ECLI:NL:RBUTR:2012:BX2302
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 288 lid 1 sub b Faillissementswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 16 juli 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door de verzoeker op 13 april 2012. De behandeling van het verzoekschrift vond plaats op de terechtzittingen van 18 juni 2012 en 9 juli 2012. De verzoeker, die een aanzienlijke schuldenlast van € 141.199,07 had, verzocht om schuldsanering, waarbij het merendeel van zijn schulden bestond uit vorderingen van de belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaren voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. Dit is in lijn met artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet, dat stelt dat een verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de verzoeker te goeder trouw is geweest. De rechtbank overwoog dat de verzoeker een groot deel van zijn schulden had opgebouwd door het niet nakomen van aangifte- en afdrachtverplichtingen van belasting, wat in beginsel niet als te goeder trouw kan worden aangemerkt. Bovendien had de verzoeker in de jaren voorafgaand aan zijn verzoek aanzienlijke privé-opnamen gedaan uit zijn onderneming, zonder dat hij op zijn belastingschulden had afgelost. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moest worden afgewezen, omdat er onvoldoende bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank heeft het verzoek dan ook afgewezen.