ECLI:NL:RBUTR:2012:BX6451

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
822747 UE VERZ 12-734 4091
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een docent basisschool wegens onvoldoende functioneren

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 september 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een docent, [verweerder], die in dienst was van de Katholieke Scholenstichting Fectio. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er gewichtige redenen aanwezig zijn voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat [verweerder] onvoldoende functioneerde als leerkracht, ondanks eerdere begeleiding en coaching. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] niet voldeed aan de vereisten die aan een leraar worden gesteld, zowel pedagogisch als organisatorisch. Fectio had voldoende bewijs geleverd dat [verweerder] niet goed functioneerde, ondanks zijn eerdere goede prestaties op andere scholen.

De kantonrechter heeft het verweer van [verweerder] verworpen, waarin hij stelde dat zijn functioneren goed was en dat hij niet had moeten worden ontslagen. De rechter oordeelde dat de werkdruk en de omstandigheden niet als excuus konden dienen voor het onvoldoende functioneren. Bovendien was er geen reden voor disciplinaire maatregelen, aangezien de situatie niet onhoudbaar was. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 oktober 2012 en de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat [verweerder] recht heeft op een vergoeding, maar dat deze niet boven de kantonrechtersformule uitkomt. De rechter heeft vastgesteld dat [verweerder] recht heeft op een uitkering gedurende acht en een half jaar, waarvan drie jaar in de WW en aansluitend 5,5 jaar op grond van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel. De kantonrechter heeft geen extra vergoeding toegekend bovenop de kantonrechtersformule, omdat er geen dringende reden voor de ontbinding was.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 822747 UE VERZ 12-734 4091
beschikking d.d. 10 september 2012
inzake
de stichting
Katholieke Scholenstichting Fectio,
gevestigd te Houten,
verder ook te noemen Fectio,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.S. van Hien,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M. Rietbergen.
Het verloop van de procedure
Fectio heeft op 29 juni 2012 een verzoekschrift ingediend.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 21 augustus 2012 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
De motivering
1.
[verweerder], geboren op [1963], is op 1 januari 2002 in dienst van (de rechtsvoorganger van) Fectio getreden.
Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 3.242,90 per maand, na te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, bij een betrekkingsomvang met een werktijdfactor van 0,99059 fte.
2.
Fectio verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Er zijn veranderingen in de omstandigheden die daarin zijn gelegen dat [verweerder] voortdurend geen of in ieder geval volstrekt onvoldoende verbetering laat zien in zijn functioneren als een leerkracht en hij doorlopend onvoldoende blijft functioneren ondanks alle mogelijke begeleiding en coaching. Het werken met kinderen is zowel pedagogisch als organisatorisch niet goed en ook het samenwerken met collega's is niet goed.
2,2.
[verweerder] voert verweer. Zijn functioneren op basisschool De Vlinder, waar hij van 2002-2010 heeft gewerkt, is in het algemeen goed geweest. Op de basisschool Aventurijn waren twee leerlingen zowel verbaal als fysiek erg agressief tegenover [verweerder] en de andere leerlingen. Hij heeft op alle mogelijke manieren geprobeerd doelbewust rust in de klas te houden. Ondanks het feit dat Fectio zich op het standpunt stelt dat sprake zou zijn van onvoldoende functioneren werd door haar geen nadere ondersteuning en begeleiding aangeboden. Fectio heeft [verweerder] ook sinds zijn indiensttreding nimmer een disciplinaire maatregel opgelegd.
3.
De kantonrechter komt tot het volgende oordeel.
3.1
Het meest ver strekkende verweer luidt dat [verweerder] zijn werk goed heeft verricht en er geen reden is voor een ontbinding. Een (meer dan) voldoende functioneren blijkt uit de functioneringsgesprekken die in de loop van de jaren zijn gevoerd toen [verweerder] nog werkzaam was voor De Vlinder en Aventurijn. Dit verweer moet worden verworpen. Voldoende is door Fectio aannemelijk gemaakt dat bij het functioneren van leraren het zogenoemde totaalplaatje moet worden beoordeeld en dat [verweerder] weliswaar op pedagogisch gebied ruim voldoende scoorde, met name in de eerste jaren van zijn dienstverband, maar op alle overige gebieden, zeker de laatste jaren, volstrekt onvoldoende.
Voldoende is ook door Fectio waargemaakt, aan de hand van de productie 24, die bij brief van 20 augustus 2012 in volledige vorm is overgelegd, dat er ook regelmatig kleine misverstanden op het gebied van planning en communicatie aanwezig zijn geweest die aangeven dat het functioneren van [verweerder] in totaliteit niet voldoet.
3.2
[verweerder] heeft zich er vervolgens op beroepen dat, zou juist zijn dat hij niet goed functioneert, onvoldoende rekening is gehouden met de werkdruk. De kantonrechter verwerpt ook dit verweer. Voldoende is aannemelijk geworden dat alle werkzaamheden die door een leraar
- en ook [verweerder] - verricht moeten worden, met deze worden besproken, elk schooljaar, en ook worden vastgelegd in een normjaartaak, op basis van (competentie)modellen. Het verwijt aan [verweerder] is geweest dat hij een door hem gevoerde werkdruk, die ook andere leraren ondervinden, zo oplost dat collegae daar last van hadden. Voldoende is door Fectio aannemelijk gemaakt dat dat geen correcte oplossing is voor de zich voordoende problematiek. Daar komt bij dat [verweerder] vele jaren ervaring had en daardoor verondersteld werd de werkdruk meer aan te kunnen, hetgeen niet is bewaarheid. Bovendien is aannemelijk geworden dat ook ingeschakelde externe deskundigen geen oplossingen meer konden bieden.
3.3.
Ook het verweer van [verweerder] dat Fectio hem had moeten overplaatsen kan [verweerder] niet baten. Voldoende is aannemelijk geworden dat [verweerder], die leraar is gedurende meer dan 10 jaar en op twee scholen heeft geopereerd, terwijl hij jarenlang en bij voortduring is begeleid, naar alle waarschijnlijkheid ook op een derde school niet nog een zodanige ontwikkeling zal doormaken dat verwacht mag worden dat hij wel tot genoegen van Fectio zal functioneren.
3.4.
[verweerder] heeft er vervolgens nog een beroep op gedaan dat hij steunbetuigingen van verscheidene ouders van leerlingen en ex leerlingen heeft gekregen. Nu evenwel voldoende aannemelijk is geworden dat van de ouders van die 12 oud-leerlingen er twee nog nota bene hun beklag hebben gedaan, terwijl overigens steunbetuigingen van ouders van een andere waarde en een ander kaliber zijn dan de beoordeling door gelijkwaardige en deskundige collegae en van buiten ingeschakelde experts, kan ook dit argument [verweerder] onvoldoende ten nutte zijn.
3.5.
Ten slotte heeft [verweerder] er nog op gewezen dat, indien hij daadwerkelijk onvoldoende zou functioneren, de werkgever disciplinaire maatregelen had moeten opleggen. De kantonrechter is het met [verweerder] niet eens. Een disciplinaire maatregel opleggen is met name nodig indien de toestand op het werk, in de verhouding tot leerlingen en leraren, onhoudbaar wordt. Dat is niet aannemelijk geworden. Er was dus per saldo onvoldoende reden om een disciplinaire maatregel op te leggen.
3.6.
De kantonrechter acht derhalve aannemelijk dat er gewichtige redenen aanwezig zijn in de zin van veranderingen in de omstandigheden die billijkheidshalve spoedig tot een einde van de arbeidsovereenkomst moeten leiden.
4.1
De kantonrechter acht het billijk dat aan [verweerder] een vergoeding wordt toegekend. Fectio heeft erop gewezen dat de Minister van onderwijs in haar brief van 21 juli 2011 (referentie 307660) aan organisaties in onder andere het primair onderwijs heeft aangegeven dat zij het toekennen van een beëindigingsvergoeding in het onderwijs afkeurt. Dat laat naar het oordeel van de kantonrechter onverlet dat, wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7: 685 BW en voorts ontbinding daarvan wordt verzocht wegens gewichtige redenen die niet bestaan uit een dringende reden, een vergoeding op haar plaats kan blijven. De vergoeding dient door de kantonrechter naar billijkheid te worden toegekend en voor de invulling van dat begrip is de kantonrechtersformule ontwikkeld.
4.2.
In het algemeen wordt door de kantonrechter rekening gehouden met de omstandigheid dat een wachtgeldvoorziening (zoals in het onderwijs) een redelijke basis vormt voor het opvangen van de gevolgen van ontslag en dat deze ook worden betrokken bij de hoogte van de toe te kennen vergoeding.
In dit geval is voldoende aannemelijk dat [verweerder], die thans 49 jaar oud is en een ononderbroken dienstverband in het onderwijs heeft van langer dan 27 jaar, recht heeft op een uitkering gedurende acht een half (8,5) jaar, waarvan drie jaar in de WW en aansluitend 5,5 jaar op grond van het Besluit bovenwettelijke werkeloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs (Staatsblad 2001,61 ), ook wel Bbwo genoemd. Deze bovenwettelijke werkloosheidsuitkering bedraagt voor [verweerder] gedurende het eerste jaar van werkloosheid 78% van zijn laatst verdiende salaris en daarna gedurende zeven en een halfjaar 70% van zijn laatst verdiende salaris, zodat hij in totaal 72,36 maandsalarissen ontvangt. Deze werkloosheidsuitkering komt voor rekening van Fectio.
Nu een neutrale kantonrechtersformule, dus nog los van de omstandigheid dat wellicht enig verwijt van het einde van de arbeidsovereenkomst zou kunnen worden gemaakt aan [verweerder], neer zou komen op 32,5 maandsalarissen, ziet de kantonrechter geen reden om nog een vergoeding daarbovenop aan [verweerder] toe te kennen.
4.3.
Een probleem voor [verweerder] kan zich voordoen als de kantonrechter thans geen vergoeding toekent en [verweerder] vervolgens geconfronteerd wordt met een afwijzing van zijn verzoek om een bovenwettelijke uitkering op grond van de Bbwo. Dat risico is, naar beide partijen onderkennen, klein omdat in het onderhavige geval geen sprake is van een ontbinding wegens een dringende reden of wegens een op een dringende reden gelijkende situatie, zodat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een WW-uitkering zal worden toegekend en vervolgens dan ook de bovenwettelijke uitkering. De kantonrechter ziet derhalve onvoldoende reden om thans in de hieronder staande beslissing een vergoeding toe te kennen onder de voorwaarde dat geen bovenwettelijke uitkering wordt verstrekt of om geen vergoeding toe te kennen onder de voorwaarde dat wel een bovenwettelijke uitkering aan [verweerder] zal worden toegekend.
4.4.
Bijgevolg behoeft Fectio niet meer in de gelegenheid te worden gesteld het verzoekschrift in te trekken.
5.
De kantonrechter ziet termen om de proceskosten te compenseren in die zin dat elk van de partij haar eigen kosten draagt.
De beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2012;
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen ook in het geval dat het verzoek wordt ingetrokken.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 september 2012.