ECLI:NL:RBUTR:2012:BX4081

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/655476-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met een mes in Soest

Op 17 juli 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 februari 2012 in Soest een aangever heeft bedreigd met een mes en geprobeerd heeft hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever op de grond heeft geduwd, bovenop hem is gaan zitten en met een mes in de richting van de aangever heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om de aangever te doden, maar wel de aanmerkelijke kans op zware mishandeling heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur, met vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestond uit zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor een deel toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de aangever gelast.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655476-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 juli 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. J.B. Peeters, advocaat te Zoetermeer
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 juli 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 27 februari 2012 te Soest opzettelijk heeft geprobeerd [aangever 1] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
2. op 27 februari 2012 te Soest [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht voor wat betreft het eerste ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ter onderbouwing hiervan heeft de officier van justitie erop gewezen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op [aangever 1] is gaan zitten en een mes voor hem heeft gehouden. Met dat mes heeft verdachte het lichaam van die [aangever 1] geraakt en in de hand van die [aangever 1] gestoken. De officier van justitie acht de eveneens onder
feit 1 ten laste gelegde poging doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en heeft verzocht verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrij te spreken. Eveneens heeft de officier van justitie verzocht verdachte van het tweede ten laste gelegde feit vrij te spreken, wegens gebrek aan wettig bewijs.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de onder feit 1 op de tenlastelegging genoemde poging doodslag niet bewezen kan worden verklaard en heeft vrijspraak van dat onderdeel van de tenlastelegging bepleit. De verdediging heeft eveneens vrijspraak van de onder feit 1 ten laste gelegde poging zware mishandeling bepleit. De verdediging heeft er daarbij op gewezen dat [aangever 1] de confrontatie met verdachte heeft opgezocht en dat verdachte het mes heeft gepakt omdat hij zich aangevallen voelde. Verdachte had, aldus de verdediging, niet de opzet om [aangever 1] letsel toe te brengen en heeft met het mes ook geen stekende bewegingen in de richting van [aangever 1] gemaakt. [aangever 1] heeft het mes zelf beetgepakt en geweigerd om dit los te laten. Hierop heeft verdachte het mes uit de handen van [aangever 1] getrokken en is de verwonding aan de hand van [aangever 1] ontstaan. Dat de gaten in de kleding van [aangever 1] door het mes van verdachte zouden zijn veroorzaakt kan, aldus de verdediging, op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen niet worden vastgesteld.
Met betrekking tot het tweede ten laste gelegde feit heeft de verdediging eveneens vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat verdachte hem op 27 februari 2012 te Soest -buiten voor de flat van verdachte - op de grond heeft geduwd, op hem is gaan liggen en met zijn knie tegen zijn borst heeft geduwd. Hij zag dat verdachte een mes in zijn hand had en met dat mes in zijn (de rechtbank begrijpt van [aangever 1]) linkerhand prikte. Toen verdachte hem (van [aangever 1]) losliet, zag deze dat zijn linkerhand hevig bloedde, dat in zijn vest ter hoogte van zijn borst een gat zat en dat ook in het t-shirt dat hij daaronder droeg een gaatje zat.
De behandelend arts van [aangever 1] heeft aan de politie medegedeeld dat van de linkerpink van [aangever 1] beide buigpezen, een zenuw en een slagader waren doorgesneden.
Van de kleding die [aangever 1] ten tijde van het gebeurde droeg zijn door de politie foto’s gemaakt. Op de twee vesten die [aangever 1] over elkaar droeg is op eenzelfde plek ter hoogte van de linkerborst een gat zichtbaar. Op het t-shirt dat [aangever 1] hieronder droeg is op diezelfde plek eveneens een gaatje zichtbaar.
Verdachte heeft verklaard dat hij op [aangever 1] af is gegaan omdat deze hem maar bleef jennen. Hij is op [aangever 1] gesprongen en op hem gaan zitten. Vervolgens heeft hij, om [aangever 1] te imponeren, zijn (verdachtes) mes gepakt en dit voor [aangever 1] gehouden. [aangever 1] heeft dit mes vastgepakt, toen [aangever 1] weigerde om het mes los te laten heeft hij,verdachte het mes uit de hand van [aangever 1] getrokken. Toen hij dat deed zag hij dat de hand van [aangever 1] hevig bloedde.
Bewijsoverweging
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte toen hij bovenop [aangever 1] zat met een mes een beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [aangever 1] en in de hand van die [aangever 1] heeft gestoken.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het - gelet op de omstandigheid dat in de kleding die [aangever 1] droeg (twee vesten met daaronder een t-shirt) op eenzelfde plaats een gat zichtbaar is - niet anders kan dan dat verdachte [aangever 1] met dat mes zijn kleding heeft geraakt. Niet aannemelijk is geworden dat de kleding van [aangever 1] reeds voor het gebeurde op deze wijze beschadigd was. De rechtbank acht evenwel niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte stekende/prikkende bewegingen met dit mes in de richting van [aangever 1] heeft gemaakt. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Het verweer van de verdediging dat verdachte niet de opzet had om [aangever 1] in zijn hand te steken wordt verworpen. Door met een mes in zijn hand bovenop [aangever 1] te gaan zitten heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [aangever 1] zou verwonden. Dat [aangever 1] zelf het mes zou hebben vastgegrepen en de verwonding aan zijn hand is ontstaan toen verdachte het mes uit zijn (van [aangever 1]) hand trok, doet aan het bestaan van dat voorwaardelijke opzet niet af en leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel op zware mishandeling van aangever heeft gehad.
Gelet op de aangifte, het bij aangever geconstateerde letsel en de verklaring van verdachte kan niet worden geoordeeld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Van de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
De rechtbank acht de tenlastegelegde poging zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen. Door met een mes in zijn hand bovenop [aangever 1] te gaan zitten en dat mes uit de hand van [aangever 1] te trekken, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. .
Ten aanzien van feit 2
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat verdachte op 27 februari 2012 te Soest, toen verdachte bovenop hem lag, tegen hem heeft gezegd: “Ik maak je kapot” of woorden van gelijke strekking.
Diverse getuigen hebben verdachte, kort na het gebeurde zoals tenlastegelegd onder feit 1, bedreigingen horen uiten.
Getuige [getuige 1], die zag dat aangever gewond was en naar hem riep of hij wist wie het gedaan had, hoorde hierop verdachte roepen: ‘Dat was ik en als je een grote mond hebt, dan kom je ook aan de beurt.”
Verbalisant [verbalisant 1] en getuige [getuige 2] hoorden verdachte kort na zijn aanhouding tegen een buurtbewoner roepen: “En jij bent de volgende, jij komt ook aan de beurt.”
Getuige [getuige 3] hoorde een hoop geschreeuw bij haar woning en zag dat aangever hevig bloedde aan zijn linkerhand. Zij hoorde verdachte tegen aangever schreeuwen: “Heb je nog niet genoeg gehad, anders kom ik nog even terug.”
Bewijsoverweging
Anders dan de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De aangifte van [aangever 1] wordt ondersteund door voornoemde getuigenverklaringen. Uit deze verklaringen, die aansluiten bij de verklaring van [aangever 1], volgt dat verdachte hevig geëmotioneerd was en richting diverse personen (onder wie van [aangever 1]) bedreigingen heeft geuit.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 27 februari 2012 te Soest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangever 1] op de grond heeft geduwd en (vervolgens) boven op die [aangever 1] is gaan zitten (zodanig dat zijn, verdachtes, knie op de borst van die [aangever 1] drukte) en met een mes bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [aangever 1]
en het mes uit de hand van [aangever 1] heeft getrokken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 27 februari 2012 te [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd : "Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit en van verdachte
5.1.1. De standpunten van de verdediging en van de officier van justitie
De verdediging heeft met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde betoogd dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer danwel noodweerexces. Ter onderbouwing hiervan heeft de verdediging gesteld dat verdachte zich reeds langere tijd bedreigd voelde door [aangever 1]. Op 27 februari 2012 is [aangever 1] zonder enige aanleiding naar de woning van verdachte gekomen en heeft de confrontatie met verdachte opgezocht. Verdachte voelde zich bedreigd en heeft, om te voorkomen dat [aangever 1] hem zou aanvallen, zijn mes gepakt en dit voor aangever gehouden. Toen [aangever 1] het mes vastpakte en weigerde los te laten, heeft verdachte om te voorkomen dat hij zelf gestoken werd het mes uit de hand van [aangever 1] getrokken. Verdachte zag geen andere uitweg. Mogelijk is hij daarbij te ver gegaan, maar in dat geval is er sprake van noodweerexces, aldus de verdediging.
De officier van justitie heeft betwist dat sprake is geweest van een noodweer(exces)situatie.
5.1.2. Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen een noodzakelijke verdediging is geboden.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer nu geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. Integendeel, uit de hiervoor onder 4.3 weergegeven verklaring van verdachte volgt dat verdachte zelf op [aangever 1] af is gegaan, op hem is gaan zitten en een mes heeft gepakt om [aangever 1] te imponeren. Reeds hierom kan een beroep op noodweer niet slagen.
Dat betekent dat een beroep op noodweerexces evenmin doel kan treffen.
De strafbaarheid van het feit
Er zijn dan ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
1. poging tot zware mishandeling;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Toerekeningsvatbaarheid van verdachte
Verdachte is, in opdracht van de rechter-commissaris, onderzocht door forensisch psycholoog P.E. Geurkink en psychiater I. Maksimovic, ter beantwoording van vragen over zijn persoonlijkheid, zijn geestvermogens, de toerekeningsvatbaarheid en de aan te bevelen straf en/of maatregel.
In de door deze deskundigen uitgebrachte rapporten wordt geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de zin van een cognitieve stoornis NAO. Deze stoornis was ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde aanwezig. Geadviseerd wordt verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank maakt de conclusies van de deskundigen tot de hare. De rechtbank constateert dat uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 163 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar alsmede een werkstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Voor het geval de rechtbank tot een veroordeling mocht komen, heeft de verdediging bepleit te volstaan met een straf die gelijk is aan het voorarrest.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft overdag op straat voor zijn woning [aangever 1] op de grond geduwd en is op hem gaan zitten. Terwijl hij op van [aangever 1] zat, heeft hij [aangever 1] bedreigd met een mes, met dit mes de kleding van die [aangever 1] geraakt en beschadigd en de hand van die [aangever 1] verwond. [aangever 1] had hieraan zwaar lichamelijk letsel kunnen overhouden. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat dit gevolg -voor zover thans bekend - niet is ingetreden. Tevens heeft verdachte [aangever 1] woordelijk met de dood bedreigd. Van slachtoffers van mishandeling is bekend dat zij een dergelijke gebeurtenis als zeer traumatisch kunnen ervaren en dat zij nog lang last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring van [aangever 1] blijkt ook dat [aangever 1] nog altijd de psychische gevolgen van het gebeurde ondervindt en zich onveilig voelt.
Voorts is door een gewelddadig feit als het onderhavige de rechtsorde ernstig geschokt en brengt een dergelijk feit in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 28 maart 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten;
- een rapport van de reclassering d.d. 28 juni 2012, opgesteld door K. Lakeman, reclasseringswerker, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij geen bijzondere voorwaarden worden geadviseerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
5 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet aanleiding een deel daarvan, te weten
3 maanden, voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank zal verdachte daarnaast veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 2.165,40 bestaande uit een bedrag van € 2.000,-- aan immateriële schade en een bedrag van € 165,40 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie is van mening dat de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding geheel kan worden toegewezen.
De verdediging heeft verzocht de gevorderde materiële schadevergoeding af te wijzen, nu de gevorderde schade onvoldoende met bewijsmiddelen is gestaafd. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de verdediging verzocht om deze te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schadevergoeding een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en geheel kan worden toegewezen. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat deze tot een bedrag van € 500,-- een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht verdachte tot dit bedrag aansprakelijk voor die schade. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. Het beslag
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan rechthebbende [aangever 1].
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
1. Poging tot zware mishandeling;
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 665,40,-- waarvan € 165,40 ter zake van materiële schade en € 500,-- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 27 februari 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 665,40 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 13 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
gelast de teruggave aan rechthebbende [aangever 1] van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen:
- een broek;
- een t-shirt;
- 2 vesten.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, voorzitter mrs. P. Bender en A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 juli 2012.
Mr. A. van Maanen en mr. M.J.C.J. Evers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.