ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3072

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/655621-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met vrijspraak van poging tot zwaar lichamelijk letsel

Op 18 juli 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 maart 2012 in Amersfoort een persoon, [slachtoffer], opzettelijk heeft mishandeld. De verdachte heeft, nadat het slachtoffer op de grond viel, meermalen met gebalde vuist tegen haar gezicht geslagen, wat leidde tot letsel en pijn bij het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet schuldig is aan de zwaardere aanklacht van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten, maar achtte de mishandeling (feit 1 subsidiair) wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 53 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], beoordeeld en een schadevergoeding van € 799,81 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de verdachte om deze schade te vergoeden, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655621-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 juli 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 juli 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging, zoals deze na wijziging hiervan ter zitting, luidt is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 op 30 maart 2012 geprobeerd heeft [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door haar hoofd beet te pakken en meermalen tegen een stenen muur te slaan en, nadat [slachtoffer] op de grond was gevallen, met zijn vuist tegen haar gezicht en lichaam te slaan (primair),
op 30 maart 2012 [slachtoffer] heeft mishandeld (subsidiair);
feit 2 op 30 maart 2012 [slachtoffer] met woorden heeft bedreigd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de verklaring van aangeefster, de verklaring van getuige [getuige], de foto’s van aangeefster waarop zichtbaar is dat zij verwondingen heeft bij haar slaap en de foto’s van de handen van verdachte waarop wondjes zichtbaar zijn. Deze laatste twee bewijsmiddelen tonen aan dat verdachte meer geweld heeft gebruikt dan het slaan tegen het gezicht, zoals hij zelf heeft verklaard.
Ten aanzien van feit 2 is de officier van justitie van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is, zodat verdachte van deze bedreiging dient te worden vrijgesproken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 primair en feit 2. De raadsman wijst daarbij op het volgende.
Dat verdachte aangeefster bij haar hoofd heeft beet gepakt en tegen een muur heeft geslagen wordt alleen door aangeefster zelf verklaard. Getuige [getuige], die de gebeurtenissen vanaf het begin tot het einde heeft gezien, verklaart hier niet over. Ook de schoonzus van aangeefster, die aangeefster op het moment van de confrontatie van verdachte en aangeefster aan de telefoon had, verklaart dat aangeefster eerst zei: “Ooh, hij fietst hier”, daarna begon te schreeuwen en vervolgens riep: “ Help, hij slaat me”. Deze verklaring komt overeen met de verklaring van verdachte. Het letsel bij aangeefster is onvoldoende voor het bewijs dat zij met haar hoofd tegen de muur is geslagen, nu aangeefster op de grond is gevallen en verdachte op haar heeft gezeten.
Bewezen kan worden dat verdachte aangeefster tegen het gezicht heeft geslagen, hetgeen geen poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. Er was ook geen voorwaardelijke opzet. Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Voor het onder 2 tenlastegelegde is onvoldoende wettig bewijs voorhanden, zodat verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraak
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende bewijs voorhanden is voor het onder feit 1 primair tenlastegelegde en zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat getuige [getuige], die de gebeurtenissen vanaf het begin tot het einde heeft gezien, hier niet over verklaart. Op grond van het geconstateerde letsel op het voorhoofd van aangeefster en dat aan de handen van verdachte, kan niet zonder meer worden aangenomen dat aangeefster met het hoofd tegen de muur is geslagen. Zoals door de verdediging terecht naar voren is gebracht is aangeefster op de grond gevallen en daarna door verdachte geslagen, waarbij zij mogelijk genoemd letsel heeft opgelopen. Hetgeen kan worden bewezenverklaard, het meermalen met gebalde vuist tegen het gezicht slaan, kan niet zonder meer worden aangemerkt als een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte zal worden vrijgesproken ten aanzien van het feit 1 primair.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor feit 2, de bedreiging, en zal verdachte daarvan vrijspreken.
4.3.2. Feit 1 subsidiair
Aangezien verdachte het feit zoals de rechtbank dat bewezen acht, heeft bekend en de raadsman in zoverre niet tot vrijspraak heeft gepleit zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 4 juli 2012;
- verklaring aangeefster [slachtoffer] d.d. 30 maart 2012, pag. 9 en 10;
- het geschrift, zijnde een medische verklaring opgesteld door drs. [arts], pag. 46;
- het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 1 april 2012, pag. 47 en de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 4 juli 2012 van de foto’s op pag. 48-51.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 30 maart 2012 te Amersfoort opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer] nadat zij op de grond is gevallen meermalen met gebalde vuist tegen haar gezicht heeft geslagen, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 1 subsidiair: mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, met als bijzonder voorwaarde reclasseringstoezicht en de voorwaarden, zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Aan deze voorwaardelijke straf dient een proeftijd van 3 jaar te worden gekoppeld.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest, te weten 53 dagen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft aangeefster, zijn tante, op straat totaal onverwachts aangevallen. Nadat aangeefster op de grond was gevallen, ging verdachte op haar zitten en heeft hij haar meermalen geslagen. Een omstander heeft verdachte van aangeefster af moeten halen, om het geweld van verdachte te beëindigen.
Verdachte heeft hiermee de lichamelijke integriteit van aangeefster ernstig geschonden. Zij heeft behoorlijke verwondingen opgelopen en durfde ten gevolge van dit feit lange tijd niet meer alleen over straat.
Wat de persoon van verdachte betreft heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- het blanco strafblad van verdachte;
- het de verdachte betreffende pro justitia rapport, opgemaakt door drs. F. Overeem, psycholoog, d.d. 25 mei 2012;
- het de verdachte betreffende rapport van de reclassering d.d. 3 juli 2012, opgemaakt door H. van Benthem, reclasseringsmedewerker.
De psycholoog komt in haar rapportage tot het standpunt dat er zorgen zijn ten aanzien van de ontwikkeling van persoonlijkheid van verdachte, maar dat er geen persoonlijkheids-stoornis is vast te stellen.
De kans dat verdachte nogmaals zo’n delict pleegt is aanwezig, doch de kans dat dit binnen kort tijd gebeurt, wordt gering geschat.
De reclassering heeft geadviseerd aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en behandelverplichting.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een straf gelijk aan de voorlopige hechtenis, te weten een gevangenisstraf van 53 dagen, passend en geboden is. Deze straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, mede omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank met name gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en het blanco strafblad van verdachte. Er bestaat geen ruimte meer voor een zwaardere dan de hiervoor genoemde straf.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.426,42 voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente, bestaande uit € 1676,42 materiële schade en € 750,-- immateriële schade.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd deze schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 1.906,42, te weten de kosten van de apotheek, kosten eigen bijdrage psycholoog, gederfde inkomsten en het eigen risico zorgverzekering tot een bedrag van € 50,--. De immateriële schade dient toegewezen te worden tot een bedrag van € 400,--. Tevens dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met uitzondering van het verlies van het eigen risico, nu dit eigen risico voor het hele jaar 2012 geldt en thans nog niet vast staat of aangeefster om andere redenen gebruik zal maken van medische hulp, waarvoor het eigen risico van toepassing is.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt tot een bedrag van € 49,81 materiële schade en € 750,-- immateriële schade, zodat de vordering tot het bedrag van € 799,81 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente van 30 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat het verlies van het eigen risico van de zorgverzekering en de inkomstenderving onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank acht de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 53 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 799,81 waarvan
€ 49,81 ter zake van materiële schade en € 750,-- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 30 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 799,81 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 17 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. I. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 juli 2012.