ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3504

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
787000 UC EXPL 11-19921 JH 4064
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door politie in relatie tot uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak vorderde eiser, een vader, schadevergoeding van de Politie Regio Utrecht wegens onrechtmatig handelen. Eiser stelde dat de politie ten onrechte een proces-verbaal van aangifte had opgemaakt, wat een van de redenen was voor de uithuisplaatsing van zijn dochter. De kantonrechter behandelde de zaak en verwees naar een eerder tussenvonnis van 15 februari 2012. De comparitie vond plaats op 17 april 2012, waarna de uitspraak volgde op 11 juli 2012.

De feiten van de zaak zijn als volgt: na een relatiebreuk woonde de dochter bij de moeder, maar werd in oktober 2007 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Utrecht (BJZ Utrecht) en bij eiser geplaatst. Eiser had in maart 2008 zijn zorgen geuit over mogelijke mishandeling van zijn dochter door de moeder bij de politie. De politie had de melding als aangifte geïnterpreteerd en een proces-verbaal opgemaakt. Eiser stelde dat deze aangifte onterecht was en dat deze had geleid tot de uithuisplaatsing van zijn dochter bij de moeder.

De kantonrechter oordeelde dat eiser geen ouderlijk gezag meer had over zijn dochter en daarom niet bevoegd was om namens haar schadevergoeding te vorderen. De rechter concludeerde dat de politie de melding van eiser als aangifte mocht interpreteren en dat de communicatie tussen de politie en eiser onvolledig was, maar dit niet leidde tot onrechtmatig handelen. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de Politie.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 787000 UC EXPL 11-19921 JH 4064
vonnis d.d. 11 juli 2012
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
procederende in persoon,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon,
Politie Regio Utrecht,
zetelende te Utrecht,
verder ook te noemen de Politie,
gedaagde partij,
gemachtigde: C.A. Elfferich.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 15 februari 2012.
[eiser] heeft voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 17 april 2012. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft een relatie gehad met [ex-partner], uit welke relatie op [1999] zijn dochter [dochter] is geboren. Na verbreking van de relatie tussen [eiser] en [ex-partner] heeft [dochter] bij de moeder gewoond.
2.2. In of omstreeks oktober 2007 is [dochter] voorlopig onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Utrecht (hierna: BJZ Utrecht) en is zij bij [eiser] geplaatst. Bij beschikking van 19 februari 2008 van de kinderrechter te Utrecht is [dochter] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling telkens is verlengd.
2.3. Na voorafgaand telefonisch overleg heeft [eiser] zich op 10 maart 2008 tot de Politie gewend teneinde in een gesprek zijn zorgen te uiten omtrent mogelijke mishandeling van zijn dochter [dochter] door haar moeder. De politie heeft hierbij stukken van [eiser] in ontvangst genomen.
2.4. Bij e-mail van 27 maart 2008 heeft de Politie [eiser] onder meer het volgende bericht:
“Op dit moment hebben we alle stukken die wij van u hebben ontvangen doorgenomen. Onze focus in het onderzoek is om te onderzoeken of er uit de informatie die in het onderzoek wordt vergaard sprake is van een strafbaar feit. We zijn op dit moment bezig om alle betrokken partijen te benaderen en we zullen bij hen ook de informatie inwinnen. We zullen ook nog met u een afspraak maken en zullen tussentijds overleg hebben met het Openbaar Ministerie. Zij zullen uiteindelijk beslissen of er strafrechtelijke onderzoek haalbaar is.”
2.5. Bij e-mail van 16 juni 2008 heeft de Politie [eiser] als volgt bericht:
“De afgelopen weken heeft de OVJ de laatste stukken doorgenomen. (…) Als wij uw ex vrouw hebben gehoord, zij zal een beslissing nemen over de zaak. We zullen uw aangifte verder uitwerken, in de aangifte verwijzen we naar de stukken die u ons heeft toegestuurd. (…)”
2.6. Bij brief van 4 september 2008 is aan [eiser] meegedeeld dat de officier van justitie wegens het ontbreken van voldoende bewijs niet tot vervolging van de moeder van [dochter] zal overgaan.
2.7. Op 28 november 2008 heeft BJZ Utrecht een verzoekschrift machtiging uithuisplaatsing crisisplaatsing ingediend bij de kinderrechter te Utrecht. In dit verzoekschrift staat onder meer het volgende:
“Op grond van onderstaande argumenten verzoekt Bureau Jeugdzorg Utrecht de rechtbank [dochter] uit huis te plaatsen bij moeder:
- Op 3 september 2008 heeft de Officier van Justitie de aanklacht van vader tegen mishandeling van [dochter] door moeder geseponeerd.
- Moeder heeft behandeling bij Centrum Maliebaan inzake alcoholgebruik met positief resultaat doorlopen.
- Moeder stelt zich coöperatief op naar Bureau Jeugdzorg en ingezette hulpverlening. Zij toont inzicht in de situatie van haar dochter en is in staat het belang van [dochter] voorop te stellen.
2.8. Bij beschikking van 28 november 2008 van de kinderrechter te Utrecht is machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [dochter] bij de moeder. Deze machtiging is bij beschikking van 17 februari 2009 verlengd. In het aan de verlenging ten grondslag liggende verzoekschrift van BJZ Utrecht staat onder meer het volgende:
“Op grond van onderstaande argumenten verzoekt Bureau Jeugdzorg Utrecht d.d. 28-11-2008 de rechtbank [dochter] uit huis te plaatsen bij moeder:
- Er is geen zicht op [dochter] tijdens haar verblijf bij vader.
- Hulpverlening komt niet van de grond, en kan door de houding van vader ook niet ingezet worden.
- [dochter] geeft aan bij haar moeder te willen wonen, en zich niet “thuis”te voelen bij vader.
- [dochter] raakt door het gedrag van vader vertrouwen in moeder en gezinsvoogd kwijt.
- [dochter] voelt zich niet veilig en is bang in een kindertehuis opgesloten te worden als zij zich niet “goed”gedraagt.
- Op 3 september 2008 heeft de Officier van Justitie de aanklacht van vader tegen mishandeling van [dochter] door moeder geseponeerd.
- Moeder heeft behandeling bij Centrum Maliebaan inzake alcoholgebruik met positief resultaat doorlopen.
- Moeder stelt zich coöperatief op naar Bureau Jeugdzorg en ingezette hulpverlening. Zij toont inzicht in de situatie van haar dochter en is in staat het belang van [dochter] voorop te stellen.”
2.9. [eiser] heeft op 10 oktober 2008 een klacht ingediend bij de Politie. Naar aanleiding van de klacht heeft de heer [A] een onderzoek ingesteld. In het klachtrapport van 11 december 2008 heeft [A] onder meer het volgende geconcludeerd:
“Uit onderzoek is gebleken dat klager inderdaad niet is geïnformeerd over een proces-verbaal van aangifte. Het proces-verbaal is zelfs niet door hem ondertekend. (…)
Hoewel de politiemedewerkers aangeven dat het onderzoek door hen zeer zorgvuldig is verricht, ben ik van mening dat de communicatie tussen klager en politiemedewerkers, minimaal is geweest.”
2.10. De commissie voor de politieklachten heeft de klachtencommissie op 9 maart 2009 geadviseerd de klachten deels gegrond te verklaren, welk advies de korpsbeheerder van de Politie heeft gevolgd. De commissie voor de politieklachten heeft hiertoe onder meer overwogen:
“Met betrekking tot het eerste klachtpunt wordt door de commissie overwogen dat het vanzelfsprekend is dat beklaagden de melding d.d. 10 maart 2008, die klager heeft gedaan over een vermoeden van kindermishandeling gepleegd jegens zijn dochter, als aangifte hebben geïnterpreteerd. Dit geldt te meer nu klager beklaagden heeft gevraagd de zaak grondig te onderzoeken en dit onderzoek niet over te laten aan de Raad voor de Kinderbescherming, of Bureau Jeugdzorg. Ook is de commissie gebleken dat in het mailverkeer tussen klager en beklaagden telkens werd gesproken van aangifte. (…)
De commissie is echter wel van mening dat beklaagden onvoldoende hebben gecommuniceerd met klager. Zo hadden beklaagden klager tijdig moeten laten weten dat van zijn melding een proces-verbaal van aangifte was opgemaakt dat door hem ondertekend diende te worden. (…) Tevens wordt door de commissie overwogen dat klager pas in december 2008 een kopie van het proces-verbaal heeft ontvangen. (…)
Betreffende het tweede klachtpunt wordt door de commissie overwogen dat een opsporingsonderzoek wordt aangestuurd door de officier van justitie. (…) Beklaagde [B] heeft immers in haar e-mails d.d. 16 juni 2008 uitgelegd dat de officier van justitie degene is die bepaalt of er een studiegehoor plaatsvindt en wanneer. Uit het dossier is de commissie echter wel gebleken dat het vervolgens enkele maanden stil is geworden zijdens beklaagden. Zo heeft klager pas op 3 september 2008 per e-mail (…) vernomen dat de zaak werd geseponeerd. De commissie is van mening dat klager in de periode tussen 16 juni 2008 en 3 september 2008 door beklaagden geïnformeerd had dienen te worden over de stand van het onderzoek.”
2.11. Onder meer bij brief van 8 maart 2010 heeft [eiser] de Politie aansprakelijk gesteld voor de door hem en zijn dochter geleden schade ten gevolge van de door de Politie ten onrechte opgemaakte aangifte. Bij brief van 6 juli 2010 heeft de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar van de Politie aansprakelijkheid afgewezen.
2.12. Bij beschikking van 19 april 2011 van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, is alleen de moeder belast met het ouderlijk gezag over [dochter].
3. De vordering en het verweer
3.1. [eiser] vordert veroordeling van de Politie tot verstrekking van een brief aan BJZ Utrecht, inhoudende dat de Politie de aangifte zelf heeft gedaan. [eiser] vordert voorts veroordeling van de Politie tot betaling van € 25.000,-- ter zake van door hemzelf en [dochter] geleden materiële en immateriële schade, vermeerderd met kosten.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Politie ten onrechte zelf een proces verbaal van aangifte heeft opgemaakt, welke aangifte één van de drie redenen is geweest om [dochter] op 28 november 2008 bij hem uit huis te plaatsen. De onterechte en onjuiste aangifte wordt tot op heden gebruikt c.q. misbruikt door BJZ Utrecht in diverse stukken betreffende [dochter], zoals (evaluaties) plan van aanpak, verlenging uithuisplaatsing.
3.2. De Politie voert verweer. Op dit verweer wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vooropgesteld wordt dat, nu [eiser] geen ouderlijk gezag meer uitoefent over [dochter], hij niet de bevoegdheid heeft om ook namens haar schadevergoeding te vorderen. Voor zover hij dat wel doet, is [eiser] in zijn vordering niet ontvankelijk.
4.2. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] zijn vordering baseert op onrechtmatig handelen van de Politie jegens hem, bestaande uit het ten onrechte zelf opmaken van een proces-verbaal van aangifte, welke aangifte één van de drie redenen is geweest om [dochter] op 28 november 2008 bij hem uit huis te plaatsen. [eiser] heeft zijn stelling onderbouwd door overlegging van diverse producties, onder meer bestaande uit gedeelten van verzoekschriften van BJZ Utrecht en van een beschikking van de kinderrechter.
4.3. Voor zover de kantonrechter uit de door [eiser] overgelegde stukken, en meer in het bijzonder uit het overgelegde gedeelte van het door BJZ Utrecht op 28 november 2008 ingediende verzoekschrift machtiging uithuisplaatsing crisisplaatsing, kan opmaken, was het verzoek tot uithuisplaatsing van [dochter] bij moeder gebaseerd op drie gronden, te weten het sepot van de aanklacht van vader tegen mishandeling van [dochter] door moeder, de succesvolle therapie van moeder bij Centrum Maliebaan, alsmede de coöperatieve houding van moeder ten opzichte tot BJZ Utrecht en de ingezette hulpverlening en haar inzicht in de situatie en belangen van [dochter]. In het verzoekschrift tot verlenging van de uitplaatsing, dat heeft geleid tot de beschikking van de kinderrechter van 17 februari 2009, heeft BJZ Utrecht aan bovengenoemde gronden nog een vijftal gronden toegevoegd (of herhaald, de kantonrechter kan dat niet met zekerheid uitmaken, omdat ook deze stukken onvolledig zijn). Niet kan derhalve worden geconcludeerd dat de aangifte een op zichzelf staande grond voor de uithuisplaatsing van [dochter] bij moeder is geweest. Uit de tekst valt overigens af te leiden dat niet de aangifte, als wel de sepotbeslissing heeft bijgedragen tot het verzoek van BJZ Utrecht.
4.4. De kantonrechter acht hierbij nog van belang dat de politie, indien zij kennis heeft van een vermoedelijk misdrijf, bijvoorbeeld kindermishandeling, zal dienen uit te zoeken of er daadwerkelijk sprake is van, in dit geval, kindermishandeling. Dat mag niet afhankelijk worden gesteld van de wens van de vader of de moeder om een onderzoek achterwege te laten. Uit de klachtbehandeling binnen de politie volgt ook dat de politie de melding van 10 maart 2008, die [eiser] heeft gedaan over een vermoeden van kindermishandeling gepleegd jegens zijn dochter, als aangifte heeft mogen interpreteren.
4.5. Uit het hiervoor onder 2.9 en 2.10 gedeeltelijk geciteerde klachtrapport van 11 december 2008 en het advies van de commissie voor de politieklachten van 9 maart 2009 blijkt weliswaar dat de communicatie tussen de politie en [eiser] onvolledig is geweest, hetgeen een fout was, maar dit levert geen onrechtmatig handelen op in de zin van artikel 6:162 BW. Immers, niet deze communicatie is de aanleiding voor de uithuisplaatsing van [dochter] geweest, maar het conglomeraat van gedragingen van vader en moeder, alsmede de gedragsproblemen van [dochter]. De vorderingen worden dan ook afgewezen.
4.6. [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van de Politie, tot op heden begroot op € 300,-- aan salaris gemachtigde.
5. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Politie, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.