parketnummers: 16/655441-12 en 16/601253-11 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 juli 2012
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PPC Amsterdam te Amsterdam.
Raadsman mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovengenoemd parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
een diefstal heeft gepleegd.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 21 juni 2012 ;
- een aangifteformulier van [bedrijf], inhoudende de aangifte van [aangever 1], plaatsvervangend leidinggevende en een verklaring van de getuige [getuige] ;
- een proces-verbaal van bevindingen .
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 februari 2012 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fles Petrikov Red Vodka en een fles Bacardi Breezer en twee pakjes (bier)worstjes (merk: Unox) toebehorende aan [bedrijf] (filiaal: [adres]).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
5.2. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van de verdachte laten voorlichten door
drs. F. Overeem, GZ-psycholoog, en drs. M.L,I.M. van Thiel, psychiater, die op respectievelijk 5 en 7 juni 2012 een rapport hebben uitgebracht.
Deze beide deskundigen komen in de kern tot dezelfde conclusies. Uit het rapport van Overeem blijkt, dat diagnostisch gezien de kern van de problematiek van verdachte is dat er sprake is van een alcoholafhankelijkheid, afhankelijkheid van overige middelen, een psychotische stoornis en een persoonlijkheidsproblematiek met antisociale trekken. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde feit in zodanige toestand, vanwege de intoxicatie van alcohol, dat alle remmingen verdwenen waren en verdachte hierdoor een verminderde controle had over zowel zijn denken als zijn handelen. Dit in combinatie met zijn persoonlijkheidsproblematiek, waardoor volgens Overeem de gewetensfunctie en impulscontrole onderontwikkeld zijn, zorgt er voor dat verdachte zich op dat moment niet bekommert om de geleden schade die hij veroorzaakt dan wel dat het ethisch onjuist is om een goed weg te nemen zonder hiervoor te betalen. Overeem is van mening dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht.
Uit het rapport van Van Thiel blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, in de zin van een psychotische stoornis die mogelijk is voortgekomen uit middelengebruik ofwel in de zin van een beginnende schizofrenie. Voorts is er sprake van alcoholmisbruik en afhankelijkheid van verschillende middelen, waaronder amfetamine en cocaïne. Door de alcohol werd ten tijde van het ten laste gelegde delict het vermogen om zijn wil in vrijheid te bepalen aangetast. Dit werd bovendien gevoed door de psychotische stoornis, in die zin dat hij de uit zijn paranoïde wanen voortkomende angst- en onlustgevoelens trachtte te bestrijden met alcohol. Verdachte kan op grond van het voorgaande als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd, aldus Van Thiel.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Nu uit de rapportages niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte voorwaardelijk op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders met een proeftijd van twee jaar en met de bijzonder voorwaarde dat verdachte een klinische behandeling ondergaat conform de rapportages van de GZ-psycholoog en de psychiater.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel lager is dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast kan volgens de raadsman een deels voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact met daarbij de opname in een dubbele diagnose kliniek. Het opleggen van de ISD-maatregel is op dit moment volgens de raadsman nog niet aan de orde, nu een dergelijke maatregel pas als ultimum remedium toegepast moet worden. Dit geldt ook voor een voorwaardelijke ISD-maatregel, zoals door de officier van justitie is geëist, gelet op de situatie dat verdachte niet onmiddellijk na de uitspraak zal kunnen instromen. De hulpverlening voor verdachte is immers nog niet geregeld. Derhalve zal verdachte, ondanks zijn goede voornemens wellicht toch gaan gebruiken en mogelijk een strafbaar feit plegen en zo de ISD ingaan. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De raadsman verzoekt verder om de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit betreft een hinderlijk feit dat voor veel overlast zorgt. Ook al is er voor een relatief gering bedrag gestolen, het bezorgt de winkelier handenvol extra werk en het levert financiële schade voor de betrokken middenstander op. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 mei 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
- een de verdachte betreffend rapport van Reclassering Nederland van 31 mei 2012, opgemaakt door mevrouw J. Mertens, reclasseringswerkster en de toelichting van genoemde mevrouw Mertens ter terechtzitting;
- de verdachte betreffende rapporten van de GZ-psycholoog en de psychiater, genoemd onder 5.2.
Verdachte heeft desgevraagd ter terechtzitting verklaard dat hij bereid en gemotiveerd is om aan een klinische behandeling mee te werken.
De rechtbank deelt de conclusies van de reclassering, de psycholoog en psychiater in die zin dat een klinische opname geïndiceerd is. De rechtbank is van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat een klinische behandeling van verdachte moet plaatsvinden. Echter, de vraag is in welk kader dit dient plaats te vinden. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat een ISD thans niet aan de orde is. De rechtbank is het echter met de raadsman eens dat een voorwaardelijke ISD op dit moment evenmin op zijn plaats is, nu er nog geen indicatiestelling is afgegeven, er nog geen intake heeft plaatsgevonden en verdachte derhalve nog niet kan instromen in een dubbele diagnose kliniek op het moment dat hij het onvoorwaardelijke deel van zijn straf heeft uitgezeten. Het is niet onaannemelijk dat verdachte, gelet op zijn problematiek, zonder behandeling ondanks zijn goede voornemens, in de fout gaat en alsnog een ISD-maatregel opgelegd krijgt. Met een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en een voorwaardelijke gevangenisstraf maakt zowel een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk als ook een klinische behandeling.
7. De tenuitvoerlegging
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging kan worden toegewezen.
Aan verdachte is bij vonnis van deze rechtbank van 4 januari 2012 onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van twee jaar opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen en wel voor 1 maand gevangenisstraf.
De rechtbank acht het van belang dat de behandeling van verdachte van start gaat zodra zijn detentie is beëindigd. Om die reden vraagt de rechtbank de officier van justitie te bevorderen dat deze maand gevangenisstraf aansluitend aan de huidige detentie ten uitvoer wordt gelegd.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast;
- Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft:
*Veroordeelde moet zich tijdens de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Centrum Maliebaan. Daartoe moet de veroordeelde zich binnen 3 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis, of indien dit eerder is: binnen 3 dagen na zijn ontslag uit detentie, melden bij Centrum Maliebaan aan de Tolsteegsingel 2A te Utrecht. Hierna moet de veroordeelde zich gedurende door Centrum Maliebaan bepaalde perioden blijven melden zo frequent als zij gedurende deze perioden nodig acht;
*Veroordeelde moet meewerken aan een onder auspiciën van de Reclassering in te richten behandeltraject, waarvan in ieder geval een deel een klinische behandeling zal betreffen, waarbij geldt dat verdachte voor dat klinische deel ook zal hebben te verblijven in een inrichting te bepalen door het NIFP/IFZ, dat hiertoe een inrichting zal aanwijzen waar feitelijke invulling aan een dergelijke behandeling zal kunnen worden gegeven, met inachtneming van de zorg die voor veroordeelde noodzakelijk is gelet op de dubbele diagnose. Het klinische deel van de behandeling van veroordeelde zal 12 maanden duren, of zoveel korter als de leiding van de te bepalen inrichting in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf van 1 maand gevangenisstraf, die bij vonnis van 4 januari 2012 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/601253-11, ten uitvoer zal worden gelegd.
Voorlopige hechtenis
- Heft op met onmiddellijke ingang het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. Bruins en mr. Z.J. Oosting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 juli 2012.