Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 308883 / HA ZA 11-1328
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. D.K. Greveling,
1. [gedaagde 1],
en
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. F.P. Richel.
Partijen zullen hierna ABN Amro Bank, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gezamenlijk ook [gedaagde 1] c.s.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 oktober 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 24 januari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde 1] exploiteerde met zijn eenmanszaak onder de naam ‘[winkel]’ een kledingwinkel in Amersfoort. In 2004 of 2005 heeft hij ten behoeve van de financiering van deze bedrijfsactiviteiten een kredietovereenkomst met ABN Amro Bank gesloten. Dit krediet is enkele keren hernieuwd, laatstelijk op of rond 18 maart 2006. Aan dit krediet is rekeningnummer [rekeningnummer] gekoppeld.
2.2. [gedaagde 1] wenste voornoemde onderneming voort te zetten in een daartoe op te richten besloten vennootschap. Op 2 augustus 2006 heeft hij een oprichtingsverklaring opgesteld. Hierin staat onder meer vermeld dat alle handelingen die voortvloeien uit het bedrijf dat tot 31 augustus 2006 voor rekening en risico van [gedaagde 1] werd gedreven, vanaf 1 september 2006 voor rekening en risico zijn/komen van de op te richten vennootschap.
2.3. Op of rond 31 augustus 2006 is een kredietovereenkomst gesloten tussen ABN Amro Bank en ‘[gedaagde 1] o.h.o. [winkel]’. De overeenkomst, waarmee onder meer een rekening-courantkrediet en een 5-jarige geldlening werden verstrekt, vermeldt dat de kredietfaciliteit dient ter financiering van de bedrijfsuitoefening en dat de 5-jarige lening in het bijzonder dient ter financiering van de start van een tweede filiaal te Hilversum. Aan deze overeenkomst zijn de rekeningnummers [rekeningnummer] (rekening-courantkrediet) en [rekeningnummer] (5-jarige lening) gekoppeld. De brief van ABN Amro Bank waarbij deze overeenkomst aan [gedaagde 1] werd toegezonden, gedateerd 31 augustus 2006, is geadresseerd aan [gedaagde 1] o.h.o. [winkel] Hilversum en maakt melding van een (in de toekomst gelegen) oprichting van (onder meer) [winkel] Hilversum B.V.
2.4. In de in 2.1. en 2.3. genoemde kredietovereenkomsten staat op de laatste pagina, na de ondertekening door ABN Amro Bank en [gedaagde 1], de volgende tekst vermeld: ‘Ondergetekende, mevrouw [gedaagde 2], verklaart zich hierbij tegenover ABN AMRO hoofdelijk verbonden voor al hetgeen ABN AMRO nu of te eniger tijd uit hoofde van de onderhavige kredietverhouding van de Kredietnemer te vorderen heeft of zal hebben’.
2.5. Bij brief van 7 september 2006 van ABN Amro Bank aan [winkel] Hilversum B.V. i.o. bevestigt ABN Amro Bank dat een ondernemersrekening onder nummer [rekeningnummer] is geopend. Deze rekening wordt op naam van [winkel] Hilversum B.V. i.o. gesteld. Hierop vinden nog voor de oprichting van [winkel] Hilversum B.V. mutaties plaats.
2.6. Bij brief van 25 september 2006 stuurt ABN Amro Bank aan een door [gedaagde 1] ingeschakeld notariskantoor een (zogeheten) bankverklaring inzake de oprichting van [winkel] Hilversum B.V.. Uit die verklaring, die mede namens [winkel] Hilversum B.V. i.o. voor akkoord is ondertekend, blijkt dat ABN Amro Bank een bedrag van € 18.000,-- ten titel van storting op de aandelen in [winkel] Hilversum B.V. heeft ontvangen op rekening [rekeningnummer] en dat deze rekening uitsluitend ter beschikking van de vennootschap zal staan nadat ABN Amro Bank van dit notariskantoor bericht heeft ontvangen dat de vennootschap in de akte van oprichting de storting op de bij de oprichting geplaatste aandelen heeft aanvaard.
2.7. Op 1 december 2006 zijn [winkel] Holding B.V., [winkel] Amersfoort B.V. en [winkel] Hilversum B.V. opgericht (hierna, respectievelijk, [winkel] Holding, [winkel] Amersfoort en [winkel] Hilversum). [winkel] Holding houdt alle aandelen in [winkel] Amersfoort en [winkel] Hilversum.
2.8. Bij notariële akte van inbreng van 1 december 2006 is, ter storting op de aandelen in [winkel] Amersfoort, de gehele te Amersfoort gevestigde onderneming van [gedaagde 1] in [winkel] Amersfoort ingebracht. De aan de inbrengakte gehechte beschrijving van de (overgenomen) activa en passiva vermeldt onder meer onder de post ‘langlopende schulden’ een geldlening bij ABN Amro Bank en onder ‘kortlopende schulden’ een rekening-courant krediet bij ABN Amro Bank.
3. Het geschil
3.1. ABN Amro Bank vordert, samengevat, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 106.676,90, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. ABN Amro Bank legt aan haar vordering, samengevat, het volgende ten grondslag. Tussen ABN Amro Bank en [gedaagde 1] zijn in maart en in augustus of september 2006 kredietovereenkomsten gesloten. Op grond van die overeenkomsten heeft ABN Amro Bank aan [gedaagde 1] kredieten in rekening-courant en geldleningen verstrekt, waarvoor [gedaagde 2] zich (mede) hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld. ABN Amro Bank heeft de kredietovereenkomsten opgezegd en het uit hoofde daarvan verschuldigde bedrag, dat per 30 mei 2011 € 106.676,90 bedraagt, opgeëist.
3.3. [gedaagde 1] c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van ABN Amro Bank, met veroordeling van ABN Amro Bank in de proceskosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De vraag die ter beoordeling voorligt, is of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor het openstaande krediet onder de kredietovereenkomsten van maart 2006 (zie 2.1.) en van augustus/september 2006 (zie 2.3.). [gedaagde 1] c.s. beantwoordt die vraag ontkennend.
4.2. Ten aanzien van de kredietovereenkomst van maart 2006 stelt [gedaagde 1] c.s. dat alleen [winkel] Amersfoort aansprakelijk is voor het daaronder openstaande krediet. Ter onderbouwing daarvan voert [gedaagde 1] c.s. aan dat op 1 december 2006, bij de oprichting van [winkel] Amersfoort, de gehele onderneming die [gedaagde 1] in zijn te [naam] gevestigde eenmanszaak (‘[winkel]’) dreef, ter storting op de aandelen in [winkel] Amersfoort is ingebracht. Volgens [gedaagde 1] c.s. is daarmee ook de schuld uit hoofde van het in maart 2006 ter financiering van die onderneming door ABN Amro Bank verstrekte krediet op [winkel] Amersfoort overgegaan en ABN Amro Bank heeft hieraan haar toestemming of medewerking verleend. Ten aanzien van het in de kredietovereenkomst opgenomen beding van hoofdelijke aansprakelijkheid (zie 2.4.) stelt [gedaagde 1] c.s. dat deze vernietigbaar is omdat deze niet aan de wettelijke vereisten voldoet en bovendien onder dwaling tot stand is gekomen.
4.3. ABN Amro Bank erkent bekend te zijn geweest met het voornemen van [gedaagde 1] om [winkel] Amersfoort op te richten, maar ontkent op de hoogte te zijn (gebracht) van de daadwerkelijke oprichting en de gestelde inbreng daarin van de onderneming ‘[winkel]’. Zij betwist dat zij aan de door [gedaagde 1] c.s. gestelde schuld- of contractsovername haar toestemming heeft verleend. De daarvoor bestemde formulieren heeft zij nooit getekend. Volgens ABN Amro Bank is het beding van hoofdelijkheid niet vernietigbaar omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. Omdat ABN Amro Bank [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nooit uit de hoofdelijkheid onder de kredietovereenkomst van maart 2006 heeft ontslagen, zijn alleen zij voor het openstaande krediet daaronder aansprakelijk.
4.4. [gedaagde 1] heeft ter comparitie verklaard dat hij zijn contactpersoon bij ABN Amro Bank van destijds, mevrouw [contactpersoon ABN Amro], steeds van alles op de hoogte hield, dat hij met haar zelfs de gehele vennootschappelijke structuur van de [winkel] vennootschappen had uitgedacht, en dat hij haar, althans ABN Amro Bank niet alleen de oprichtingsverklaring van 2 augustus 2006 (zie 2.2.) heeft toegezonden, maar ook de oprichtingsakte en de (in het geding gebrachte) aktes van inbreng van 1 december 2006 zelf. ABN Amro Bank heeft daarop slechts verklaard dat er sterke aanwijzingen zijn dat zij in september of oktober 2006 stukken van [gedaagde 1] heeft ontvangen over de oprichting van [winkel] Amersfoort. Naar het oordeel van de rechtbank heeft ABN Amro Bank daarmee de stelling van [gedaagde 1] c.s. dat zij ABN Amro Bank op de hoogte heeft gebracht van de oprichting van [winkel] Amersfoort en de inbreng daarin van de in Amersfoort gevestigde onderneming ‘[winkel]’ onvoldoende weersproken, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. In ieder geval wist ABN Amro Bank van die oprichting, nu zij de stelling van [gedaagde 1] ter comparitie, dat hij ABN Amro Bank op haar verzoek drie jaar lang de jaarstukken van [winkel] Amersfoort toezond, onweersproken heeft gelaten.
4.5. Met [gedaagde 1] c.s. is de rechtbank van mening dat ABN Amro Bank uit voornoemde informatie had moeten begrijpen dat er (na oprichting van [winkel] Amersfoort) binnen de eenmanszaak geen bedrijf meer werd uitgeoefend waarvoor de financiering uit de kredietovereenkomst van maart 2006 was bestemd en dat dit bedrijf voortaan door [winkel] Amersfoort zou worden uitgeoefend. Verder had ABN Amro Bank uit de aan de aktes van inbreng gehechte beschrijving van overgenomen activa en passiva (zie 2.8.) kunnen begrijpen dat [winkel] Amersfoort ook de schulden aan ABN Amro Bank, uit hoofde van een rekening-courant krediet en geldlening, zou overnemen. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, gaat de rechtbank er hierbij van uit dat voornoemd krediet en geldlening voortvloeien uit de kredietovereenkomst van maart 2006. Door deze kredietovereenkomst vervolgens niet op te zeggen maar deze jarenlang, naar de rechtbank begrijpt, ongewijzigd te laten voortbestaan en toe te staan dat van het (zakelijke) krediet daaronder gebruik werd gemaakt, kan ABN Amro Bank niet volhouden dat zij haar toestemming of medewerking heeft onthouden aan de door [gedaagde 1] c.s. gestelde schuld- of contractsovername door [winkel] Amersfoort. Evenmin is in dit licht aannemelijk de stelling van ABN Amro Bank dat zij niet zou hebben geweten dat [winkel] Amersfoort gebruik maakte van het krediet, temeer omdat de aan deze kredietovereenkomst gekoppelde rekening (eindigend op 384) wel op naam van de (ingebrachte) onderneming (‘[winkel]’) stond. In ieder geval heeft [gedaagde 1] redelijkerwijs mogen begrijpen dat ABN Amro Bank [winkel] Amersfoort sinds de oprichting als kredietnemer onder die overeenkomst beschouwde. Dit vindt ook steun in het verzoek van ABN Amro Bank om de jaarstukken van die vennootschap (zie 4.4.). De stelling van ABN Amro Bank dat zij niet het voor een schuld- of contractsovername bestemde formulier heeft getekend, kan haar niet baten. De wet stelt geen vormvereisten aan de voor een schuld- of contractsovername vereiste toestemming, respectievelijk medewerking. Deze kan vormvrij geschieden en kan ook in een of meer gedragingen, zoals hiervoor beschreven, besloten liggen. Niet gebleken is dat partijen op dit punt afwijkende afspraken hebben gemaakt. Ten slotte blijkt ook uit meer recente gedragingen van ABN Amro Bank dat zij [winkel] Amersfoort als kredietnemer onder de kredietovereenkomst van maart 2006 beschouwde. Zo heeft ABN Amro Bank gelden van de aan die overeenkomst gekoppelde rekening (eindigend op 384) overgemaakt naar de curator van [winkel] Amersfoort, hetgeen, ook naar het ter comparitie door ABN Amro Bank zelf uitgesproken oordeel, niet had gemogen indien de rekening van [gedaagde 1] zelf was.
4.6. Ten aanzien van [gedaagde 2] overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel [gedaagde 2] ter comparitie heeft erkend het in de kredietovereenkomst van maart 2006 opgenomen beding van hoofdelijke aansprakelijkheid (zie 2.4.), dat volgens partijen als een particuliere borgstelling moet worden beschouwd, te hebben ondertekend, is zij daar niet (meer) aan gebonden. Niet gesteld of gebleken is immers dat zij haar toestemming heeft verleend aan handhaving van deze borgstelling na overname van de schuld uit hoofde van die kredietovereenkomst door [winkel] Amersfoort. Met de overgang van die schuld is deze borgtocht dan ook teniet gegaan (artikel 6:157 lid 2 BW).
4.7. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet aansprakelijk zijn voor het onder de kredietovereenkomst van maart 2006 openstaande bedrag.
4.8. Ten aanzien van de kredietovereenkomst van augustus of september 2006 overweegt de rechtbank als volgt. Met [gedaagde 1] c.s. is de rechtbank van oordeel dat uit de vermelding op deze kredietovereenkomst van ‘[gedaagde 1] o.h.o. [winkel]’ als contractspartij en de mededeling van ABN Amro Bank in de brief van 31 augustus 2006 (2.3.) dat de kredietverlening opnieuw zal worden bezien en vastgelegd na oprichting van (onder andere) [winkel] Hilversum, niet kan worden afgeleid dat [gedaagde 1] thans als de contractspartij bij voornoemde kredietovereenkomst dient te worden beschouwd. Voldoende is gebleken dat [gedaagde 1] met het sluiten van deze kredietovereenkomst de bedoeling heeft gehad om te handelen namens en ten behoeve van de op te richten vennootschap [winkel] Hilversum en dat ABN Amro Bank daarmee bekend was. De plannen tot oprichting van [winkel] Hilversum waren ten tijde van het aangaan van de kredietovereenkomst bovendien voldoende concreet. Zo wordt de financiering van de start van een tweede filiaal in Hilversum als een van de doelen van deze kredietovereenkomst vermeld (zie 2.3.) en wordt in september 2006 op het aan deze kredietovereenkomst gekoppelde rekeningnummer (eindigend op 992) € 18.000,-- aangehouden ter storting op de aandelen in de (dan) nog op te richten [winkel] Hilversum (zie 2.6.). ABN Amro Bank stuurde haar correspondentie vanaf eind augustus/begin september 2006 ook ter attentie van [winkel] Hilversum of [winkel] Hilversum B.V. i.o. Verder werden de aan deze kredietovereenkomst gekoppelde rekeningen (eindigend op nummers 992 en 135) op naam van [winkel] Hilversum B.V. i.o. gesteld. Onweersproken is gesteld dat beide nummers sindsdien door deze vennootschap zijn gebruikt, waarbij in de tenaamstelling ervan op enig moment de vermelding ‘i.o.’ is komen te vervallen, zoals blijkt uit door ABN Amro Bank zelf overgelegde afschriften. Nu ter comparitie als onweersproken is komen vast te staan dat [winkel] Hilversum na haar oprichting het aangaan van deze kredietovereenkomst heeft bekrachtigd, geldt dat [winkel] Hilversum aan die overeenkomst is gebonden en dat [gedaagde 1] niet langer voor schulden voortvloeiend uit die overeenkomst aansprakelijk is. Hetgeen verder nog door ABN Amro Bank is aangevoerd kan in het licht van het vorenstaande niet tot een ander oordeel leiden.
4.9. [gedaagde 2] kan evenmin aansprakelijk worden gehouden voor schulden uit hoofde van de kredietovereenkomst van augustus/september 2006. ABN Amro Bank heeft ter comparitie erkend dat de door ABN Amro Bank in het geding gebrachte versie van deze overeenkomst - die door ABN Amro Bank is ondertekend op 23 augustus 2006 en door [gedaagde 1] op 31 augustus 2006 - is vervangen door de (inhoudelijk gelijk luidende tweede) versie van [gedaagde 1] c.s. welke door ABN Amro Bank is ondertekend op 31 augustus 2006 en door [gedaagde 1] op 4 september 2006. In de eerste versie is het beding van hoofdelijke aansprakelijkheid dan wel (particuliere) borgstelling (zie 2.4 en 4.6) wel door [gedaagde 2] ondertekend, in de tweede versie niet. Volgens [gedaagde 1] c.s. houdt dit uitsluitend verband met de uitdrukkelijke afspraak tussen partijen na 23 augustus 2006 om [gedaagde 2] niet hoofdelijk aansprakelijk te doen zijn voor schulden van de besloten vennootschap [winkel] Hilversum. ABN Amro Bank heeft hierop slechts verklaard dat zij met de gestelde afspraak niet bekend is en ervan uitgaat dat [gedaagde 2] de tweede versie van de kredietovereenkomst wel heeft ondertekend, hoewel zij daar geen exemplaar van heeft gezien. Nu [gedaagde 1] dit heeft betwist en ABN Amro Bank haar stellingen op dat punt niet nader heeft onderbouwd, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Het vorenstaande leidt ertoe dat er van moet worden uitgegaan dat [gedaagde 2] zich niet als hoofdelijk schuldenaar of borg heeft verbonden voor hetgeen [winkel] Hilversum uit hoofde van de kredietovereenkomst van augustus/september 2006 aan ABN Amro Bank verschuldigd is.
4.10. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de vordering van ABN Amro Bank moet worden afgewezen. ABN Amro Bank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht 1.414,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 4.256,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt ABN Amro Bank in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot op heden begroot op € 4.256,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2012.?