ECLI:NL:RBUTR:2012:BX4931

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
327842 /HA RK 12-370
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak tegen gedetineerde

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 17 augustus 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van [X], die gedetineerd is in PI Utrecht. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters van de meervoudige strafkamer die op 23 juli 2012 een zitting hadden in de strafzaak tegen [X], bekend onder parketnummer 16/655648-12. Tijdens deze zitting had [X] verzocht om een getuige te horen, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank motiveerde deze afwijzing met de stelling dat de getuige niet aanwezig was bij de ten laste gelegde feiten en dat het verhoor van de getuige niet noodzakelijk was voor de verdediging van [X].

[X] voerde aan dat de afwijzing van het getuigenverhoor onbegrijpelijk was en dat dit leidde tot een gegronde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters. De rechtbank overwoog dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze veronderstelling ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees van [X] voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.

De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en stelde dat de beslissing van de strafkamer om de getuige niet te horen een processuele beslissing was die niet inhoudelijk door de wrakingskamer kon worden beoordeeld. De rechtbank benadrukte dat de argumenten van [X] weliswaar in overweging waren genomen, maar dat de strafkamer onvoldoende reden zag om de getuige te horen. De rechtbank besloot dat de strafzaak tegen [X] voortgezet moest worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 327842 /HA RK 12-370
beslissing van 17 augustus 2012 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[X],
wonende in de gemeente [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Utrecht, HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein,
verder te noemen [X]
1. Het verloop van de procedure
1.1. Tegen [X] is bij deze rechtbank een strafzaak aanhangig, bekend onder parketnummer 16/655648-12. Ter zitting van 23 juli 2012 van de meervoudige strafkamer (hierna: de strafkamer) met mr. P. Bender, als voorzitter en mr. J Ebbens en mr. P.P.C.M. Waarts, als leden, heeft [X] een verzoek tot wraking gedaan van de genoemde rechters. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.2. De rechters hebben niet in de wraking berust.
1.3. De griffier van deze rechtbank heeft [X] en de leden van de meervoudige kamer opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 9 augustus 2012. De officier van justitie mr. N.T.R.M. Franken is van de behandeling in kennis gesteld.
1.4. Het wrakingsverzoek is op 9 augustus 2012 in het openbaar behandeld. Daarbij was [X], bijgestaan door mr P.W. Hermens, als vervanger van zijn advocaat mr. B. Yesilgöz aanwezig. Voorts was mr. Bender aanwezig die voor zichzelf en namens mrs. Ebbens en Waarts verweer heeft gevoerd. Namens het openbaar ministerie verscheen mr. Franken.
1.5. De uitspraak is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. [X] heeft een getuige meegenomen naar de zitting van de meervoudige strafkamer van 23 juli 2012 om deze te doen horen, zoals hij bij brief van 20 juli 2012 aan de rechtbank heeft aangekondigd. De rechtbank heeft het verzoek om de getuige op de zitting te horen afgewezen. Het proces-verbaal van de zitting vermeldt als motivering van deze beslissing dat de verdachte bij achterwege blijven van dit verhoor niet in zijn verdediging wordt geschaad, nu de getuige bij geen van de ten laste gelegde feiten aanwezig is geweest.
3. Het verzoek
3.1. [X] legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechtbank bij zijn beslissing tot afwijzing van zijn verzoek tot het horen van de getuige slechts heeft overwogen dat deze bij geen van de ten laste gelegde feiten aanwezig is geweest en niet is ingegaan op de bij het verzoek aangevoerde argumenten dat het horen van de getuige ziet op de toedracht van het feit en het toetsen van de betrouwbaarheid van (de inhoud van de verklaring van) aangeefster. Daardoor is bij [X] de vrees ontstaan dat de rechtbank kennelijk van mening is dat onderzoek naar de toedracht van het feit en het toetsen van de betrouwbaarheid van de aangeefster niet het belang raakt van de verdediging. Nu de verdenking jegens [X] in grote mate gestoeld is op de belastende verklaring van aangeefster is bij hem de vrees ontstaan dat de rechtbank reeds een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van en een oordeel over de betrouwbaarheid van de aangeefster. De beslissing om het verzoek tot het horen van de getuige af te wijzen is volgens [X] zo onbegrijpelijk dat er om die reden sprake is van gegronde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid.
3.2. Mr. Bender heeft namens de strafkamer naar voren gebracht dat het gaat om een processuele beslissing. Volgens mr. Bender zijn bij het nemen van deze beslissing de argumenten van [X] voor het horen van deze getuige in ogenschouw genomen, maar zag de strafkamer daarin onvoldoende reden een getuige te horen die niet bij de ten laste gelegde feiten aanwezig is geweest. De toelichting op de afwijzende beslissing is volgens mr. Bender ter zitting wel gegeven, maar niet volledig in het proces-verbaal van de zitting verwoord.
4. De beoordeling
4.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.2. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de strafkamer jegens [X]. Daarom zal naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die [X] grond hebben gegeven voor de vrees dat het de strafkamer aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
4.3. De rechtbank overweegt dat de beslissing van de strafkamer om de meegebrachte getuige niet te horen is aan te merken als procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in appel worden getoetst. Alleen indien de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens [X] een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij de hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Weliswaar is in het proces-verbaal van de strafzitting de motivering van de afwijzende
beslissing summier verwoord, maar van een dermate onbegrijpelijke beslissing als hiervoor bedoeld is - mede gelet op de toelichting van mr. Bender ter zitting van de wrakingskamer- geen sprake.
4.4. De door [X] aangevoerde feiten en omstandigheden geven dan ook geen grond te vrezen dat het de rechters van de meervoudige strafkamer aan onpartijdigheid ontbreekt en evenmin dat zij de schijn van partijdigheid hebben gewekt. Het verzoek tot wraking zal daarom worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. Bender, mr. Ebbens en mr. Waarts af;
5.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan [X] en aan zijn advocaat mr. B. Yesilgöz, aan mr. P. Bender, mr. J Ebbens en mr. P.P.C.M. Waarts, alsmede aan de voorzitter van de sector strafrecht en de president van deze rechtbank;
5.3. bepaalt dat de strafzaak tegen [X] dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. S. Elkhuizen-Koopmans (voorzitter), mr. A.C. van den Boogaard en mr. G. Perrick en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2012 in aanwezigheid van de griffier.
beslissing
RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 327842 /HA RK 12-370
beslissing van 17 augustus 2012 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[naam],
wonende in de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
thans gedetineerd in PI Utrecht, HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein,
verder te noemen [naam]
1. Het verloop van de procedure
1.1. Tegen [naam] is bij deze rechtbank een strafzaak aanhangig, bekend onder parketnummer 16/655648-12. Ter zitting van 23 juli 2012 van de meervoudige strafkamer (hierna: de strafkamer) met mr. [A], als voorzitter en mr. [B] en mr. [C], als leden, heeft [naam] een verzoek tot wraking gedaan van de genoemde rechters. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.2. De rechters hebben niet in de wraking berust.
1.3. De griffier van deze rechtbank heeft [naam] en de leden van de meervoudige kamer opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 9 augustus 2012. De officier van justitie mr. N.T.R.M. Franken is van de behandeling in kennis gesteld.
1.4. Het wrakingsverzoek is op 9 augustus 2012 in het openbaar behandeld. Daarbij was [naam], bijgestaan door mr P.W. Hermens, als vervanger van zijn advocaat mr. B. Yesilgöz aanwezig. Voorts was mr. [A] aanwezig die voor zichzelf en namens mrs. [B] en [C] verweer heeft gevoerd. Namens het openbaar ministerie verscheen mr. Franken.
1.5. De uitspraak is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. [naam] heeft een getuige meegenomen naar de zitting van de meervoudige strafkamer van 23 juli 2012 om deze te doen horen, zoals hij bij brief van 20 juli 2012 aan de rechtbank heeft aangekondigd. De rechtbank heeft het verzoek om de getuige op de zitting te horen afgewezen. Het proces-verbaal van de zitting vermeldt als motivering van deze beslissing dat de verdachte bij achterwege blijven van dit verhoor niet in zijn verdediging wordt geschaad, nu de getuige bij geen van de ten laste gelegde feiten aanwezig is geweest.
3. Het verzoek
3.1. [naam] legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechtbank bij zijn beslissing tot afwijzing van zijn verzoek tot het horen van de getuige slechts heeft overwogen dat deze bij geen van de ten laste gelegde feiten aanwezig is geweest en niet is ingegaan op de bij het verzoek aangevoerde argumenten dat het horen van de getuige ziet op de toedracht van het feit en het toetsen van de betrouwbaarheid van (de inhoud van de verklaring van) aangeefster. Daardoor is bij [naam] de vrees ontstaan dat de rechtbank kennelijk van mening is dat onderzoek naar de toedracht van het feit en het toetsen van de betrouwbaarheid van de aangeefster niet het belang raakt van de verdediging. Nu de verdenking jegens [naam] in grote mate gestoeld is op de belastende verklaring van aangeefster is bij hem de vrees ontstaan dat de rechtbank reeds een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van en een oordeel over de betrouwbaarheid van de aangeefster. De beslissing om het verzoek tot het horen van de getuige af te wijzen is volgens [naam] zo onbegrijpelijk dat er om die reden sprake is van gegronde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid.
3.2. Mr. [A] heeft namens de strafkamer naar voren gebracht dat het gaat om een processuele beslissing. Volgens mr. [A] zijn bij het nemen van deze beslissing de argumenten van [naam] voor het horen van deze getuige in ogenschouw genomen, maar zag de strafkamer daarin onvoldoende reden een getuige te horen die niet bij de ten laste gelegde feiten aanwezig is geweest. De toelichting op de afwijzende beslissing is volgens mr. [A] ter zitting wel gegeven, maar niet volledig in het proces-verbaal van de zitting verwoord.
4. De beoordeling
4.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.2. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de strafkamer jegens [naam]. Daarom zal naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die [naam] grond hebben gegeven voor de vrees dat het de strafkamer aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
4.3. De rechtbank overweegt dat de beslissing van de strafkamer om de meegebrachte getuige niet te horen is aan te merken als procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in appel worden getoetst. Alleen indien de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens [naam] een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij de hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Weliswaar is in het proces-verbaal van de strafzitting de motivering van de afwijzende
beslissing summier verwoord, maar van een dermate onbegrijpelijke beslissing als hiervoor bedoeld is - mede gelet op de toelichting van mr. [A] ter zitting van de wrakingskamer- geen sprake.
4.4. De door [naam] aangevoerde feiten en omstandigheden geven dan ook geen grond te vrezen dat het de rechters van de meervoudige strafkamer aan onpartijdigheid ontbreekt en evenmin dat zij de schijn van partijdigheid hebben gewekt. Het verzoek tot wraking zal daarom worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. [A], mr. [B] en mr. [C] af;
5.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan [naam] en aan zijn advocaat mr. B. Yesilgöz, aan mr. [A], mr. [B] en mr. [C], alsmede aan de voorzitter van de sector strafrecht en de president van deze rechtbank;
5.3. bepaalt dat de strafzaak tegen [naam] dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. S. Elkhuizen-Koopmans (voorzitter), mr. A.C. van den Boogaard en mr. G. Perrick en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2012 in aanwezigheid van de griffier.