sector handel en kanton
kantonrechter
zaaknummer: 787002 UC EXPL 11-19922 ASP
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
procederende in persoon,
de rechtspersoon
Publiekrechtelijke rechtspersoon Universitair Medisch Centrum Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen het UMCU,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.S.E. van Beurden.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 15 februari 2012.
[eiser] heeft voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 17 april 2012. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
2.1. [eiser] heeft een relatie gehad met [ex-partner], uit welke relatie op [1999] zijn dochter [dochter] is geboren. Na verbreking van de relatie tussen [eiser] en [ex-partner] heeft [dochter] bij de moeder gewoond.
2.2. In of omstreeks oktober 2007 is [dochter] voorlopig onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Utrecht (hierna: BJZ Utrecht) en is zij bij [eiser] geplaatst. Bij beschikking van 19 februari 2008 van de kinderrechter te Utrecht is [dochter] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling telkens is verlengd.
2.3. In november 2008 is [dochter] na een beschikking van de kinderrechter bij moeder geplaatst door middel van een machtiging uithuisplaatsing. Deze machtiging is bij beschikking van 17 februari 2009 verlengd.
2.4. Bij beschikking van 19 april 2011 van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, is alleen de moeder belast met het ouderlijk gezag over [dochter].
2.5. [dochter] vertoonde in 2007 gedragsproblemen. Op advies van het AMK is [dochter] doorverwezen naar de kinderarts van het UMCU. Het eerste consult vond plaats op 30 oktober 2007. De kinderarts heeft na lichamelijk onderzoek de klinisch psycholoog prof. Dr.[klinisch psycholoog] geraadpleegd. Op verzoek van de kinderarts heeft prof. [klinisch psycholoog][dochter] onderzocht.
2.6. In de met de hand gemaakte aantekeningen van de consultaanvraag van 20 november 2007 aan prof. [klinisch psycholoog]staat onder meer vermeld:
“(…)
verwijzing op verzoek AMK
Kind met gedragsproblemen en alcoholgebruik van moeder tijdens zwangerschap.
Vraag: aanwijzingen voor Foetaal alcoholsyndroom.
Reden consult: Gaarne psychologisch onderzoek gedragsproblemen in het kader van FAS of meer tgv problematische thuissituatie?
AMK heeft duidelijk traject met moeder.
Is voor dit meisje individuele hulp geïndiceerd?
Toelichting: * 3 mnd proeftijd na huiselijk geweld (2e partner -> De Waag) Biol. vader maakt zich zorgen.
? DD vraag (onleesbaar) FAS <-> milieu-oorzaak
? Advies tav noodzaak indiv. begeleiding kind”
2.7. Prof. [klinisch psycholoog]heeft op 23 april 2008 gerapporteerd aan de kinderarts, die het rapport heeft toegezonden aan de ouders en aan de gezinsvoogd.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1. [eiser] vordert veroordeling van UMCU tot verstrekking van een excuusbrief van prof. [klinisch psycholoog]namens het UMCU, alsmede betaling van een schadevergoeding van
€ 25.000,-- ter zake van directe en indirecte schade, waaronder immateriële schade, vermeerderd met kosten.
[eiser] legt aan zijn vordering - kort gezegd - ten grondslag dat prof. [klinisch psycholoog](i) buiten medeweten en zonder toestemming van [eiser] het rapport heeft toegezonden aan de gezinsvoogd, (ii) de hulpvraag heeft aangepast, (iii) informatie van de moeder en de gezinsvoogd klakkeloos voor waarheid heeft aangenomen en (iv) onwaarheden heeft verkondigd.
3.2. UMCU heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4.1. De kantonrechter oordeelt ten eerste dat, nu [eiser] geen ouderlijk gezag meer uitoefent over [dochter], hij niet de bevoegdheid heeft om ook namens haar schadevergoeding te vorderen. Voor zover hij dat wel doet, de kantonrechter is dat niet geheel duidelijk geworden, is [eiser] in zijn vordering niet ontvankelijk.
4.2. De kern van het geschil betreft de vraag of [eiser] met betrekking tot de rapportage van prof. [klinisch psycholoog]een blokkaderecht heeft als bedoeld in artikel 7:464 BW. Daarvan is sprake indien het onderzoek van [dochter] door de kinderarts en prof. [klinisch psycholoog]in opdracht van een derde, in dit geval het AMK, is verricht. Indien dat zo is, had [eiser], die toen nog mede het ouderlijk gezag over [dochter] uitoefende, een blokkaderecht.
4.3. De kantonrechter oordeelt echter dat daarvan geen sprake is. Immers, uit de stukken blijkt dat het AMK [dochter] heeft verwezen naar de kinderarts. Een verwijzing is niet gelijk te stellen met een opdracht. Gelet op haar leeftijd in 2007, zij was toen acht jaar oud, hebben haar ouders namens haar met het UMCU een geneeskundige behandelingsovereenkomst gesloten. Deze vaststelling is gebaseerd op het daartoe strekkende verweer van het UMCU, hetgeen tijdens de comparitie van partijen is besproken en door [eiser] niet is ontkend. Deze overeenkomst is gesloten op advies van het AMK. Het AMK heeft het UMCU geen opdracht gegeven. Er heeft dan ook geen geneeskundige behandeling, anders dan krachtens een overeenkomst plaatsgevonden. Geconcludeerd moet worden dat het UMCU uit dezen hoofde geen wanprestatie heeft gepleegd of een onrechtmatige daad heeft begaan jegens [eiser]. De vorderingen van [eiser] stranden reeds hierop.
4.4. [eiser] heeft nog aangevoerd dat uit de door hem tegen prof. [klinisch psycholoog]gevoerde tuchtrechtelijke procedures is gebleken dat hij, [eiser], in de gelegenheid had moeten worden gesteld voorafgaand aan verzending van het rapport eventuele op- en aanmerkingen op het rapport te maken, zoals volgt uit de uitspraak van 12 maart 2010 van het College van Beroep van het Nederlands Instituut van psychologen (NIP). Die uitspraak kan [eiser] in deze procedure evenwel niet baten, nu uit hetgeen in 4.3 van dit vonnis is beslist volgt dat het UMCU, en daarmee prof. [klinisch psycholoog], het bepaalde in artikel 7:464 BW niet heeft geschonden.
4.5. [eiser] heeft ook nog gesteld dat het UMCU zich niet aan de oorspronkelijke onderzoeksvraag heeft gehouden en dat met name prof. [klinisch psycholoog]een bredere vraag heeft geformuleerd. Dat is echter niet gebleken. Uit de stukken volgt dat van den beginne af het de bedoeling was dat onderzocht zou worden of de gedragsproblemen van [dochter] waren ontstaan als gevolg van een FAS, dan wel dat die voortkwamen uit de thuissituatie. Dat is onderzocht, niets meer en niets minder. Uit geen enkel stuk blijkt dat de onderzoeksvraag door prof. [klinisch psycholoog]is verruimd.
4.6. Voorts heeft [eiser] gesteld dat het UMCU informatie van de moeder en van de gezinsvoogd klakkeloos heeft overgenomen en ten grondslag heeft gelegd aan zijn rapport. Ook deze stelling kan [eiser] niet baten. Prof. [klinisch psycholoog]heeft de moeder, de gezinsvoogd en [eiser] gehoord en vragen gesteld over (de thuissituatie van) [dochter]. De van de moeder en de gezinsvoogd afkomstige informatie is in het rapport als zodanig vermeld. De van [eiser] afkomstige informatie is op verzoek van [eiser] niet vermeld. Daarnaast heeft prof. [klinisch psycholoog]de onderzoeksgegevens van zijn onderzoek van [dochter] vermeld. Op basis van al die gegevens heeft hij zijn conclusies getrokken. Aldus kan niet worden gesproken van een klakkeloos overnemen van door de moeder en de gezinsvoogd gegeven informatie, maar slechts van informatie die naast andere informatie een rol heeft gespeeld in de totstandkoming van de conclusies van de psycholoog.
4.7. [eiser] heeft verder nog enkele bezwaren naar voren gebracht, die te maken hebben met kleinere zaken, zoals de vraag of het UMCU onwaarheid heeft gesproken over het wel of niet ontvangen hebben van een fax, maar onduidelijk is gebleven of deze bezwaren, indien vaststaand, tot een andere conclusie kunnen leiden dan hiervoor in 4.3 is vermeld.
4.8. Het UMCU heeft het rapport over [dochter] met recht aan zowel [eiser], de moeder als de gezinsvoogd gezonden. Het UMCU heeft jegens [eiser] daarmee geen wanprestatie gepleegd of een onrechtmatige daad begaan.
De vorderingen van [eiser] moeten dan ook worden afgewezen.
4.9. [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van het UMCU, tot op heden begroot op € 300,-- aan salaris gemachtigde.
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van het UMCU, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.