ECLI:NL:RBUTR:2012:BX5569

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/650018-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte vrijgesproken van hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 16 juli 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het illegaal kweken van hennep en diefstal van elektriciteit. De verdachte had samen met anderen een hennepkwekerij gehad en zou zich schuldig hebben gemaakt aan het onrechtmatig afnemen van elektriciteit. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging in overweging genomen. De verdediging stelde dat de verklaringen van medeverdachten niet als bewijs mochten dienen, omdat de verdediging niet in de gelegenheid was geweest hen te ondervragen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verklaringen van de medeverdachten niet op zichzelf voldoende steunbewijs boden, deze wel ondersteund werden door andere bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen en het aantreffen van de hennepkwekerij. De rechtbank achtte het niet bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, en sprak hem vrij van de meeste beschuldigingen. Echter, de rechtbank vond wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en concludeerde dat het kweken van hennep en het illegaal afnemen van elektriciteit ernstige gevolgen hebben voor de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/650018-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 juli 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1975] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2012 en 2 juli 2012. De verdachte is telkens in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. W.J.M. van der Putten, advocaat te Goirle.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tenlastelegging is ter terechtzitting d.d. 2 juli 2012 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tekst van de tenlastelegging en de wijziging daarop zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen een hennepkwekerij heeft gehad en zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van energie.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Primair omdat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en haar kinderen niet voor het bewijs mogen dienen, nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest hen op enig moment in het kader van het strafproces te ondervragen en er geen sprake is van voldoende steunbewijs, subsidiair omdat op grond van die verklaringen niet blijkt van een zodanige betrokkenheid van verdachte dat sprake is van medeplegen van het kweken van hennep.
De rechtbank overweegt overeenkomstig vaste jurisprudentie dat in gevallen waarin de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad de persoon te (doen) ondervragen die een de verdachte belastende verklaring tegenover de politie heeft afgelegd, artikel 6 EVRM niet in de weg staat aan het gebruik tot het bewijs van een dergelijke in het proces-verbaal van politie verwerkte verklaring, mits zo'n verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen . Het steunbewijs dient daarbij betrekking te hebben op die onderdelen van de belastende verklaring die door de verdachte worden betwist.
In de onderhavige zaak hebben de medeverdachte [medeverdachte] en haar kinderen [kind 1] en [kind 2] verklaard over betrokkenheid van verdachte bij de hem tenlaste gelegde feiten. Verdachte heeft verklaard dat hij geregeld in de woning kwam om het huurgeld op te halen en dat hij dan ook wel in de woonkamer kwam . Uit het dossier blijkt dat in een ruimte direct links achter de woonkamer, welke met gipsplaten was afgezet, zich een hennepkwekerij bevond . Gelet hierop, alsmede gelet op de verklaring van de buurman dat sprake was van een duidelijk waarneembare henneplucht in zijn eigen woning , is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de woning van [medeverdachte]. Hierdoor worden de verklaringen van [medeverdachte] en haar kinderen [kind 1] en [kind 2] naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate ondersteund zodat deze verklaringen door de rechtbank voor het bewijs van het aan verdachte ten laste gelegde kunnen worden gebruikt. Volgens de verklaring van [medeverdachte] was verdachte op de hoogte van de hennepkwekerij in de woning en ging hij weleens bij de planten kijken. Zij hoefde geen huur te betalen en alleen maar op de planten te passen . [kind 1] heeft verklaard dat verdachte de planten verzorgde en dat zij van verdachte niemand in de woning mochten toelaten . Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking bij de kweek van hennep, waarbij verdachte een zodanige rol heeft gespeeld dat hij als medepleger is aan te merken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 21 april 2011 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van in totaal 623 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
op tijdstippen in de periode van 7 oktober 2010 tot en met 21 april 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een pand aan de [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin Netbeheer BV, waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van verbreking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van het illegaal kweken van hennep.
Het kweken van een softdrug als hennep is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Dit is in dit geval des te kwalijker nu de aangetroffen kwekerij in een woning was opgezet. Bovendien wordt het kweken van hennep vaak omgeven door andere vormen van criminaliteit.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 23 mei 2012 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Voorts zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mr. M.A.E. Somsen en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 juli 2012.
Mr. Oostendorp is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.