Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 290731 / HA ZA 10-1679
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. C.L. Berkel te Rotterdam,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. W. Kok te Barneveld.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 april 2012
- de akte van [eiseres] van 2 mei 2012
- de antwoordakte van [gedaagde] van 30 mei 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Dit vonnis bouwt voort op de tussenvonnissen van 12 oktober 2011 en 18 april 2012.
2.2. In het tussenvonnis van 18 april 2012 heeft de rechtbank [eiseres] opgedragen om gemotiveerd aan te geven welk bedrag per saldo van haar bankrekeningen aan Vodafone is overgemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft [eiseres] op 2 mei 2012 haar akte ingediend, waarop [gedaagde] in zijn antwoordakte van 30 mei 2012 heeft gereageerd.
[eiseres] tot heroverweging beslissing / aan Vodafone betaalde bedragen
2.3. In haar akte neemt [eiseres] primair het standpunt in dat zij geen Vodafone-abonnement op haar naam heeft afgesloten en dat zij geen daartoe strekkend document heeft ondertekend. Subsidiair stelt zij dat voor zover zij in verband daarmee wel een document heeft ondertekend, dat niet is gedaan met de bedoeling om met Vodafone een contract af te sluiten voor eigen gebruik dan wel voor geaccordeerd gebruik door [gedaagde] ten laste van de rekening van [eiseres]. [gedaagde] betwist deze stellingen. In verband daarmee voert hij aan dat [eiseres] wel een abonnement heeft bij Vodafone en dat hij geen enkel belang heeft bij het afsluiten van een abonnement bij Vodafone ten name van [eiseres], omdat hij al jaren een telefoonabonnement bij KPN heeft. Indien er vanuit wordt gegaan dat [gedaagde] wel gebruik heeft gemaakt van een op naam van [eiseres] staand telefoonabonnement, heeft [eiseres] er volgens [gedaagde] kennelijk mee ingestemd dat [gedaagde] gebruik maakte van haar telefoonabonnement.
2.4. Het betoog van [eiseres] is kennelijk bedoeld als een verzoek aan de rechtbank om terug te komen op de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis van 12 oktober 2011 (rechtsoverweging 4.25), inhoudend dat de vordering van [eiseres], voor zover deze betrekking heeft op terugbetaling door [gedaagde] van alle naar Vodafone overgemaakte (en niet gestorneerde) bedragen, zal worden afgewezen. Dit verzoek van [eiseres] tot heroverweging van die beslissing wordt afgewezen. Dit wordt als volgt toegelicht.
2.5. In het tussenvonnis van 12 oktober 2011 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“[…] 4.24. Van de bankrekeningen van [eiseres] zijn relatief grote bedragen overgeboekt naar Vodafone. De overboekingen van de rekening met nummer [rekeningnummer] zijn vrijwel allemaal gestorneerd. De overboekingen van de rekening met nummer [rekeningnummer] zijn gedeeltelijk gestorneerd. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] een abonnement bij Vodafone op haar naam aangevraagd, heeft zij het aanvraagformulier ondertekend maar hebben [gedaagde] en zijn toenmalige vriendin van dit mobiele nummer gebruik gemaakt. [gedaagde] betwist dat hij en zijn vriendin van het desbetreffende telefoonnummer gebruik hebben gemaakt.
4.25. De rechtbank stelt voorop dat op [eiseres] als contractspartij de verplichting rust om de rekeningen van Vodafone te betalen. Indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van [eiseres], heeft zij er kennelijk mee ingestemd dat [gedaagde] en zijn vriendin gebruik maakten van haar telefoonabonnement. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij met [gedaagde] heeft afgesproken dat hij haar kosten in verband met dat gebruik zou terugbetalen. Van een terugbetalingsverplichting op basis van de door [eiseres] thans aangevoerde grondslag voor haar vorderingen is dan ook geen sprake. Indien ervan moet worden uitgegaan dat de kosten voor het telefoonabonnement verband houden met gebruik van [eiseres] zelf, dienen deze (ook) voor haar eigen rekening te blijven. De vordering van [eiseres], voor zover deze betrekking heeft op terugbetaling door [gedaagde] van alle naar Vodafone overgemaakte (en niet gestorneerde) bedragen, zal daarom worden afgewezen. […]”
2.6. Bij haar akte van 2 mei 2012 heeft [eiseres] een uitdraai overgelegd van een BKR-registratie uit week 7 (eind februari) van 2006 van een telecomcontract met Vodafone met als ingangsdatum 11 november 2005, waarvan de vordering met ingang van 25 juni 2006 geheel opeisbaar is geworden. Het aan dat contract gekoppelde nummer is [nummer]. Ook heeft zij een overzicht in het geding gebracht van haar schuldhulpverlener, waaruit blijkt dat voornoemd telecomcontract op haar naam staat, met een restschuld op 2 januari 2012 van
€ 3.767,76.
2.7. Tijdens de comparitie van 17 januari 2011 is door of namens [eiseres] het volgende verklaard:
“Met betrekking tot de Vodafone rekeningen merk ik op dat uit de specificaties naar voren komt dat de rekeningen betrekking hebben op mobiele nummers die in gebruik zijn geweest bij [gedaagde] en zijn (toenmalige) vriendin. Het abonnement heeft [gedaagde] aangevraagd en door mij laten ondertekenen opdat ik bereikbaar zou zijn.”
2.8. Gelet op de hiervoor genoemde, door [eiseres] in het geding gebrachte stukken en op haar ter comparitie afgelegde verklaring is haar primaire, nieuwe standpunt, dat zij geen Vodafone-abonnement op haar naam heeft afgesloten en dat zij geen daartoe strekkend document heeft ondertekend, niet houdbaar.
2.9. Volgens [eiseres] betreffen de volgende afschrijvingen betalingen aan Vodafone die niet zijn gestorneerd:
Van bankrekening [rekeningnummer]:
Datum bedrag (€) tegenrekening omschrijving
13.11.2006 885,87 [bankrekening 1] betalingskenm. 22837681M31282 Vodafone
14.12.2006 1.056,12 [bankrekening 1] betalingskenm. 22837681M257144 Vodafone
16.1.2007 974,30 [bankrekening 1] betalingskenm. 22837681M226474 Vodafone
13.2.2007 914,14 [bankrekening 1] betalingskenm. 22837681M220264 Vodafone
16.3.2007 747,78 [bankrekening 1] betalingskenm. 22837681M236264 Vodafone
26.3.2008 700,00 [bankrekening 2] tel [nummer]
29.4.2008 734,49 [bankrekening 2] tel [nummer]
28.7.2009 311,00 [bankrekening 3] tel 06[…] en 06[…] [ex-vriendin gedaagde] […]
Van bankrekening [rekeningnummer]:
15.9.2006 447,08 [bankrekening 2] tel [nummer] [gedaagde]
2.10. Dat de bankrekeningen met de nummers [bankrekening 2] en [bankrekening 3] aan Vodafone toebehoren, zoals [eiseres] in haar akte van 2 mei 2012 stelt, blijkt niet uit de processtukken. De rechtbank had in de tussenvonnissen dan ook niet het oog op de laatste vier van de in 2.9 vermelde overschrijvingen. De beslissing van de rechtbank in rechtsoverweging 4.25 van het tussenvonnis van 12 oktober 2011, dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen, voor zover deze betrekking heeft op terugbetaling door [gedaagde] van alle naar Vodafone overgemaakte (en niet gestorneerde) bedragen, heeft dus geen betrekking op die vier overschrijvingen.
2.11. Uit de afschrijving van bankrekening [rekeningnummer] op 15 september 2006 volgt dat de betalingen naar bankrekening [bankrekening 2] in de jaren 2006 tot en met 2008 betrekking hebben op een telefoonnummer dat op naam stond van [gedaagde] (en niet van [eiseres]). De betaling op 28 juli 2009 van bankrekening [rekeningnummer] naar bankrekening [bankrekening 3] heeft kennelijk betrekking op twee telefoonnummers van [ex-vriendin gedaagde], de toenmalige vriendin van [gedaagde]. Gelet op hetgeen is vastgesteld in het tussenvonnis van 12 oktober 2011 concludeert de rechtbank dat [gedaagde] zich die bedragen onrechtmatig heeft toegeëigend.
2.12. Met betrekking tot de eerste vijf in 2.9 vermelde afschrijvingen uit de periode van 13 november 2006 tot en met 16 maart 2007, ter hoogte van in totaal € 4.578,21, overweegt de rechtbank het volgende.
2.13. In haar akte van 2 mei 2012 neemt [eiseres] het nieuwe standpunt in dat zij geen abonnement meer bij Vodafone heeft gehad sinds Vodafone haar schuld in 2006 bij de BKR heeft geregistreerd, en dat [gedaagde] volgens mededeling van Vodafone in de periode in geschil wel 10 abonnementen aanhield. Het betoog van [eiseres] komt erop neer dat de overschrijvingen in de periode van 13 november 2006 tot en met 16 maart 2007 geen betrekking hebben op haar Vodafone-abonnement dat is ingegaan op 11 november 2005, en dat [gedaagde] die bedragen dus moet hebben gebruikt tot betaling van een of meer op zijn naam staande Vodafone-abonnementen. Uit de overgelegde BKR-registratie blijkt echter niet dat Vodafone de bij dat contract behorende telefoonlijn heeft afgesloten. In de registratie, gedateerd 3 mei 2010, is immers vermeld dat het contract nog niet is beëindigd. Daarom kan niet worden uitgesloten dat de overschrijvingen die hebben plaatsgevonden in de periode van 13 november 2006 tot en met 16 maart 2007 betrekking hebben op telefoonkosten van [eiseres] zelf, die zijn gemaakt na februari 2006. Indien er vanuit wordt gegaan dat Vodafone de telefoonlijn van [eiseres] wel eind februari 2006 heeft afgesloten kan niet worden uitgesloten dat die overschrijvingen hebben plaatsgevonden ter aflossing van de schuld van [eiseres] aan Vodafone. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] haar stelling, dat [gedaagde] die bedragen moet hebben gebruikt tot betaling van een of meer op zijn naam staande Vodafone-abonnementen, onvoldoende heeft onderbouwd.
2.14. In deze procedure heeft [eiseres] eerder het standpunt ingenomen dat [gedaagde] en zijn vriendin gebruik hebben gemaakt van een op naam van [eiseres] staand Vodafone-abonnement en dat de kosten daarvan door [gedaagde] zijn voldaan met geld op de bankrekeningen van [eiseres]. De verklaring van [eiseres] ter comparitie, dat [gedaagde] dat abonnement heeft aangevraagd en door haar heeft laten ondertekenen zodat zij bereikbaar zou zijn, is een aanwijzing voor de conclusie dat niet [gedaagde] maar [eiseres] zelf van het op haar naam staande Vodafone-abonnement gebruik heeft gemaakt. Voor dat geval heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 12 oktober 2011 geoordeeld dat de kosten voor dat gebruik door [eiseres] voor haar rekening moeten blijven. De rechtbank blijft bij dat oordeel.
Voor het geval er vanuit moet worden gegaan dat [gedaagde] en zijn vriendin van een op naam van [eiseres] staand Vodafone-abonnement gebruik hebben gemaakt, heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 12 oktober 2011 geoordeeld dat [eiseres] kennelijk met dat gebruik heeft ingestemd. De rechtbank blijft ook bij dat oordeel. [eiseres] was er in dat geval immers van op de hoogte dat door [gedaagde] op haar naam een Vodafone-abonnement werd aangevraagd, in het kader waarvan zij haar handtekening heeft gezet. Zonder andersluidende afspraak, die niet is gesteld of gebleken, heeft [eiseres] er kennelijk ook mee ingestemd dat de aan dat gebruik verbonden kosten van haar rekeningen werden afgeschreven.
2.15. De conclusie luidt dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat [gedaagde] zich het bedrag van € 4.578,21 onrechtmatig heeft toegeëigend.
Salarisbetalingen Axxicom
2.16. In het tussenvonnis van 18 april 2012 heeft de rechtbank geconcludeerd dat [gedaagde] er niet in is geslaagd om bewijs te leveren van zijn stelling dat hij de salarisbetalingen van Axxicom na ontvangst op zijn bankrekening contant aan [eiseres] heeft verstrekt. Hieruit volgt dat [gedaagde] zich ook deze, voor [eiseres] bestemde, salarisbetalingen onrechtmatig heeft toegeëigend.
2.17. In het tussenvonnis van 12 oktober 2011 heeft de rechtbank overwogen dat partijen zich nog niet hadden uitgelaten over de periode waarin Axxicom het salaris van [eiseres] heeft uitbetaald op de bankrekening van [gedaagde] en welk bedrag Axxicom in totaal aan [gedaagde] heeft overgemaakt. Partijen hebben zich over de periode ook in hun conclusies na enquête en akten van 2 mei 2011 respectievelijk 30 mei 2012 niet uitgelaten. Over de hoogte heeft [gedaagde] in zijn conclusie na enquête gesteld dat het inkomen van [eiseres] ongeveer
€ 400 netto per maand bedroeg. [eiseres] heeft zich hierover in haar antwoordconclusie na enquête niet uitgelaten. In het tussenvonnis van 18 april 2012 heeft de rechtbank in het kader van de geloofwaardigheid van de verklaring van getuige [getuige] geoordeeld dat een nettoloon van € 400,-- per maand geen steun vindt in de processtukken (2.16).
2.18. Op de enige overgelegde salarisstrook is een nettoloon vermeld van € 236,76 voor de periode van 30 november 2009 tot en met 3 januari 2010. De rechtbank zal ervan uitgaan dat dit het bedrag is dat [eiseres] gedurende haar dienstverband bij Axxicom netto per maand heeft verdiend. Haar contract voor de duur van een halfjaar bij Axxicom is ingegaan op
10 augustus 2009 en is verlengd per 28 februari 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] in april/mei 2010 de woning van [gedaagde] heeft verlaten en dat de periode waarin [gedaagde] zich onrechtmatig aan [eiseres] toebehorende bedragen heeft toegeëigend is gestart in april 2006 en is geëindigd in april 2010. De rechtbank begroot deze schade van [eiseres] gelet op het voorgaande op € 1.894,08 (8 maanden x € 236,76).
Hoogte onrechtmatig toegeëigend bedrag
2.19. Met inachtneming van het bovenstaande en van hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld in de tussenvonnissen wordt de hoogte van het bedrag dat [gedaagde] zich in de periode van april 2006 tot april 2010 onrechtmatig van [eiseres] heeft toegeëigend als volgt begroot:
totaal bijschrijvingen op bankrekeningen van [eiseres] € 61.185,--
af: ten name van [A] ontvangen huurtoeslagen ( 3.123,--)
op rekeningen van [eiseres] ontvangen inkomsten 58.062,--
af: uitgaven ten behoeve van [eiseres]: - Vodafone 4.578,21
- overig 25.000,--
( 29.578,21)
28.483,79
bij: salaris Axxicom (bijgeschreven op rekening [gedaagde]) 1.894,08
Totaal onrechtmatig toegeëigend bedrag € 30.377,87
De vordering van [eiseres] zal tot dit bedrag worden toegewezen.
2.20. [eiseres] vordert wettelijke rente vanaf de dag dat [gedaagde] in verzuim is gekomen. Degene die onrechtmatig handelt komt in verzuim met het betalen van schadevergoeding op de dag waarop de schade is ingetreden (artikel 6:83 aanhef en onder b BW). In dit geval heeft [gedaagde] zich in een periode van vijf jaar op een groot aantal verschillende momenten bedragen die aan [eiseres] toebehoorden onrechtmatig toegeëigend. Van een aanzienlijk bedrag, € 11.380,--, staat vast dat [gedaagde] dat op 19 januari 2009 naar zijn eigen bankrekening heeft overgemaakt. Over dat bedrag is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd vanaf 19 januari 2009. Voor het restant ter hoogte van € 18.997,87 is [gedaagde] uiterlijk op 1 mei 2010 in verzuim geraakt. [eiseres] heeft omstreeks die datum de woning van [gedaagde] verlaten en het staat vast dat [gedaagde] zich vanaf die datum geen bedragen van [eiseres] onrechtmatig heeft toegeëigend. Nu [eiseres] niet heeft gesteld en onderbouwd vanaf welke data en voor welke bankoverschrijvingen en geldopnames [gedaagde] in verzuim is geraakt, bepaalt de rechtbank de ingangsdatum van de verschuldigdheid van de wettelijke rente voor genoemd restant op 1 mei 2010.
2.21. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- betaald griffierecht 65,75
- in debet gesteld griffierecht 197,25
- salaris advocaat 1.808,00 (4,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.158,93
De kosten verbonden aan de akte van [eiseres] van 2 mei 2012 zijn in deze berekening buiten beschouwing gelaten, aangezien die kosten niet nodig waren geweest indien haar advocaat zich had gehouden aan de instructie in het tussenvonnis van 12 oktober 2011, om bij conclusie na enquête gemotiveerd aan te geven welk bedrag per saldo aan Vodafone is betaald.
Aangezien aan [eiseres] een toevoeging is verleend en de eerste roldatum voor 1 november 2010 is gelegen dienen 75% van de dagvaardingskosten (€ 65,95), het volledige in debet gestelde griffierecht en het volledige salaris voor de advocaat te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank Utrecht.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 30.377,87 (dertig duizend driehonderdzevenenzeventig euro en zevenentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 11.380,00 vanaf 19 januari 2009 tot de dag van volledige betaling en over € 18.997,87 vanaf 1 mei 2010 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.158,93, waarvan € 2.071,20 te voldoen aan de griffier nadat [gedaagde] een nota van de rechtbank heeft ontvangen,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.