ECLI:NL:RBUTR:2012:BX2883

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601031-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijden onder invloed van alcohol met letsel als gevolg

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 27 juli 2012, stond de verdachte terecht voor roekeloos rijden onder invloed van alcohol, wat resulteerde in een verkeersongeval op 16 oktober 2011. De verdachte, die met een snelheid van circa 127 km/u reed op de Waterlinieweg te Utrecht, veroorzaakte een aanrijding met een andere auto, bestuurd door [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gereden, aangezien hij niet alleen de maximumsnelheid van 70 km/u overschreed, maar ook onder invloed van alcohol verkeerde, met een ademalcoholgehalte van 745 microgram per liter.

De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de snelheidsovertredingen gebruikelijk waren en dat de slachtoffers geen zwaar lichamelijk letsel hadden opgelopen. De rechtbank concludeerde dat de slachtoffers, waaronder [slachtoffer], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], wel degelijk letsel hadden opgelopen, wat hen hinderde in hun dagelijkse bezigheden.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden, een werkstraf van 200 uur en een rijontzegging van twee jaar geëist. De rechtbank besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar, een werkstraf van 200 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die blijk gaf van inzicht in zijn gedrag en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers. De uitspraak benadrukt de ernst van roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.

Uitspraak

a
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601031-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 juli 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
raadsman mr. W.G.L. Burgers, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 juli 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, primair op neer dat verdachte door roekeloos of erg onvoorzichtig te rijden, met meer dan de maximaal toegestane hoeveelheid alcohol in zijn bloed en een veel hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan, een ongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] lichamelijk letsel hebben bekomen. Subsidiair is het verwijt dat verdachte een auto heeft bestuurd met een te hoog ademalcoholgehalte en dat verdachte met een veel hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan een aanrijding heeft veroorzaakt en daardoor de veiligheid van het verkeer in gevaar heeft gebracht.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, ten aanzien van het primair tenlastegelegde, roekeloos heeft gereden en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte roekeloos heeft gereden. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat in het verleden voor de betreffende weg in eerste instantie als snelweg is aangelegd en dat geen snelheidslimiet was vastgesteld en later een snelheidslimiet van 100 km/u. De beperking van de snelheid tot 70 km/u is, aldus de verdediging louter ingegeven door milieunormen. Voorts zijn dergelijke snelheidsovertredingen als de onderhavige aan de orde van de dag, zonder dat daardoor ongelukken gebeuren.
Uit de jurisprudentie volgt dat de Hoge Raad van oordeel is dat rijden onder invloed in combinatie met een hoge snelheid niet zonder meer te kwalificeren is als roekeloos rijgedrag.
Voorts is het letsel van [slachtoffer] niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, nu dergelijk letsel niet te behandelen is en uit zichzelf dient te genezen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank baseert zich daarbij op de navolgende feiten en omstandigheden:
Op 16 oktober 2011 vond omstreeks 02.00 uur op de Waterlinieweg te Utrecht een ongeval plaats. De Waterlinieweg bestaat ter plaatse uit twee, door een middenberm, van elkaar gescheiden rijbanen. De rijbanen zijn ieder door een onderbroken streep verdeeld in twee rijstroken. Ter plaatse geldt een maximum snelheid van 70 km/u. Ten tijde van de aanrijding was het donker en ter plaatse van de aanrijding is geen straatverlichting aanwezig.
Bij het ongeval waren twee personenauto’s betrokken: de personenauto van verdachte (witte BMW met het kenteken [kenteken]) en een personenauto met vijf inzittenden, bestuurd door [slachtoffer 2] (Peugeot 107 met het kenteken [kenteken]). Verdachte reed met een snelheid van circa 127 km/uur , de Peugeot reed met de maximum toegestane snelheid van 70 km/uur. Het voertuig van verdachte raakte, in een flauwe bocht naar links, met de rechtervoorzijde de Peugeot aan de linkerachterzijde. De Peugeot is over de kop geslagen en uiteindelijk weer op vier wielen terechtgekomen. De auto van verdachte raakte met de voorzijde de vangrail en een verkeersbord.
[slachtoffer 2], [slachtoffer], [slachtoffer 4], inzittenden van de Peugeot, zijn na het ongeval overgebracht naar het ziekenhuis.
Uit de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] blijkt dat er ten gevolge van de aanrijding sprake was van een halswervelbreuk. Uit een aanvullende verklaring blijkt dat [slachtoffer] na het ongeval zes weken met een kraag heeft gelopen en veel pijn heeft gehad. De huisarts heeft aangegeven dat de vooruitzichten zijn dat zij klachtenvrij wordt, maar ten tijde van haar verklaring (juni 2012) ondervindt zij nog dagelijks de psychische en fysieke gevolgen van de aanrijding. Uit de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2] blijkt dat er ten gevolge van de aanrijding sprake was van een kneuzing van de nek en licht schedelhersenletsel. Uit een aanvullende verklaring blijkt dat [slachtoffer 2] ten gevolge van pijnklachten na de aanrijding fysiotherapie heeft gevolgd. Ten tijde van haar verklaring (juni 2012) ondervindt zij nog dagelijks de psychische en fysieke gevolgen van de aanrijding.
Uit de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 3] blijkt dat er ten gevolge van de aanrijding sprake was van een kneuzing van het schouderblad. Uit een aanvullende verklaring blijkt dat [slachtoffer 3] in de periode na het ongeval nekklachten en concentratieproblemen had. De arts heeft aangegeven dat de lichamelijke klachten met rust over moeten gaan, maar ten tijde van haar verklaring (juni 2012) ondervindt zij nog dagelijks de psychische en fysieke gevolgen van de aanrijding.
Letsel
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat, mede gelet op het bepaalde in artikel 82, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, het door [slachtoffer] opgelopen letsel niet aangemerkt kan worden als zijnde zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt daartoe dat het door [slachtoffer] opgelopen letsel weliswaar ernstig letsel betreft, maar dat niet is gebleken dat zij geen uitzicht heeft op volkomen genezing van het door haar opgelopen letsel.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
De rechtbank is wel van oordeel dat voornoemde slachtoffers letsel hebben opgelopen waardoor zij hinder hebben ondervonden bij de dagelijkse uitoefening van hun normale bezigheden.
Alcohol
Bij bepaling van het ademalcoholgehalte van verdachte is een hoeveelheid van 745 microgram per liter uitgeademde lucht (ugl) vastgesteld.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 16 oktober 2011 met de witte BMW over de Waterlinieweg te Utrecht reed terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde.
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 8, tweede, van de Wegenverkeerswet 1994, op grond waarvan het een bestuurder niet is toegestaan om te rijden met een hoeveelheid van meer dan 220 ugl.
Verdachte heeft ter zitting voorts verklaard dat hij, terwijl hij op de Waterlinieweg reed, niet goed op de weg lette en in gesprek was met zijn medepassagier. Ineens zag hij voor zich een andere auto en is daar, terwijl hij naar links uit wilde wijken, achterop gereden.
De hiervoor genoemde bewijsmiddelen en vastgestelde feiten en omstandigheden wijzen naar het oordeel van de rechtbank uit dat verdachte ’s-nachts, terwijl hij in hoge mate onder invloed van alcohol verkeerde, met een veel hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan heeft gereden. Daarnaast heeft verdachte, terwijl dit gelet op zijn zeer hoge snelheid wel van hem vereist mocht worden, op enig moment geen aandacht gehad voor en besteed aan het overige verkeer op de Waterlinieweg. Verdachte heeft mede daardoor de voor hem rijdende auto van [slachtoffer 2], veel te laat opgemerkt. Vervolgens is verdachte met die veel te hoge snelheid achterop de door [slachtoffer 2] bestuurde auto gebotst. Door deze botsing heeft een drietal inzittenden letsel opgelopen.
In het licht van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, dient het rijgedrag van verdachte naar het oordeel van de rechtbank, als roekeloos aangemerkt te worden.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op 16 oktober 2011 te Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Waterlinieweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, met het door hem bestuurde voertuig met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 70 km/per uur te rijden tegen de linker achterzijde van een voor hem rijdende auto, waardoor de inzittenden van laatstgenoemde auto: [slachtoffer] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel bekwamen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994,
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en terwijl degene die schuldig is aan dit feit verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- een werkstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingehouden is geweest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen (voorwaardelijke) gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. De verdediging heeft zich ten aanzien van de geëiste werkstraf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voorts heeft de verdediging verzocht om bij het bepalen van de duur van een ontzegging van de rijbevoegdheid rekening te houden met het feit dat verdachte sinds het ongeval niet meer gereden heeft.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft op roekeloze wijze een auto bestuurd en een verkeersongeval veroorzaakt waardoor [slachtoffer 2], [slachtoffer], [slachtoffer 4] lichamelijk letsel hebben opgelopen. Ook 8 maanden na het ongeval kampen zij, in meer of mindere mate, nog steeds met de lichamelijke en psychische gevolgen van het ongeval. Dat er bij de slachtoffers geen ernstiger letsel is ontstaan of erger is niet aan verdachte te danken.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte gelet op het uittreksel uit het justitieel documentatie register d.d. 13 juni 2012 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van verkeersdelicten.
De oriëntatiepunten van het LOVS geven, in geval van roekeloos rijgedrag waardoor een aanrijding met dergelijke gevolgen ontstaat, als oriëntatiepunt voor een passende straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden en drie jaar ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
De rechtbank ziet echter aanleiding hiervan ten voordele van verdachte af te wijken, gelet op de navolgende omstandigheden.
Allereerst heeft verdachte ter terechtzitting en ook reeds bij de politie blijk gegeven de volledige verantwoordelijkheid voor zijn rijgedrag en het ongeval te nemen. Hij heeft inzicht getoond in zijn gevaarlijke verkeersgedrag en heeft laten blijken de ernst ervan in te zien. Ter zitting heeft de rechtbank de indruk gekregen dat verdachte oprecht kampt met gevoelens van schuld jegens de slachtoffers.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij, naast de periode dat zijn rijbewijs ingenomen is geweest, geen auto meer heeft gereden. Verder zal hij, in geval van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zeer waarschijnlijk zijn baan verliezen en zal het bedrijf waarvoor hij werkt daardoor in de problemen komen nu hij, verdachte, naast de eigenaar de enige werknemer is.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het feit dat er geen aanwijzingen zijn voor blijvend lichamelijk letsel bij de slachtoffers.
Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte met alcohol op achter het stuur is gaan zitten en is gaan rijden. Verdachte had een andere keuze moeten maken.
De rechtbank zal gelet op deze omstandigheden geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Gelet op de ernst van het feit en genoemd LOVS-oriëntatiepunt, acht de rechtbank, hoewel zij in tegenstelling tot de officier van justitie het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen acht, de eis van de officier van justitie passend en geboden.
Met de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt beoogd verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en terwijl degene die schuldig is aan dit feit verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet.
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot:
- een gevangenisstraf van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mr. I.M. Vanwersch en mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 juli 2012.