ECLI:NL:RBUTR:2012:BX4978

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
782372 UC EXPL 11-17919 4091
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwaling over flex-pensioen bij beëindigingsovereenkomst

In deze zaak vorderde eiser, die werkzaam was bij Stichting Dichterbij, een verklaring voor recht dat PGGM N.V. aansprakelijk was voor onjuist advies met betrekking tot zijn FLEX-pensioen. Eiser had in het kader van een reorganisatie zijn arbeidsovereenkomst beëindigd op basis van informatie die hij van PGGM had ontvangen. Deze informatie stelde dat hij zijn FLEX-pensioen kon uitstellen, ongeacht of hij een dienstverband had of een WW-uitkering ontving. Eiser stelde dat hij, indien hij correct was geïnformeerd, niet op het beëindigingsvoorstel van zijn werkgever zou zijn ingegaan en daardoor schade had geleden door een lagere opbouw van zijn pensioen.

De kantonrechter oordeelde dat, zelfs als PGGM onjuiste informatie had verstrekt, niet was aangetoond dat er een causaal verband bestond tussen deze informatie en de schade die eiser had geleden. De rechter concludeerde dat de beëindiging van het dienstverband onafwendbaar was door de reorganisatie en dat eiser geen invloed had kunnen uitoefenen op deze beslissing. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak vond plaats op 16 mei 2012 door de kantonrechter J.J.M. de Laat in de Rechtbank Utrecht. De zaak betreft civiel recht en is geregistreerd onder zaaknummer 782372 UC EXPL 11-17919 4091.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 782372 UC EXPL 11-17919 4091
vonnis d.d. 16 mei 2012
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.C. Molenaar,
tegen:
de naamloze vennootschap
PGGM N.V.,
gevestigd te Zeist,
verder ook te noemen PGGM,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 28 december 2011.
De comparitie is gehouden op 10 februari 2012. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
[eiser] heeft voor repliek en PGGM heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
Het geschil en de beoordeling daarvan
[eiser] is vanaf 1 oktober 1971 werkzaam geweest bij (de rechtsvoorganger van) Stichting Dichterbij, die het welzijn van mensen met beperkingen en dan in het bijzonder verstandelijke beperkingen behartigt. In het kader van deze arbeidsrelatie is ten behoeve van [eiser] pensioen opgebouwd bij Pensioenfonds Zorg en Welzijn.
Door de Manager Persoonlijk Advies van PGGM is bij brief van 24 april 2008 geschreven:
“Geachte heer [eiser],
Naar aanleiding van ons telefonisch gesprek van gisterenmiddag bevestigen wij u het volgende.
Deelnemers, geboren in 1950 of later hebben het recht het FLEX-pensioen uit te stellen en (eventueel) om te zetten in een Vervroegd Ouderdomspensioen op een tijdstip dat het hen uitkomt. Hierbij maakt het niet uit dat er geen dienstverband aanwezig is bij 60 jaar. Ook een WW-uitkering maakt hierin geen verschil.”
Wij vertrouwen erop dat wij u hiermee voldoende hebben geïnformeerd. Onze excuses voor eerdere onjuiste berichtgeving.
Met vriendelijke groeten,
PGGM
(…) Manager Persoonlijk Advies”
Bij brief van 23 november 2009 heeft PGGM aan [eiser] medegedeeld dat zijn FLEX-pensioen op 1 mei 2010, de maand waarin [eiser] 60 zou worden, zou dienen in te gaan.
2.1. [eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (a) voor recht verklaart dat PGGM jegens [eiser] aansprakelijk is wegens een onjuist gegeven advies en voorts (b) PGGM te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 44.957,00 bruto, ter zake de verminderderde opbouw van ouderdomspensioen alsmede (c) PGGM te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 25.168,- bruto, ter zake van inkomstenderving over de periode van 1 mei 2010 tot 1 mei 2015 en (d) de wettelijke rente over de hiervoor onder b en c gevorderde bedragen, te rekenen vanaf 1 mei 2010 tot 1 mei 2015 en ten slotte PGGM te veroordelen tot voldoening van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 904,00 en PGGM te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.2. Aan deze vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag.
In verband met een reorganisatie heeft Stichting Dichterbij begin 2008 aan [eiser] voorgesteld om diens arbeidsovereenkomst te beëindigen. Met het oog daarop zijn tussen partijen diverse gesprekken gevoerd, hetgeen uiteindelijk tot een concreet voorstel van de zijde van stichting Dichterbij heeft geleid.
Naar aanleiding van dat voorstel heeft [eiser] aan PGGM de vraag voorgelegd of het mogelijk was zijn FLEX-pensioen na het bereiken van de 60-jarige leeftijd uit te stellen in het geval hij geen ander dienstverband zou aangaan en een WW-uitkering zou genieten. Dit was voor [eiser] van groot belang, aangezien hij op deze wijze een hoger ouderdomspensioen zou kunnen opbouwen. Op de voormelde vraag is door de Manager Persoonlijk Advies van PGGM bevestigend geantwoord bij brief van 24 april 2008: ”Deelnemers, geboren in 1950 of later hebben het recht het FLEX-pensioen uit te stellen en (eventueel) om te zetten in een Vervroegd Ouderdomspensioen op een tijdstip dat het hen uitkomt. Hierbij maakt het niet uit dat er geen dienstverband aanwezig is bij 60 jaar. Ook een WW-uitkering maakt hierin geen verschil.”.
Op basis van dit advies van PGGM heeft [eiser] besloten met het voorstel van Stichting Dichterbij in te stemmen. Als gevolg daarvan is de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Stichting Dichterbij per 1 december 2008 beëindigd. Zou het advies van PGGM anders hebben geluid, dan zou [eiser] niet op het voorstel van Stichting Dichterbij zijn ingegaan. [eiser] zou dan namelijk zijn blijven werken, hetgeen hem het beoogde hogere FLEX- en Ouderdomspensioen zou hebben opgeleverd. Het FLEX-pensioen diende op 1 mei 2010 in te gaan en kon en mocht niet langer worden uitgesteld. In weerwil van het advies van PGGM kon [eiser] de ingangsdatum van het FLEX-pensioen dus niet zelf bepalen. [eiser] leidt hierdoor schade. Immers, nu het FLEX-pensioen eerder diende in te gaan, te weten op 1 mei 2010 in plaats van op 1 februari 2012, bouwt [eiser] gedurende 21 maanden minder ouderdomspensioen op. Hierdoor lijdt [eiser] schade. [eiser] vordert daarom een verklaring voor recht dat PGGM jegens hem aansprakelijk is wegens een onjuist advies.
3.1 Het Pensioenfonds heeft aangevoerd dat het de vraag is of [eiser] de ontslagbeslissing zelf heeft genomen (en heeft kunnen nemen) of dat de werkgever dit heeft gedaan in het kader van de reorganisatie. Aangenomen moet worden dat, gezien de reorganisatie, het ontslag onafwendbaar was en dat [eiser] hierop geen enkele invloed heeft kunnen uitoefenen. Dit betekent dat de beëindiging van het dienstverband, geheel onafhankelijk van de wensen van [eiser] en de door het Pensioenfonds verstrekte informatie, hoe dan ook doorgang zou hebben gevonden. Niet gesteld noch gebleken is dat [eiser] onder invloed van de verstrekte informatie beslissingen heeft genomen of had kunnen nemen die zijn ontslag zouden hebben verhinderd dan wel de gevolgen van zijn ontslag in relatie tot zijn FLEX-pensioen zouden hebben kunnen beïnvloeden. Ook indien hij anders zou zijn geïnformeerd door het Pensioenfonds, dan zou [eiser] met dezelfde gevolgen van zijn ontslag zijn geconfronteerd als thans het geval is.
4. De kantonrechter komt tot het volgende oordeel.
4.1. Indien zal moeten worden aangenomen dat PGGM onjuiste informatie heeft verstrekt op een vraag of meerdere vragen van [eiser], dan zou vervolgens onvoldoende zijn komen vast te staan dat er een oorzakelijk verband is tussen de informatie en de ontstane schade, te weten dat een beëindiging van de dienstbetrekking is overeengekomen op grond van die onjuiste informatie en bijgevolg schade is ontstaan. [eiser] heeft gesteld dat, zou het advies van PGGM anders hebben geluid, hij niet op het voorstel van zijn ex-werkgever Stichting Dichterbij zou zijn ingegaan en dat hij dan zou zijn blijven werken. [eiser] heeft in dat verband evenwel onvoldoende weersproken hetgeen PGGM in de brief van 14 juli 2010 op pagina drie heeft vermeld, te weten dat de toenmalige werkgever Stichting Dichterbij wel juiste informatie had gekregen van PGGM (bijlage bij productie 12 bij dagvaarding) en daarover beschikte en dat deze informatie ook aan [eiser] is meegedeeld na 24 februari 2008 in het kader van de beëindigingregeling ter zake van het dienstverband. PGGM neemt daarbij aan - (zij schrijft: ”– naar alle waarschijnlijkheid –“ ) - dat [eiser] gedurende het traject ook begeleid is door een professionele en ter zake kundige partij. Het had naar het oordeel van de kantonrechter op de weg gelegen van [eiser] om, in het kader van het op grond van deze correspondentie plaatsgevonden hebbende debat, nader te adstrueren dat, al dan niet onder deskundige begeleiding, de beëindigingsovereenkomst niet zou zijn gesloten indien de schriftelijk op 24 april 2008 aan [eiser] verstrekte informatie van PGGM anders zou hebben geluid. [eiser] heeft ook onvoldoende onderbouwd zijn in de brief van 27 augustus 2010 door zijn raadsman ingenomen stelling dat, toen [eiser] in onderhandeling was met zijn werkgever over het al dan niet beëindigen van zijn dienstverband, daarbij cruciaal was het antwoord op de vraag of het FLEX-pensioen uitgesteld zou kunnen worden.
Voor zover in genoemde brief van 27 augustus 2010 wordt opgemerkt dat de toenmalige werkgever en tegenpartij in de onderhandelingen geenszins de aangewezen partij was om cliënten te adviseren, miskent [eiser] dat de werkgever weliswaar geen adviseur is, maar wel een onderhandelaar ter zake de beëindigingsovereenkomst in verband met een voorgenomen reorganisatie, zulks, naar van algemene bekendheid is, ter vermijding van een gang naar de rechter of naar UWV Werkbedrijf. Vanuit deze algemene bekendheid is het onaannemelijk dat de beëindigingsovereenkomst niet (en dat dus het dienstverband gewoon voor onbepaalde tijd zou zijn voortgezet) of anders zou zijn gesloten wanneer de informatie van PGGM anders zou hebben geluid. Voor zover de stelling van [eiser] is dat de overeenkomst onder andere condities zou zijn gesloten, is volstrekt niet onderbouwd waaruit dat verschil dan zou (hebben) bestaan.
Derhalve is het vermeende causaal verband tussen de onrechtmatige daad vanwege een onjuist ”advies” en de ontstane (vermeende) schade onvoldoende onderbouwd en is niet aan de stelplicht voldaan.
4.2. De vordering wordt derhalve afgewezen en [eiser] wordt in de kosten van de procedure veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af.
veroordeelt PGGM tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1800,- aan salaris gemachtigde;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.