ECLI:NL:RBUTR:2012:BX6126

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-655703-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal in vereniging en meerdere woninginbraken met gevangenisstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 13 augustus 2012, is de verdachte veroordeeld voor poging tot diefstal in vereniging en meerdere woninginbraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging van het in vereniging plegen van de feiten, waardoor de verdachte op dat punt werd vrijgesproken. De bewezenverklaring betreft de poging tot diefstal op 18 april 2012, waarbij de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in een woonboot in Utrecht. Daarnaast zijn er drie woninginbraken bewezen verklaard, gepleegd op 14 maart, 18 maart en 16 februari 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang heeft verschaft tot de woningen door middel van braak en dat er diverse goederen zijn weggenomen, waaronder computers, een camera en geld. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals hulp van de reclassering. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die rechtstreeks voortvloeien uit de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een hogere straf had geëist, gedeeltelijk afgewezen, omdat niet alle feiten bewezen zijn verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van woninginbraken en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655703-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 augustus 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
Gedetineerd: P.I. Flevoland, HvB Almere-Binnen te Almere
raadsman mr. M. Winius, advocaat te Waddinxveen
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 juli 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 18 april 2012 te Utrecht, samen met anderen, heeft geprobeerd in een woonboot in te breken; subsidiair samen het anderen een woonboot heeft beschadigd;
2. op 14 maart 2012 te Utrecht, samen met anderen, een woninginbraak heeft gepleegd;
3. op 18 maart 2012 te Utrecht, samen met anderen, een woninginbraak heeft gepleegd;
4. op 23 januari 2012 te Utrecht, samen met anderen, een auto heeft weggenomen; subsidiair: zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een auto;
5. op 16 februari 2012 te Utrecht, samen met anderen, een woninginbraak heeft gepleegd.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat in de tenlastelegging van de feiten 2 tot en met 5 de passage ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen’ dient te worden weggestreept.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Bij het ten laste gelegde feit 1 heeft de verbalisant aan verdachte gevraagd naar de schroevendraaier. Deze vraag is naar de mening van de verdediging als een verhoor in de zin van artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Omdat de verbalisant voorafgaand aan zijn vraag aan verdachte niet de cautie heeft gekregen, is het bewijs dat daarna is aangetroffen, zijnde de schroevendraaiers, onrechtmatig in het bezit van justitie gekomen. Bovendien, aldus de verdediging, heeft verdachte geen toestemming gegeven aan de verbalisant om in de auto de schroevendraaiers te pakken en in de politieauto te leggen. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisant de schroevendraaiers heeft afgepakt van verdachte. Ook dat handelen dient te leiden tot, aldus de verdediging, het uitsluiten van de schroevendraaiers van bewijs. Voor zijn verweer heeft de verdediging steun gevonden in een tweetal arresten van het Gerechtshof Amsterdam van respectievelijk 21 juni 2012 (LJN: BX1120) en 20 mei 2009 (LJN: BJ6124).
Voorts is naar de mening van de verdediging geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het voltooien van de ten laste gelegde inbraak.
Omdat er geen sprake is geweest van enige uitvoeringshandeling door verdachte en ook een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte ontbreekt, dient verdachte, aldus de verdediging, ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Voor de feiten 2 tot en met 5 geldt dat er geen enkel bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat er sprake zou zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met enig ander persoon.
Voorts is in de feiten 2, 3, 4 primair en 5 slechts bewijs voorhanden in de vorm van DNA-materiaal. Naar de mening van de verdediging dient verdachte van de feiten 2, 3, 4 primair en 5 te worden vrijgesproken, waarvoor de verdediging steun vindt in een tweetal arresten van het Gerechtshof Leeuwarden van respectievelijk 21 december 2011 (LJN: BU8997) en 26 mei 2011 (LJN: BQ6234).
Ten aanzien van feit 4 subsidiair heeft de verdediging betoogd dat het enkele aantreffen van mogelijk DNA-materiaal onvoldoende is om tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring te komen en dat de getuigenverklaring waaruit blijkt dat iemand de auto heeft teruggezet ook niet aan verdachte is te koppelen gelet op het door getuige genoemde signalement.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 18 april 2012 heeft [aangever 6] aangifte gedaan van een poging inbraak op die datum in zijn woonboot aan de [adres] te [woonplaats]. Aangever heeft verklaard dat
hij op 18 april 2012 omstreeks 08:30 uur zijn woning verliet en dat hij toen geen schade zag aan het raam dat de daders hebben vernield. De vrouw van aangever kwam op 18 april 2012 omstreeks 18:10 uur thuis en hoorde toen, aldus aangever, van de buurvrouw dat er was gepoogd in te breken in de woonboot. Aangever zag meerdere afdrukken in het hout van het raam; het ging om het raam aan de kant van de vlonder. Aangever heeft verklaard dat de woonboot met een loopplank vanaf de openbare weg te bereiken is, dat aan de rechterzijde van de loopplank een vlonder is gesitueerd en dat vanaf de vlonder het betreffende raam te bereiken is.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op woensdag 18 april 2012 omstreeks 16:10 uur vanuit haar raam op de tweede verdieping van haar woning twee jongens (jongen 1 en jongen 2) heen en weer zag lopen op de vlonder behorende bij de woonboot gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Vervolgens zag getuige jongen 2 van de vlonder aflopen en naar de hoek van de [adres] en de [adres] lopen. Getuige zag dat jongen 2 daar heen en weer bleef lopen. Getuige zag dat jongen 1 op een stoel was gaan staan die op de vlonder stond en dat jongen 1 daardoor bij het raam op de bovenste verdieping van de woonboot kwam. Getuige zag dat jongen 1 een schroevendraaier met een oranje handvat in zijn hand had en getuige had het idee dat jongen 1 bij het raam aan het wrikken was. Getuige had het idee dat de jongens aan het inbreken waren en heeft vervolgens de politie gebeld.
Getuige is vervolgens naar de eerste verdieping van haar woning gelopen en heeft [getuige 2] verteld wat zij zag. Hierop is [getuige 2] door haar raam gaan kijken naar de twee jongens. Getuige heeft verklaard dat zij op dat moment nog steeds de politie aan de lijn had en dat zij aan de politie verslag uitbracht van hetgeen [getuige 2] haar vertelde. Getuige is op enig moment weer door het raam van de kamer van [getuige 2] gaan kijken. Getuige heeft verklaard dat zij de jongens in een auto met het kenteken [kenteken] zag zitten, dat zij jongen 1 op de passagiersstoel zag zitten en jongen 2 op de bestuurdersstoel, dat zij zag dat jongen 1 een oranje schroevendraaier uit zijn zak haalde en wegstopte, dat zij na ongeveer 5 minuten de politie zag aankomen en zag dat de politie contact had met de twee jongens.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zich op 18 april 2012 in haar woning bevond, dat zij op enig moment haar huisgenoot [getuige 1] hoorde zeggen dat er werd ingebroken in een woonboot aan de [adres] te Utrecht. Getuige zag kijkend vanuit haar raam twee jongens bij een woonboot op de [adres]. Zij zag dat verdachte 1 ter hoogte van de parkeermeter stond, welke parkeermeter staat ter hoogte van de woonboot. Getuige zag dat verdachte 1 om zich heen bleef kijken en zag dat verdachte 1 meermalen door de straat heen en weer liep en uiteindelijk weer in de buurt van de woonboot terugkwam. Getuige zag dat verdachte 2 zich bij de woonboot bevond, zag dat hij op een soort bruggetje bij de voordeur stond en zag dat hij met één van zijn armen een slaande beweging maakte op een raam van de woonboot. Getuige zag dat verdachte 2 iets in zijn handen had maar kon niet zien wat hij in zijn handen had. Getuige zag dat verdachte 2 terugliep over het bruggetje naar de [adres], zag dat verdachte 2 vervolgens weer naar de boot liep en nog een poging deed het raam te breken. Toen dat kennelijk niet lukte, zag getuige verdachte 2 teruglopen en samen met verdachte 1 in een auto stappen. Getuige zag dat het een auto was met het kenteken [kenteken]. Kort nadat beide verdachten in de auto waren gestapt, zag getuige de politie de politieauto aankomen en zag getuige dat de politie de verdachten aansprak.
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat zij op 18 april 2012 omstreeks 16:17 uur het verzoek van de meldkamer kregen om naar de [adres] te Utrecht te gaan. Verbalisanten hebben verklaard dat zij hoorden dat er op dat moment ingebroken zou worden in een woonboot door twee personen, dat er één persoon op de uitkijk zou staan bij een parkeermeter, dat de andere persoon het raam probeerde open te breken, dat de personen in een personenauto gingen zitten met kenteken [kenteken] en dat de personen bezig waren met een schroevendraaier.
Verbalisanten hebben verklaard dat zij, ter plaatse aangekomen, in de personenauto met genoemd kenteken twee jongens zagen zitten.
[verbalisant 1] vroeg aan de jongen die op de bijrijdersstoel zat naar zijn identeitsbewijs, zag dat er op de bodem van de auto tussen de benen van die jongen een schroevendraaier lag en zag dat het handvat van deze schroevendraaier oranje met zwart was. [verbalisant 1] zag dat de bijrijder uit de auto stapte en naar de kofferbak van de auto liep. [verbalisant 1] zag dat de bijrijder hem een Marokkaans paspoort overhandigde op naam van [medeverdachte] en zag dat het gelaat van de bijrijder goed gelijkend was op het gelaat op de foto van het paspoort.
Verbalisant [verbalisant 2] vroeg aan de bestuurder om zijn identiteitsbewijs en zag dat de bestuurder een paspoort overhandigde op naam van [verdachte], geboren [1990] te Utrecht, zijnde verdachte.
[verbalisant 1] liep vanaf de kofferbak weer naar de bijrijderszijde van de auto en zag dat de schroevendraaier niet meer op de bodem voor de bijrijdersstoel lag. [verbalisant 1] vroeg hierop aan verdachte waar hij de schroevendraaier had gelaten en hoorde verdachte zeggen dat hij deze onder de bijrijdersstoel had gelegd. Verbalisant pakte hierop de schroevendraaier en legde deze in de politieauto.
Verbalisant [verbalisant 2] zag dat verdachte uit de auto stapte en zag dat er bij de middenconsole ook een schroevendraaier lag. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat het handvat ook oranje met zwart van kleur was, pakte de schroevendraaier en legde deze in de politieauto.
Verbalisanten hoorden vervolgens van verbalisant [verbalisant 3] dat hij schade aan één van de woonboten had geconstateerd en hoorden laatstgenoemde verbalisant zeggen dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] konden worden aangehouden voor een poging tot inbraak. Hierop hebben verbalisant verdachte en medeverdachte aangehouden. De in de auto van verdachten aangetroffen schroevendraaiers zijn in beslag genomen.
Op 19 april 2012 heeft een sporenonderzoek plaatsgevonden. Bij vergelijking van enerzijds het afgevormde werktuigspoor SIN AAEU5610NL en anderzijds afgevormde proefsporen, vervaardigd met de vouw en blad van één van de in beslag genomen schroevendraaiers SIN AAEU5612NL, zijn overeenkomende onregelmatigheden waargenomen en aansluitende kraslijnenbeelden. Het werktuigspoor op afvorming SIN AAEA5610NL is waarschijnlijk veroorzaakt met schroevendraaier SIN AAEU5612NL.
Met betrekking tot het verweer dat - kort gezegd - de schroevendraaiers onrechtmatig in het bezit van Justitie zijn gekomen en om die reden moeten worden uitgesloten van het bewijs, overweegt de rechtbank het volgende.
Door getuige [getuige 1] was melding gemaakt van het gebruik van een schroevendraaier en verbalisant [verbalisant 1] had op de bodem van de auto van verdachten al een schroevendraaier zien liggen. Toen even later de schroevendraaier voor verbalisant [verbalisant 1] niet meer zichtbaar was, heeft deze verbalisant aan verdachte gevraagd waar hij de schroevendraaier had gelaten. Deze vraag is naar het oordeel van de rechtbank niet een vraag in de zin van artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, geen vraag naar de betrokkenheid bij een strafbaar feit. De verbalisanten hadden op grond van de bij hen bekende informatie dat bij de poging tot inbraak een schroevendraaier was gebruikt, de bevoegdheid om de auto van verdachten te doorzoeken en de schroevendraaiers in beslag te nemen.
Het stond hen vrij een minder ingrijpend middel dan de doorzoeking toe te passen, te weten vragen aan de verdachte waar de even eerder geziene schroevendraaier was.
Het verweer dat een nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt, wordt naar het oordeel van de rechtbank weerlegd door hetgeen de getuigen hebben verklaard over hetgeen zij hebben gezien.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het onder feit 1, primair, ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
Feiten 2, 3 en 5
Op 14 maart 2012 heeft [aangever 1] aangifte gedaan van een inbraak in zijn woning aan de [adres] I te Utrecht. Daarbij heeft aangever verklaard dat hij toen hij op die dag thuiskwam zag dat er voor de voordeur van zijn woning een baksteen lag. Aangever zag dat het onderste raam van de voordeur was ingeslagen en zag dat in alle kamers de deuren en laden van de kasten openstonden. Aangever heeft verklaard dat er onder meer computers, een laptop, een camera, een beamer en een computersampler uit zijn woning zijn weggenomen.
Op 14 maart 2012 heeft er in de woning een sporenonderzoek plaatsgevonden. In de woning werden bloedsporen aangetroffen op de woonkamerdeur en op het televisiescherm, welke sporen werden veiliggesteld en gelabeld als onder meer SIN AAEM4255NL.
Het DNA-profiel van SIN AAEM4255NL heeft een match met het DNA-profielcluster 19982 dat afkomstig is van verdachte.
Op 18 maart 2012 heeft [aangever 2], mede namens [aangever 3] en [aangever 4], aangifte gedaan van een inbraak in de woning aan de [adres] bis te Utrecht. Daarbij heeft aangever verklaard dat hij een gat in het glas van de voordeur zag en dat hij ook een voetafdruk op de deur zat ter hoogte van het slot. Aangever heeft verklaard dat hij vermoedt dat de daders via het gat in de voordeur het slot aan de binnenkant hebben opengemaakt. Volgens aangever zijn onder meer de volgende goederen weggenomen: meerdere horloges, een computer, een Apple Ipod Touch, een Appel Imac, een Iphonedock, twee rekenmachines, kleding en geld.
Op 18 maart 2012 heeft er in de woning een sporenonderzoek plaatsgevonden. In de woning werden bloedsporen aangetroffen op de deurpost van de opengebroken voordeur, op de harde schijf in de woonkamer en op de deur van het kantoor op de eerste verdieping. Deze sporen zijn veiliggesteld en gelabeld als onder meer SIN AAEM4400NL.
Het DNA-profiel van SIN AAEM4400NL heeft een match met het DNA-profielcluster 19982 dat afkomstig is van verdachte.
Op 16 februari 2012 heeft [aangever 5] aangifte gedaan van inbraak in de woning aan het [adres] te Utrecht. Daarbij heeft aangeefster verklaard dat zij op 16 februari 2012 omstreeks 14:20 uur verlaten en de woning daarbij heeft afgesloten. Toen aangeefster omstreeks 15:30 thuis kwam zag zij dat er was ingebroken. Aangeefster zag dat een raampje in de achterdeur vernield was, zag voor de achterdeur en in de keuken glas op de grond liggen en zag in de keuken een ronde steen liggen die vermoedelijk afkomstig was uit de achtertuin. Aangeefster zag dat de woning doorzocht was, zag bloedvegen op de witte bank in de woonkamer, op het handvat van de tuindeur, op het nachtkastje in de slaapkamer, op de slaapkamerdeur en op de deur van de muurkast. Op de zolder zag aangeefster dat het slot van een ladekast was vernield. Volgens aangeefster zijn onder meer de volgende goederen uit haar woning weggenomen: een spelcomputer, geld, een videocamera, een laptop, een fotocamera en manchetknopen.
Op 16 februari 2012 heeft er in de woning een sporenonderzoek plaatsgevonden. In de woning werden bloedsporen aangetroffen op de deur van de slaapkamer op de 1e etage, op de kastdeur op de 1e etage en op de bank in de woonkamer. Deze sporen zijn veiliggesteld en gelabeld als onder meer SIN AAEM2837NL.
Het DNA-profiel van SIN AAEM2837NL heeft een match met het DNA-profielcluster 19982 dat afkomstig is van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de ten laste gelegde feiten 2, 3 en 5 wettig en overtuigend bewezen worden geacht, gelet op de aangiften en de van verdachte afkomstige bloedsporen die op diverse besloten plaatsen, namelijk in de woningen zijn aangetroffen en wel kort nadat in die woningen een inbraak had plaatsgevonden.
Het verweer van de verdediging dat - kort gezegd - het enkel aantreffen van DNA-materiaal onvoldoende is voor wettig bewijs, treft naar het oordeel van de rechtbank dus geen doel. Bij de door de verdediging genoemde rechtspraak die ziet niet op het aantreffen van een sigarettenpeuk met DNA-materiaal van een verdachte in een woning, maar in de buurt van de plaats delict (LJN: BU8997) is geen sprake van een met de onderhavige zaken vergelijkbare situering van de aangetroffen sporen.
In de uitspraak met LJN BQ6234 is in de overwegingen van het Gerechtshof Leeuwarden te lezen dat een bloedspoor op de plaats van het delict is aangetroffen, maar is de vindplaats niet gepreciseerd, zodat de rechtbank van oordeel is dat niet gebleken is van een met de onderhavige zaken vergelijkbare situering van de aangetroffen sporen.
Evenals de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voor het in vereniging plegen van de feiten geen bewijs is aangetroffen. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte derhalve vrijspreken.
Feit 4
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende grond voor een bewezenverklaring van dit ten laste gelegde feit. Weliswaar is op de middenconsole van de weggenomen auto een van verdachte afkomstig bloedspoor aangetroffen, maar tussen het moment van wegnemen van de auto op 23 januari 2012 en het weer aantreffen van die auto op de [adres] te Utrecht op 31 januari 2012 zijn 8 dagen gelegen. Op grond van het aangetroffen DNA-materiaal kan gesteld worden dat verdachte in de periode van 23 januari 2012 tot 31 januari 2012 aan de bijrijderskant in de auto heeft gezeten, maar voor de wegnemingshandeling op 23 januari 2012 biedt het dossier onvoldoende bewijs.
Evenmin biedt het dossier voldoende bewijs voor het in de tenlastelegging subsidiair gestelde dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het een door een misdrijf verkregen goed betrof. In dat verband merkt de rechtbank op dat de auto door middel van een valse sleutel is weggenomen en het de rechtbank op grond van het dossier niet is gebleken dat de auto braakschade vertoont op grond waarvan verdachte had kunnen vermoeden dat het een door een misdrijf verkregen auto betrof.
De rechtbank zal om die reden verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde feit 4.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 18 april 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woonboot (gelegen aan de [adres]) weg te nemen goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 6], en zich daarbij de toegang tot voornoemde woonboot te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder hun bereik te brengen door middel van braak en/of inklimming, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, als volgt heeft gehandeld: hebbende zijn mededader
-met een schroevendraaier getracht een raam te openen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 14 maart 2012 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (gelegen aan de [adres] 1) heeft weggenomen diverse goederen (waaronder
meerdere computers en een beamer en een computersampler en een camera), toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
3.
op 18 maart 2012 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (gelegen aan de [adres] bis) heeft weggenomen diverse goederen (waaronder meerdere horloges en meerdere computers en een Apple Ipod en
kleding en geld en meerdere rekenmachines), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 7] en/of [aangever 3] en/of [aangever 4], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
5.
op 16 februari 2012 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (gelegen aan het [adres]) heeft weggenomen diverse goederen (waaronder een spelcomputer en meerdere sieraden en een telefoon en geld en een videocamera en een computer en een fotocamera), toebehorende aan [aangever 5], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen zijn deze verbeterd; de verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of inklimming;
Feit 2 en feit 3: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
Feit 5: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals die door Reclassering Nederland zijn geadviseerd in het advies d.d. 28 juni 2012.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak gevraagd.
Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, dan heeft de verdediging gevraagd om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de periode van het voorarrest van verdachte, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden genoemd in het advies van de reclassering.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal woninginbraken en een poging tot woninginbraak.
Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht.
Vaak hebben de gestolen zaken ook een emotionele waarde voor de bestolene die (veel) groter is dan de materiële waarde.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn strafblad van 20 juni 2012. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten.
De reclassering adviseert in het rapport van 20 juni 2012 om verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie: Cognitieve vaardigheidstraining, en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijk opvang, te weten de Stichting Exodus of een soortgelijke instelling.
De reclassering lijkt daarbij uit te gaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van korte duur. Daarmee wordt echter de ernst van de feiten miskend.
De rechtbank zal een iets lagere gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie geëist heeft, onder meer omdat zij in tegenstelling tot de officier feit 4 niet bewezen acht.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, een passende en noodzakelijke straf is.
De rechtbank zal als bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen de voorwaarden als genoemd in het rapport van Reclassering Nederland.
7. De benadeelde partijen
7.1. Benadeelde partij [aangever 6]
De benadeelde partij [aangever 6] vordert een schadevergoeding van € 689,35 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7.2. Benadeelde partij [aangever 3]
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 778,00 voor feit 3.
De verdediging stelt dat een aftrek moet plaatsvinden omdat het gaat om zaken die al wat ouder zijn; de economische waarde is dus lager dan de opgevoerde nieuwprijs.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 600,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, ter zake van materiële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag, gelet op de afschrijving van de in 2009 aangeschafte laptop, onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 4, primair en subsidiair, ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of inklimming;
feiten 2 en 3: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
feit 5: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich binnen 5 dagen na zijn invrijheidsstelling moet melden bij de Reclassering Nederland, Utrecht, adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht;
* dat verdachte zal meewerken aan de volgende gedragsinterventie: een cognitieve vaardigheidstraining (CoVa);
* dat verdachte wordt verplicht om vanaf de datum dat hij de penitentiaire instelling verlaat, in Stichting Exodus of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 6] van € 689,35, ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 18 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 6], € 689,35 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 13 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 3] van € 600,00, ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3], € 600,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 augustus 2012.
Mrs. M.J. Grapperhaus en P.L.C.M. Ficq zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.