beschikbare medische informatie, van overtuigd moet zijn dat het gaat om klachten die de betrokkene daadwerkelijk heeft zonder dat hij of zij tracht de situatie bewust ernstiger te doen overkomen.
4.6. Indien het bestaan van de klachten is vast komen te staan, kan aan het bewijs van het causaal verband tussen de klachten en het ongeval, waarbij een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de situatie met ongeval en de situatie zonder ongeval, in de gegeven omstandigheden evenmin al te hoge eisen worden gesteld. Indien voor het ongeval deze gezondheidsklachten niet bestonden, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn.
4.7. De beschikbare medische stukken bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van objectief aanwezige gezondheidsklachten, in die zin dat [verzoeker] de door hem geuite klachten werkelijk heeft en deze niet bewust ernstiger doet voorkomen. Het gaat daarbij om de door Kremer genoemde nekpijn, rugpijn, concentratieproblemen en geheugenproblemen. [verzoeker] heeft deze gezondheidsklachten in de periode na het ongeval steeds benoemd in de contacten met zijn (para)medisch behandelaars en hij heeft een scala aan therapieën ondergaan, gericht op het verminderen van deze door hem ervaren klachten. Er is sprake van een consistent, consequent en samenhangend patroon van “whiplashachtige” klachten. Uit het medisch dossier blijkt dat de behandelaars van [verzoeker] weliswaar geen goede medische verklaring hebben voor het bestaan van de klachten, maar uit hun rapporten en brieven kan niet worden afgeleid dat zij twijfelen aan de realiteit van de door [verzoeker] geuite klachten en problemen. Evenmin blijkt dat de behandelaars van mening zijn dat [verzoeker] zich onvoldoende inspant om zijn klachten te verminderen. De psychodiagnostisch werker [P] (2.3 nr. 7) verklaart de discrepantie tussen de uitslag van de tests en de door [verzoeker] subjectief beleefde klachten uit de persoonlijkheidsstijl van [verzoeker], die volgens hem overeenkomt met het zogenoemde “type-A persoonlijkheid” dat sterk op werk en presteren is gericht, waarbij “het probleem van een verminderd uithoudingsvermogen in combinatie met een sterke angst tekort te zullen schieten, erg veel stress veroorzaken, waaraan cliënt in zijn beleving niet veel kan veranderen”. Ook uit het verslag van de intake bij het DBC (2.3 nr.10) blijkt dat de behandelend therapeuten van mening zijn dat de persoonlijkheid van [verzoeker] met zich brengt dat hij niet in staat is zijn levensstijl aan te passen aan de ontstane situatie, hetgeen volgens hen belemmerend werkt voor zijn therapie. Zij vragen zich af of het met de vastliggende voorwaarden “mogelijk is om ruimte te creëren om energie op te bouwen of om de noodzakelijke veranderingen aan te brengen om zo het ontstane disfunctionele patroon te doorbreken”. De psychiatrische rapportage van [Q] en [R] van 19 februari 2004 (2.3 nr. 6) vermeldt dat er aanwijzingen zijn voor “dwangmatige en narcistische trekken” en de klinisch psycholoog [S] concludeert in zijn brief van 29 januari 2010 dat [verzoeker] een ander gedragsmodel zal moeten accepteren en dat de therapeutische aandacht geleidelijk zal moeten worden verlegd van het omgaan “met de klachten en beperkingen naar het disfunctionele kerngedrag c.q. de obsessief compulsieve instelling”.
4.8. Verder kan uit de medische gegevens worden afgeleid dat de hiervoor in 4.7 genoemde klachten (nekpijn, rugpijn, concentratieproblemen en geheugenproblemen) sinds het ongeval onafgebroken hebben voortgeduurd. Uit het schrijven van [B] van 4 september 2002 (2.3 nr.1) waarin deze vermeldt dat de concentratiestoornissen grotendeels zijn verdwenen, kan weliswaar worden afgeleid dat deze klacht op dat moment was verminderd, maar dit is onvoldoende voor de stelling van ASR dat de genoemde klachten in 2002 goeddeels waren geweken. Ook de door ASR genoemde brief van [F] van 22 oktober 2003 (aangehaald in het rapport van Van den Bosch) die vermeldt dat de pijn minder is geworden en dat [verzoeker] ruim negen uur per dag werkt, rechtvaardigt die conclusie niet. Het feit dat [verzoeker] een periode weer meer dan full-time is gaan werken wil op zichzelf immers niet zeggen dat hij geen klachten meer heeft. Daarbij moet ook de persoonlijkheid van [verzoeker] in aanmerking worden genomen die, zoals uit de stukken naar voren komt, geneigd is tot schade van zijn gezondheid door te werken. De meldingen van de bedrijfsarts (2.3 nr. 4) duiden er evenmin op dat [verzoeker] zijn werkzaamheden zonder noemenswaardige klachten zou hebben hervat. Zo blijkt uit de aantekening van 16 augustus 2002 dat [verzoeker] erg slecht slaapt van de pijn en uit de aantekening van 6 januari 2003 dat hij tussen de middag rust neemt en bij thuiskomst erg moe is. Dit beeld wordt bevestigd door de brief van de huisarts van 6 juni 2003 (2.3 nr. 13) waarin wordt vermeld dat er in vergelijking met de brief van februari 2002 helaas weinig is veranderd, dat [verzoeker] nog met name klaagt over pijn in de nek concentratieverlies en vergeetachtigheid en dat hij wel weer werkt, maar dat hem dat veel moeite kost. Ook de fysiotherapeut [C] deelt op 21 januari 2003 (2.3 nr. 12) mee dat [verzoeker] vanaf de aanvang van de behandeling op 5 juni 2002 de in haar brief genoemde klachten heeft.
4.9. De bevindingen van de behandelaars dat het ontbreken van een medische verklaring voor de klachten en het uitblijven van herstel verband kan houden met de persoonlijkheid van [verzoeker], worden bevestigd door het rapport van Bruins (2.4 nr.1). Bruins vermeldt in haar onderzoek dat de ernst van de cognitieve klachten van [verzoeker] over zijn geheugen van dien aard zijn dat dit een aanwijzing is voor aggravatie en zij heeft op grond van de door [verzoeker] uitgevoerde tests geconstateerd dat hij onderpresteert. Bruins vermeldt echter ook dat het zeer aannemelijk is dat “psychogene factoren een rol spelen in het (ontwikkelen en in stand houden van het) cognitieve klachtenpatroon, in het bijzonder de geheugenproblematiek” en zij acht “het niet kunnen verwerken, c.q. aanpassen aan de veranderingen die het ongeval hebben veroorzaakt (aanpassingsstoornis) een zeer aannemelijke verklaring voor de neerwaartse spiraal waarin [verzoeker] terecht is gekomen”. Verder brengt zij naar voren dat “het spontaan herstel in de eerste maanden lijkt te zijn tegengewerkt door de persoonlijkheid van [verzoeker], die tegen beter weten in door is gegaan met werken”. Uit deze uitlatingen kan niet worden afgeleid dat Bruins veronderstelt dat [verzoeker] zijn situatie bewust en opzettelijk ernstiger voorstelt dan dat hij hem zelf ervaart. Ook de vermelding door Bruins dat “er overduidelijk sprake is van onrust en agitatie, concentratieproblemen, energieverlies een verminderd zelfvertrouwen en pessimisme voor de toekomst” en dat [verzoeker] “door het aanhouden van zijn klachten en het niet volgen van een adequate interventie (wat de reden daarvan dan ook geweest moge zijn) in een neerwaartse spiraal terecht is gekomen”, wijst niet in die richting. Bovendien geeft Bruins in haar rapport expliciet aan dat er volgens haar geen duidelijke aanwijzing is voor bewust onderpresteren en zij handhaaft dit standpunt na vragen van ASR daarover.
4.10. Kremer stelt in zijn rapportage dat complexe psychologische factoren (inclusief aggravatie) zeer evident de grondslag lijken te vormen van zijn huidige klachten. De rechtbank leidt hieruit af dat ook Kremers een verklaring voor (het voortduren van) de gezondheidsklachten van [verzoeker] zoekt in zijn persoonlijkheid. Ook Kremer ziet “voor zover na te gaan geen aanwijzingen voor malignering”.
4.11. De conclusie van Van den Bosch dat het psychiatrisch onderzoek de veronderstelling ondersteunt dat de subjectieve cognitieve klachten worden bepaald door emotionele factoren is niet in strijd met de rapportages van Bruins en Kremer waaruit blijkt dat zij van mening zijn dat psychologische factoren een rol spelen bij het voortduren van de gezondheidsklachten, ondanks allerhande therapieën. De omstandigheid dat Van den Bosch geen psychiatrisch ziektebeeld heeft kunnen vaststellen acht de rechtbank niet van doorslaggevend belang, gelet op de hiervoor in 4.5 weergegeven uitgangspunten bij het beoordelen van de medische causaliteit, op grond waarvan niet uitsluitend medische erkende ziektebeelden, maar ook objectief vast te stellen subjectief ervaren klachten een rol kunnen spelen.
4.12. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het rapport van de arbeidskundige van 4 augustus 2008 (zie 2.6) blijkt dat de verzekeringsarts bij de beoordeling in het kader van de WIA beperkingen heeft aangenomen van de belastbaarheid in verband met klachten van rug/nek en cognitieve belemmeringen. De medische beoordeling voor de WIA is weliswaar een andere dan die in verband met aansprakelijkheid voor geleden schade, maar dat neemt niet weg dat ook in dit kader waarde toekomt het feit dat de bevindingen van de verzekeringsarts in lijn zijn met die van de behandelend (para)medici.
4.13. Gelet op hetgeen in 4.7 tot en met 4.12is overwogen is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond voor de conclusie dat het bestaan van de door [verzoeker] ervaren nekpijn, rugpijn, concentratieproblemen en geheugenproblemen in voldoende mate objectief is aangetoond. Voor de overige door [verzoeker] in zijn verzoekschrift opgesomde klachten vindt de rechtbank in de medische stukken echter onvoldoende aanknopingspunten om het bestaan van deze klachten objectief te kunnen vaststellen.
4.14. De klachten zijn aangevangen na het ongeval, zijn steeds in meerdere of mindere aanwezig geweest en duurden ten tijde van de medische expertisen van Bruins, Kremer en Van den Bosch nog immer voort. De stelling van [verzoeker] dat hij voorafgaand aan het ongeval gezond was en nimmer de klachten heeft gehad als waar hij thans aan zegt te lijden, is door ASR niet weersproken. Ook de beschikbare medische gegevens bevatten geen enkele aanwijzing dat [verzoeker] in het verleden vergelijkbare problemen met zijn gezondheid heeft ondervonden. In het medisch dossier zijn evenmin aanknopingspunten te vinden om te kunnen concluderen dat [verzoeker], indien het ongeval hem niet was overkomen, de hiervoor genoemde gezondheidsklachten zou hebben ontwikkeld.
4.15. Het voorgaande leidt tot de conclusie - mede gelet op hetgeen in 4.6 aangaande het causaal verband is overwogen - dat het causaal tussen de door [verzoeker] ervaren nekpijn, rugpijn, concentratieproblemen en geheugenproblemen en het ongeval is aangetoond.
4.16. Het betoog van ASR dat het causaal verband tussen het ongeval en de klachten ontbreekt, omdat er een andere oorzaak voor de gezondheidsproblemen is aan te wijzen, leidt niet tot een ander oordeel. Het navolgende is hiervoor redengevend.
4.17. De stelling van ASR komt er op neer dat de functiewijziging bij Coltex in 2003 verband hield met problemen die reeds voor het ongeval tussen [verzoeker] en Coltex bestonden en dat de gezondheidsklachten van [verzoeker] in 2003 zijn aan te merken als een reactie op het feit dat hij in functie is achteruit gezet en dus geen gevolg zijn van het ongeval.
4.18. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor in 4.8 is overwogen gaat ASR er in haar betoog ten onrechte van uit dat [verzoeker] in 2002 nagenoeg klachten vrij was. Het standpunt dat er in 2003 sprake was van (her)nieuw(d)e gezondheidsklachten die zijn ontstaan of verergerd ná de functiewijziging wordt niet gedragen door de beschikbare medische gegevens.
4.19. Voorts heeft ASR onvoldoende onderbouwing gegeven van haar stelling dat reeds vóór het ongeval problemen bestonden tussen [verzoeker] en Coltex en dat deze reeds bestaande problemen de reden waren voor de functiewijziging. ASR baseert zich op de in het rapport van [O] opgenomen informatie verstrekt door [T], de zoon van de eigenaar van Coltex. Aan deze informatie komt echter geen doorslaggevend belang toe. [T] was vanaf januari 2003 leidinggevende van [verzoeker] en was pas kort daarvoor zijn werkzaamheden bij Coltex begonnen. Zoals [T] in het gesprek met [O] heeft erkend, kon hij het functioneren van [verzoeker] voor en na het ongeval daarom niet met elkaar vergelijken. Voor het overige bevat het dossier geen stukken die een aanwijzing vormen dat de stelling van [verzoeker] dat hij tot het ongeval altijd met volle inzet zijn werk heeft gedaan en daarvoor ook door zijn werkgever werd gewaardeerd, onjuist zou zijn. In dit verband heeft [verzoeker] onweersproken naar voren gebracht dat hij in 2001 nog een bonus heeft ontvangen, hoewel dit maar een halve bonus was, omdat hij na zijn ongeval niet meer optimaal functioneerde. Uit de door hem geciteerde toelichting op de bonusregeling blijkt dat deze bonus slechts werd toegekend indien de betrokkene “naar het oordeel van zijn chef bovenverwachting heeft gepresteerd”.
4.20. Op grond van het voorgaande moet worden geconstateerd dat geen andere oorzaak voor de klachten is aan te wijzen dan het ongeval. Hieraan doet niet af dat [verzoeker] de functiewijziging als ernstig krenkend heeft ervaren. Dat dit mogelijk heeft bijgedragen aan een verergering van zijn klachten dan wel in de weg heeft gestaan aan een verbetering van zijn gezondheid, neemt niet weg dat de klachten zijn ontstaan door het ongeval.
4.21. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de thans bestaande gezondheidsklachten nekpijn, rugpijn, concentratieproblemen en geheugenproblemen als gevolg van het ongeval zijn aan te merken.
4.22. De omstandigheid dat het in de normale lijn van de verwachtingen liggende herstel is uitgebleven en dat dit vermoedelijk is te wijten aan de persoonlijkheid van [verzoeker] kan niet aan hem worden toegerekend. Bij een onrechtmatige daad die leidt tot letsel, zal de aansprakelijke de persoon hebben te nemen zoals hij is, inclusief zijn persoonlijke predispositie en dus ook de omstandigheid dat zijn persoonlijkheid aan herstel in de weg staat. Niet gebleken is dat [verzoeker] heeft nagelaten zich in te spannen voor herstel. Uit de deskundigenrapporten komt echter naar voren dat er, de persoonlijkheid van [verzoeker] in aanmerking genomen, reële therapeutische mogelijkheden zijn. Bij de begroting van de schade dient - bijvoorbeeld bij de looptijd daarvan - dan ook rekening te worden gehouden met deze herstelmogelijkheden.
4.23. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat [verzoeker] de deelgeschilprocedure onnodig of onterecht heeft ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is een tijdsbesteding van 20 uur voor het deelgeschil (inclusief de zitting) redelijk. Voorts acht de rechtbank een uurtarief, zoals gevorderd, van € 230,00 doch exclusief kantoorkosten, maar exclusief BTW, redelijk.
4.24. Gelet op het voorgaande begroot de rechtbank de kosten van het deelgeschil op € 4.600,00 exclusief BTW, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 267,00 en veroordeelt ASR tot betaling daarvan aan [verzoeker].
5. De beslissing
De rechtbank,
5.1. Bepaalt dat bij de verdere afwikkeling van de schade als uitgangspunt heeft te gelden dat de thans bestaande gezondheidsklachten nekpijn, rugpijn, concentratieproblemen en geheugenproblemen als gevolg van het ongeval zijn aan te merken.
5.2. begroot de kosten van het deelgeschil op € 4.600,00, exclusief BTW te vermeerderen met een bedrag van € 267,00 en veroordeelt ASR tot betaling van deze bedragen aan [verzoeker],
5.3. wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2012.