parketnummer: 16/601193-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 juli 2012
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
z.v.w.o.v.p.
Raadsman mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 juli 2012 waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1. samen met een ander of anderen een laptop en een laptoptas uit een (project)auto heeft weggenomen door middel van braak en/of verbreking;
feit 2. samen met een ander of anderen twee broeken en twee agenda’s uit een auto heeft weggenomen door middel van braak en/of verbreking;
feit 3. samen met een ander of anderen een laptop en een laptoptas uit een auto heeft weggenomen door middel van braak en/of verbreking;
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle drie ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot vrijspraak dient te komen ten aanzien van alle drie de ten laste gelegde feiten en heeft daarbij gewezen op het volgende.
Ten aanzien van feit 1 heeft een verbalisant verdachte herkend. Het is echter niet duidelijk waaraan en van welke foto’s hij verdachte heeft herkend. Verdachte heeft verklaard niet bij dit feit betrokken te zijn. De verdediging is gelet op het voorgaande van mening dat het niet buiten redelijke twijfel staat dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman opgemerkt dat de verdenking terecht is, echter dat er niet meer is dan een verdenking. De tijdslijn klopt niet. Daar komt bij dat er geen wegneemhandelingen zijn waargenomen en verdachte(n) niet met een buit is gezien, derhalve is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Daarnaast zit er een proces-verbaal van bevindingen in het dossier waarin verslag wordt gedaan van het bekijken van camerabeelden. Deze beelden zijn echter niet meer beschikbaar, waardoor de betrouwbaarheid van de herkenning niet meer te controleren is. De raadsman verwijst hierbij naar de uitspraak van het hof Leeuwarden, LJN BR4261.
Ten aanzien van feit 3 wijst de verdediging wederom op het feit dat er geen wegneemhandelingen zijn, niet op de beelden is te zien dat spullen zijn meegenomen. Daarnaast is ook hier de herkenning niet betrouwbaar en controleerbaar, zoals reeds opgemerkt bij feit 2. Derhalve dient ook voor dit feit vrijspraak te volgen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
Op 4 november 2010 om 19.15 uur is de projectauto (een zwarte Ford) door politieagenten geparkeerd in de parkeergarage La Vie in de [adres] te Utrecht. In de kofferbak is een laptoptas met een laptop van het merk Fujitsu (gegraveerd met kenmerk L91) achtergelaten. Omstreeks 20.50 uur op diezelfde dag is door een politieagent vastgesteld dat in de projectauto was ingebroken. Hierbij werd geconstateerd dat de ruit linksachter ter hoogte van de kofferbak was vernield en dat de laptoptas inhoudende genoemde laptop was weggenomen.
Middels digitale camera’s en daaraan gekoppelde digitale opnameapparatuur is de projectauto geobserveerd. Op de camerabeelden is te zien dat op 4 november 2010 omstreeks 20.21 uur een donkerkleurige Renault Clio tegenover de projectauto parkeert. Uit deze auto stappen twee personen. De bijrijder (de rechtbank begrijpt: verdachte) kijkt met een zaklamp in de projectauto. De bestuurder houdt de omgeving in de gaten. Vervolgens verdwijnen beide personen uit beeld. Omstreeks 20.30 uur komen dezelfde personen terug bij de projectauto. De bestuurder gaat op de uitkijk staan. De bijrijder slaat de ruit van de projectauto in en neemt de laptoptas mee uit de kofferbak. Vervolgens stappen de personen weer in de Renault Clio en rijden ze weg. Van bovengenoemde camerabeelden zijn fotoprints gemaakt.
Een verbalisant bekijkt drie foto’s (van de bovengenoemde camerabeelden) die zijn opgestuurd door een medewerker van parkeergarage La Vie. Op de eerste foto is te zien dat een Renault Clio, voordat de inbraak plaatsvond, de parkeergarage verlaat. Op de tweede foto is te zien dat een donkerkleurige Renault Clio op donderdag 4 november de parkeergarage binnen komt rijden. Het kenteken betreft [kenteken]. Aan de contouren is te zien dat er twee inzittenden in de auto zitten. Op de derde foto is te zien dat de Renault Clio de parkeergarage weer verlaat.
Verdachte is door verbalisant [verbalisant 1] met 100% zekerheid herkend aan de hand van getoonde foto’s getoonde foto’s met daarop de datum 04-11-2010. De verbalisant kent verdachte van een eerdere aanhouding.
De bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij dit feit ontkend. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is op basis van welke foto’s de verbalisant verdachte herkent.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] verdachte heeft herkend op basis van foto’s waarop 04-11-2010 staat. Dit is de datum van het ten laste gelegde feit. De herkenning is door de verbalisant gerelateerd en verdachte is voor honderd procent door de verbalisant herkend.
De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de herkenning door de verbalisant. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Aangever[aangever]heeft zijn auto (een Toyota met kenteken [kenteken]) op 1 december 2010 om 17.13 uur in de parkeergarage Moreelsepark te Utrecht op laag D geparkeerd. Hij liet de auto afgesloten en onbeschadigd achter. Om 20.35 uur op dezelfde dag kwam aangever bij zijn auto terug en zag hij dat de ruit van het achterportier aan de bestuurderszijde verbroken was. Er lag glas naast dit portier op de grond en er zat amper nog glas in het raam. De zwart met grijze rugtas (met daarin boeken, mappen en agenda’s) die onder bestuurdersstoel had gelegen, was weg.
Op 1 december 2010 om 17.30 uur doet parkeerwachter Van Middendorp een ronde door de parkeergarage Moreelsepark. Tijdens deze controle heeft hij geen voertuigen gezien waarin was ingebroken. Het zou Van Middendorp meteen opvallen als dit wel zo was geweest. Om 18.15 uur is Van Middendorp weer in zijn auto gestapt om zijn ronde te maken. Hij is als eerste naar de parkeergarage aan de Rijnkade gereden. Hij kwam daar om 18.20 uur aan. Toen hij over één van de parkeerdekken reed, zag hij twee jongens lopen. Eén van de jongens had een parkeerkaartje in zijn hand. Van Middendorp heeft even staan luisteren en is toen weer in zijn auto gestapt. Toen hij halverwege de afrit naar het ondergelegen parkeerdek reed, zag hij een auto achteruit rijden het parkeervak uit. Het was een zwarte Renault Clio met het kenteken [kenteken]. Hij herkende het kenteken van een melding door een collega op 30 november 2010. De Renault Clio verliet vervolgens de parkeergarage.
Uit de camerabeelden van de parkeergarage Moreelsepark blijkt dat een Renault Clio om 19.33 uur de parkeergarage Moreelsepark in rijdt. Er zitten twee jongens in de auto. De bestuurder trekt een kaartje en geeft dit aan de bijrijder. De bestuurder draagt een zwarte jas en een beige muts. De bijrijder gaat direct afrekenen en loopt vervolgens naar het afrekenen naar laag B. Vervolgens wordt de auto om 19.37 uur gesignaleerd op het onderliggend parkeerdek. Vervolgens rijdt de Renault Clio omhoog naar straatniveau. De bestuurder en bijrijder hebben gewisseld van plaats, de bestuurder doet het kaartje in de uitrij-automaat en de auto verdwijnt uit beeld.
Beveiligingsbeambte [X] arriveert, na een melding van zijn collega, in de parkeergarage Moreelsepark en ziet dat er in een grijze Toyota (het kenteken beginnend met het nummer 22) in de kelder van de garage is ingebroken. Hij ziet een rugzak (met mappen) op het wegdek liggen en hij geeft deze later aan de politie. Van Middendorp bekijkt de camerabeelden van de parkeergarage Moreelsepark en stelt vast dat de bestuurder van de Renault Clio degene is die hij in de parkeergarage aan de Rijnkade heeft zien lopen.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de camerabeelden van de parkeergarage Moreelsepark uitgekeken. Zij herkenden verdachte op deze beelden als de bestuurder van de Renault Clio, toen deze de parkeergarage inreed en als de bijrijder van de Renault Clio als deze de parkeergarage uitreed. Zij herkenden daarnaast de medeverdachte [medeverdachte] als de bijrijder van de Renault Clio ten tijde van het binnenrijden van de auto in de parkeergarage en als de bestuurder ten tijde het uitrijden uit de parkeergarage.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
Aangever [aangever 2] heeft zijn auto (een zwarte Audi) om 18.45 uur in parkeergarage Vredenburg geparkeerd. Hij heeft de auto afgesloten en in goede staat achtergelaten. Om 20.45 uur komt hij terug bij zijn auto. Hij ziet dat de achterruit stuk is, dat er glas op het dak van de auto en op de grond ligt en dat de laptoptas met de laptop uit de kofferbak is verdwenen.
De beveiligingsbeambte [Y] heeft op 1 december 2010 omstreeks 19.53 uur van Van Middelkoop (de rechtbank leest: [X]) de melding gekregen dat was ingebroken in een auto in de parkeergarage Moreelse Park. [Y] ziet via camerabeelden om 20.18 uur een Renault Clio de parkeergarage Vredenburg in komen rijden. De Renault Clio slaat rechts af en vervolgens ziet hij op de beelden van de camera van uitgang markt omstreeks 20.19 uur dat een man een parkeerkaartje gaat afrekenen; in het trappenhuis tussen laag B en uitgang markt. [Y] weet dat het een veel gebruikte methode is van autoinbrekers om direct (de rechtbank leest: na inrijden in de garage) het kaartje af te rekenen. Dit is kosteloos en er is een kwartier tijd om de parkeergarage te verlaten. Daarna loopt de persoon richting laag B. De Renault Clio komt vervolgens vanaf laag B aanrijden en staat stil in een parkeervak op de helling van laag B. [Y] sluit vervolgens het hek van de uitgang, waardoor er rode kruizen gaan branden boven de uitrit. [Y] ziet vervolgens op de camerabeelden dat de man die het parkeerkaartje afrekende de garage uitrent het Vredenburgplein op. Collega [Z] waarschuwt de politie.
De beveiligingsbeambte [Y] gaat vervolgens naar de parkeergarage Vredenburg (Rijnkade) toe en hij treft op laag B een donkerkleurige Audi aan waarvan de achterruit opengebroken is. Het glas knispert nog. [Y] gaat posten bij de Renault Clio op laag B. In de Clio ligt glas op de automat aan de passagierszijde.
In een prullenbak direct naast het trapportaal, welke door de twee rennende personen was gebruikt, treffen verbalisanten een paar zwarte handschoenen aan. Deze lagen bovenop het overige afval. Er zijn kleine glassplinters zichtbaar in de handschoenen.
Verbalisanten gaan posten bij de Renault Clio. Om 20.51 uur komt dezelfde persoon die [Y] de garage uit had zien rennen, via dezelfde deur de parkeergarage weer in. [Y] ziet dat hij direct naar de Renault Clio gaat. Die persoon wordt dan aangehouden door de inmiddels gearriveerde politie. Deze persoon is medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen: verdachte [medeverdachte]). De auto staat op naam van het zusje van verdachte [medeverdachte].
Bij de insluitingsfouillering van verdachte [medeverdachte] wordt een parkeerkaartje aangetroffen waarop P5 Vredenburg staat. Verder staat het op het parkeerkaartje dat deze op 1 december 2010 om 20:16 uur is getrokken en ook om 20.16 uur is betaald. Op het kaartje is ook het bedrag van 0,00 euro te zien. Op het kaartje staat de datum 1 december 2010.
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] herkennen verdachte als de persoon welke als eerste parkeergarage Vredenburg verlaat via het trapportaal. Wij herkenen hem voor 100% als verdachte.
De bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3 en 2
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bewijsmiddelen in onderling samenhang bezien, volgt dat verdachte één van de twee inzittenden is geweest van de Renault Clio die in vereniging een autokraak hebben gepleegd in de auto van aangever. De stelling van de verdediging dat niet op de beelden is te zien dat spullen zijn weggenomen, doet hieraan niet af. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat uit de camerabeelden de modus operandi van verdachte en zijn medeverdachte blijkt. Deze is hetzelfde als bij feit 3. Verdachte en zijn medeverdachte gaan met de Renault Clio een parkeergarage in, rekenen het parkeerkaartje gelijk af en hebben vervolgens 15 minuten de tijd om de autokraak te plegen en de parkeergarage vervolgens te verlaten. Bij dit feit blijkt bovendien dat de Renault Clio op hetzelfde dek is geweest als waar de Toyota is opengebroken. Ook wordt verdachte door de twee verbalisanten herkend. De stelling van de verdediging dat nu de camerabeelden er niet meer zijn, de betrouwbaarheid van de herkenning niet meer te controleren is, verwerpt de rechtbank. De rechtbank overweegt hiertoe dat de camerabeelden door verbalisanten op ambtseed zijn uitgekeken en verwerkt in een proces-verbaal en dat uit niets is gebleken dat dit proces-verbaal niet op de waarheid berust. Dit is ook niet door de verdediging gesteld. Gezien het bovenstaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 november 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een projectauto (geparkeerd in parkeergarage La Vie) heeft weggenomen een laptop en een laptoptas toebehorende aan de politie Utrecht, waarbij verdachte en zijn mededader zich de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, immers heeft zijn mededader, een raam van die auto ingeslagen;
hij op 1 december 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een auto (merk Toyota Avensis, geparkeerd in parkeergarage Moreelsepark) heeft weggenomen twee boeken en twee agenda's toebehorende aan [aangever], waarbij verdachte en/of zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader, een raam van die auto ingeslagen;
hij op 1 december 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een auto (merk Audi A4, geparkeerd in parkeergarage Vredenburg) heeft weggenomen een laptop en een laptoptas toebehorende aan [aangever 2], waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader, een raam van die auto ingeslagen.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1,2 en 3: telkens diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 weken, met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, nu verdachte in de tussentijd niet meer met justitie in aanraking is geweest en volgens de reclassering hulpverlening geïndiceerd is, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Derhalve verzoekt de verdediging een (gedeeltelijk) voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie auto-inbraken in vereniging, waarvan twee inbraken op één dag zijn gepleegd. Het spreekt voor zich dat de door deze feiten ontstane materiële schade groot is geweest. Niet alleen werden uit die auto's goederen weggenomen, maar daarbij werden die auto's ook beschadigd. Dit heeft voor de eigenaren van de auto’s tot gevolg gehad dat zij van deze feiten veel ergernis en ongemak hebben ondervonden. De gehele schade is vaak groter dan uitsluitend de waarde van de gestolen goederen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met
een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 juni 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke vermogensdelicten en met een reclasseringsadvies d.d. 18 april 2012. Daarin wordt geadviseerd tot een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf met oplegging van een verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
De rechtbank neemt verdachte zijn strafbare gedragingen bijzonder kwalijk. Eerdere veroordelingen wegens soortgelijke feiten hebben blijkbaar geen enkel positief effect op verdachte gehad.
Ten voordele van verdachte weegt de rechtbank mee dat de feiten geruime tijd geleden zijn begaan.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een forse werkstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
7 De benadeelde partijen
De benadeelde partij [bedrijf 1] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 241,92 wegens materiële schade.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing gevorderd van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en daarbij hoofdelijke aansprakelijkheid. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen gelet op de vrijspraak die hij heeft bepleit. Subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het onder 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De vordering zal derhalve worden toegewezen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door een mededader is voldaan.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De benadeelde partij [bedrijf 2] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 856,89 wegens materiële schade.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing gevorderd van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en daarbij hoofdelijke aansprakelijkheid. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen gelet op de vrijspraak die hij heeft bepleit. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat Arval verzekerd is voor de geleden schade en de vordering derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het onder 3 bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Dat een benadeelde partij de schade op zijn verzekering kan verhalen, doet daar niet aan af. De vordering zal derhalve worden toegewezen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door een mededader is voldaan.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1,2 en 3: telkens diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag inverzekeringstelling.
- veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf van 1 maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast;
- stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
veroordeelde moet zich tijdens de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland. Daartoe moet de veroordeelde zich binnen 3 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis, melden bij Reclassering Nederland, Vivaldiplantsoen 200 te (3533 JE) Utrecht. Hierna moet de veroordeelde zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als zij gedurende deze perioden nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 1] een bedrag van € 241,92 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door een mededader is betaald.
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 2] een bedrag van
€ 856,89 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door een mededader is betaald.
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. Z.J. Oosting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 juli 2012.