parketnummer: 16/655634-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 juli 2012
[verdachte]
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
gedetineerd in het Penentiair Psychiatrisch Centrum te Den Haag,
raadsvrouw mr. M. Grinwis-Veldman, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 juli 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair op 1 april 2012 te Leusden ter voorbereiding van het misdrijf
moord althans doodslag een fles chloroform voorhanden heeft gehad.
subsidiair zijn buren op 1 april 2012 te Leusden heeft bedreigd met de dood althans met zwaar lichamelijk letsel.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een voorbereidingshandeling van moord/doodslag, omdat de opzet van verdachte er niet op was gericht om iemand van het leven te beroven. Voorts is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van bedreiging, aangezien verdachte tot niemand gericht heeft gedreigd en omdat verdachte ook nooit opzet heeft gehad op bedreiging. Bovendien is het de vraag of de verdachte, een verwarde man die niet specifieke uitlatingen deed, objectief bezien de redelijke vrees kon doen ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd zich zou verwezenlijken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet kan worden geoordeeld dat verdachte het opzet had om daadwerkelijk iemand om het leven te brengen. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en zal hem dan ook van dat feit vrijspreken.
Het bewijs ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Op 1 april omstreeks 21.00 uur ontving de wijkagent een melding van bedreiging. Verdachte zou de tuin van zijn buren aan de [adres] te Leusden zijn ingelopen en, toen de buren van [adres 2] hem vroegen wat hij daar deed, hebben gezegd “ik bedwelm iemand met chloroform en ik vermoord je.”
Aangeefster [aangeefster 1] (buurvrouw [adres 1]) verklaart dat verdachte op 1 april 2012 opeens in de tuin van haar en haar vriend [vriend aangeefster] stond. Zij omschrijft verdachte als vreemd, een zonderling. De kinderen vinden hem eng. Toen stiefzoon [stiefzoon] de deur open deed om te vragen wat verdachte in de tuin deed, hoorde zij buurman [buurman] ([adres 2]) zeggen dat hij snel de deur dicht moest doen. [stiefzoon] zei dat de buurman iets had met chloroform. Toen verdachte wegliep zag aangeefster dat hij iets wits in zijn handen had. Aangeefster werd vervolgens gebeld door buurman [buurman]. Hij vertelde dat verdachte bij haar in de tuin dreigde dat hij mensen zou bedwelmen met chloroform en vervolgens zou vermoorden. Later zag zij dat verdachte voor zijn woning aan een witte doek stond te snuiven, alsof hij high wilde worden. Aangeefster en [vriend aangeefster] zijn daarna naar de woning van verdachte gegaan. Toen aangeefster hem vroeg waar hij nou mee bezig was ‘met mensen willen vermoorden en chloroform’, zei verdachte dat hij opdrachten krijgt die hij moet uitvoeren van de Nederlandse Staat. Aangeefster verklaart dat het gebeuren behoorlijk impact op haar gezin heeft gehad. Zij is voor het eerst alle ramen langs geweest om de boel af te sluiten en voelt zich bedreigd in haar eigen huis.
Getuige [stiefzoon] (buurjongen [adres 1]) verklaart dat hij op 12 april 2012 opeens verdachte voor het raam in de achtertuin zag staan. Dat verbaasde hem omdat zij geen achterom hebben en verdachte dus langs de heg naar achteren moet zijn gelopen.
Zijn stiefmoeder [aangeefster 1] zei tegen [stiefzoon] dat hij verdachte moest vragen wat hij wilde. [stiefzoon] verklaart dat hij het vanaf dat moment al eng vond. [stiefzoon] zag toen hij de deur opendeed dat verdachte een keukenrol in zijn handen had en hoorde dat verdachte tegen hem zei dat hij chloroform had. Daarna zag hij buurman [buurman] in de tuin staan en hoorde hem zeggen dat hij de deur dicht moest doen. [stiefzoon] schrok behoorlijk, heeft de deur dicht gedaan en op slot gedraaid.
[stiefzoon] weet dat in de zomer van 2011 de wijk in rep en roer is geweest omdat de E.O.D. in de woning van verdachte was geweest omdat verdachte stoffen in huis had, die als deze bij elkaar zouden komen, tot een explosie zouden kunnen komen. Gezien de voorgeschiedenis van verdachte was [stiefzoon] behoorlijk bang geworden. Hij durfde ’s nachts niet op zijn kamer te slapen omdat zijn raam niet goed sluit en hij bang was dat verdachte hem iets aan zou doen, hem naar het leven zou staan.
Getuige [buurman] (buurman [adres 2]) zag op 12 april 2012 opeens verdachte in de tuin van zijn buren op nummer 10 staan. Toen [buurman] zijn tuin in liep zag hij dat verdachte bij de achterdeur van nummer 10 stond met een keukenrol in zijn hand, waar hij stukken vanaf scheurde, en een flesje met witte dop in zijn jas. Toen [echtgenote buurman], echtgenote van [buurman], aan verdachte vroeg wat hij in de tuin van de buren deed, antwoordde hij “Ik heb een doek en ik heb chloroform en ik ga iemand doodmaken” of woorden van gelijke strekking. Ik schrok hier behoorlijk van. Vooral de achteloosheid waarmee verdachte het zei, maakte het voor [buurman] erg beangstigend. Tot zijn schrik zag [buurman] vervolgens dat zijn buurjongen [stiefzoon] de achterdeur open deed. Omdat hij bang was dat verdachte [stiefzoon] iets aan zou doen, riep hij dat [stiefzoon] de deur dicht moest doen.
Getuige [echtgenote buurman] (buurvrouw [adres 2]) verklaart dat zij toen zij verdachte in de tuin van haar buren van nummer 10 zag staan, zij naar buiten is gegaan. Zij zag toen dat verdachte iets wits in zijn handen had, dat haar deed denken aan keukenrol. Toen [echtgenote buurman] aan verdachte vroeg wat hij kwam doen, hoorde zij dat verdachte tegen haar zei: Ik heb hier chloroform en ik ga iemand vermoorden”, althans woorden van gelijke strekking. [echtgenote buurman] zag toen dat [stiefzoon] de achterdeur had geopend. [echtgenote buurman] verklaart dat zij het niet prettig vindt wat er is gebeurd en zich best wel zorgen maakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij -toen hij in de tuin van de buren van [adres] stond- tegen de buren van [adres 2] heeft gezegd dat hij een doek en chloroform bij zich had en iemand ging doodmaken.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een fles chloroform in zijn broekzak had zitten om iemand te bedwelmen. Verdachte heeft toen gezegd: “Ik ga je bedwelmen en dan ga ik je neersteken.” Voorts heeft verdachte verklaard dat hij met een doekje met chloroform naar de tuin van de buren is gegaan omdat hij dit moest doen en dat hij iemand dit hoorde fluisteren.
In de schuur van verdachte werd door de politie het volgende aangetroffen en in beslag genomen: een wit gekleurde kunststof fles, met op etiket het opschrift chloroform en een bruin gekleurde glazen fles, met op de fles met viltstift de tekst chloroform.
Uit onderzoek is gebleken dat de in de schuur van verdachte aangetroffen flessen (een bruingekleurde glazen fles met op de fles met viltstift de tekst ‘chloroform’ en een wit gekleurde kunststof fles met op het etiket de tekst ‘chloroform’.) beide de vloeistof chloroform bevatten.
Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank overweegt dat -anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd- op zichzelf reeds uit voornoemde bewijsmiddelen voortvloeit, dat het opzet van verdachte erop was gericht om iemand te bedreigen en voorts ook dat de genoemde buurtbewoners zich bedreigd hebben gevoeld, zodat het verweer (anderszins) geen bespreking behoeft.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 1 april 2012 te Leusden, [vriend aangeefster] en [aangeefster 1] en [buurman] en [echtgenote buurman] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend de tuin van zijn buren [vriend aangeefster] en [aangeefster 1] betreden terwijl hij, verdachte een fles met chloroform en een gedeelte van een keukenrol zichtbaar bij zich droeg en vervolgens tegen, althans binnen gehoorafstand van, die [vriend aangeefster] en die [buurman] en die [echtgenote buurman] gezegd: "Ik heb hier chloroform en ik ga iemand vermoorden", althans woorden van gelijke strekking en vervolgens tegen die [aangeefster 1] (nadat die [aangeefster 1] had gevraagd waar hij, verdachte mee bezig was en waarom hij mensen wilde vermoorden heeft gezegd: "Ik krijg opdrachten die ik moet uitvoeren van de Nederlandse staat".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is onderzocht door drs. A.F.A. van Overveld, GZ-psycholoog en door I. Maksimovic, psychiater.
Psycholoog A.F.A. van Overveld concludeert in zijn rapport van 29 mei 2012 dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de zin van een Pervasieve Ontwikkelingsstoornis Niet Anderszins Omschreven (PDD NOS), en Psychotische stoornis NAO en misbruik van alcohol. Ten tijde van het tenlastegelegde waren beide stoornissen aanwezig. Er was geen sprake van alcoholmisbruik. In de toeloop tot het tenlastegelegde zijn achterdocht en angst van verdachte hoog opgelopen vanuit zijn paranoïde- en betrekkingswanen en complottheorie. Verdachte krijgt vanuit psychotische beleving, zeer waarschijnlijk ingegeven door akoestische imperatieve hallucinaties, het idee dat hij een aanklacht voor moord tegen zichzelf plausibel moet maken. Hij geeft weliswaar aan niemand kwaad te willen doen, maar wanneer hij in zijn beleving niet op zijn minst iemand bedreigt, zal het vermeende complot van criminelen e.a. hem en zijn dierbaren ombrengen.
Psychiater I. Maksimovic concludeert in zijn rapport van 3 juni 2012 dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de zin van PDD NOS, en psychische stoornis NAO en misbruik van alcohol. Ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte psychotisch. Betrokkene heeft twee tot drie maanden voorafgaand aan het tenlastegelegde zijn medicatie gestaakt. Daardoor is hij floride psychotisch geworden, met paranoïde wanen met beangstigende inhoud. Verdachtes realiteitsbesef was door deze paranoïde wanen volledig gestoord. Hij was ten tijde van het tenlastegelegde in zeer verwarde toestand en had ook geen overzicht over de gevolgen van zijn bedreigingen. Zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde valt binnen een gedragspatroon, dat voortvloeit uit zijn psychose, waarin hij overspoeld wordt door psychotische paranoïde belevingen, waardoor hij ontregelt en vervolgens impulsief een agressieve daad verricht.
Beide deskundigen concluderen dat deze aandoeningen ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig waren en de keuzes van verdachte hebben beïnvloed. Zij adviseren de rechtbank om verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank maakt de conclusies van voornoemde deskundigen tot de hare en zal verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte niet strafbaar is voor het bewezen verklaarde, nu is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, zodat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6 De oplegging van de maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig de conclusies van de psychiater en de psycholoog gevorderd gesteld dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. De officier van justitie heeft plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar gevorderd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft verzocht alsdan aan verdachte plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, die bij de buren bekend staat als een zonderling, is op een zondagavond de afgesloten tuin van zijn buren op [adres 1] ingelopen en heeft, toen de buren van [adres 2] hem vroegen wat hij daar deed, gezegd dat hij chloroform bij zich had en iemand wilde vermoorden. Dit is voor de buren van de nrs. 10 en 12 bedreigend geweest. Hierdoor heeft verdachte het gevoel van veiligheid in het algemeen en dat van de slachtoffers in het bijzonder ernstig aangetast. Daarbij speelt nog een rol dat in de zomer van 2011 een huiszoeking heeft plaats gevonden in de woning van verdachte naar de mogelijke aanwezigheid van explosieven, hetgeen bekend was bij de buren.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het verdachte betreffende strafblad van 3 april 2012, waaruit blijkt dat verdachte in 2005 en 2008 is veroordeeld wegens het (voorbereiden) van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en verboden wapenbezit. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte de dag na de bedreiging een poging heeft gedaan om zichzelf van het leven te beroven.
In het hiervoor genoemde rapport beschrijft de psycholoog dat gezien de ernst van het tenlastegelegde, het recidivegevaar, de ernst van de psychotische en ontwikkelings-problematiek, de voortvloeiende kwetsbaarheid voor ontwikkeling van angst en achterdocht en destabilisatie, het ontbreken van probleeminzicht en passief verzet en wantrouwen naar autoriteit, een intensieve klinische behandeling dient plaats te vinden binnen een juridisch kader.
In het hiervoor genoemde rapport beschrijft de psychiater dat verdachte goed medicamenteus moet worden behandeld voor zijn psychose. Gelet op zijn toestandsbeeld wordt ten sterkste geadviseerd om verdachte in eerste instantie klinisch te behandelen. In een FPA kan hij een gestructureerde forensische behandeling ten aanzien van impulsiviteit en agressieregulatie krijgen. Dit dient in een forensische setting plaats te vinden. Vanwege het feit dat het zeer zorgelijk is dat verdachte toegang heeft tot explosieven en giftige stoffen, terwijl hij floride paranoïde psychotisch is –hij zou op een gegeven moment psychotisch ervan overtuigd kunnen raken dat hij door bepaalde mensen uit zijn omgeving wordt achtervolgd en hij zou dan deze wapens kunnen gebruiken. Daarom is het van groot belang dat betrokkene na de klinische opname zeer intensief ambulant wordt begeleid.
Geadviseerd wordt om verdachte te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 Wetboek van Strafrecht, op een forensisch psychiatrische afdeling. De reclassering kan zich blijkens de inhoud van haar rapport in het voorgestelde advies vinden.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn stoornis een gevaar oplevert voor anderen, dan wel voor zichzelf, zoals bepaald in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet hierop acht de rechtbank een plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar geïndiceerd en de rechtbank zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen.
7 De overwegingen omtrent het beslag.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de 2 flessen chloroform verbeurd worden verklaard en dat de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen aan verdachte worden teruggegeven.
7.1 De verbeurdverklaring
De rechtbank acht de volgende in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring: 2 flessen chloroform. Gebleken is dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en dat het subsidiair bewezenverklaarde is begaan met behulp van deze voorwerpen.
7.2 De teruggave
De rechtbank zal teruggave aan verdachte gelasten van de overige onder hem in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen te weten een flesje olie, norit, een zakje met rood poeder, een zakje met grijs poeder.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 37 en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende voorwerpen: 2 flesjes chloroform;
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen,
te weten een flesje olie, norit, een zakje met rood poeder, een zakje met grijs poeder.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Westerhout, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 juli 2012.
Mr. A. van Maanen is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.