ECLI:NL:RBUTR:2012:BX2080

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/655678-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwezigheid van grote hoeveelheden softdrugs en harddrugs met een niet voor eigen gebruik bestemde partij

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 25 juni 2012 door de Rechtbank Utrecht werd behandeld, stond de aanwezigheid van een grote hoeveelheid softdrugs en een kleinere hoeveelheid harddrugs centraal. De verdachte werd op 13 april 2012 aangehouden nadat omstanders drie personen vanuit een bedrijfsruimte zagen rennen. De politie vond in het bedrijfspand een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, waaronder 212,08 kilo gedroogde hennep en 987,89 gram MDMA. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het aanwezig hebben van deze drugs, die niet voor eigen gebruik bestemd waren, en legde een gevangenisstraf van 12 maanden op. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte over zijn aanwezigheid in het pand niet geloofwaardig, vooral gezien de aangetroffen vingerafdrukken en de omvang van de in beslag genomen drugs. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, waaronder drugshandel, wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schadelijke impact van harddrugs op de samenleving, wat leidde tot de beslissing om een gevangenisstraf op te leggen. De tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655678-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te P.I. Nieuwegein, Huis van Bewaring te Nieuwegein,
raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in amfetamine en/of heroïne en/of MDMA heeft gehandeld, dan wel amfetamine en/of heroïne en/of MDMA voorhanden heeft gehad, meer in het bijzonder gaat het om 987,89 gram;
feit 2: in hasj en hennep heeft gehandeld, dan wel hasj en hennep voorhanden heeft gehad, meer in het bijzonder gaat het om 29,54 hasj en 212,08 kilo hennep.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht enkel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging onder feit 1 en feit 2 genoemde hoeveelheden verdovende middelen voorhanden heeft gehad en stelt dat hij van de overige onderdelen vrijgesproken dient te worden. De officier van justitie baseert zich daarbij op stukken uit het dossier waaruit blijkt dat er drugs is aangetroffen in de loods waar verdachte vandaan komt rennen, de aangetroffen dactyloscopische sporen en DNA-sporen van verdachte. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte voor zijn aanwezigheid aldaar niet geloofwaardig. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ook bij aanname van de verklaring van verdachte tot een veroordeling dient te komen, gelet op het feit dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen en het feit dat hij desondanks zakken in de loods heeft verplaatst.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte verdovende middelen voorhanden heeft gehad. De aangetroffen dactyloscopische sporen en DNA-sporen tonen niet aan dat verdachte de beschikkingsmacht over de verdovende middelen had. Verdachte is op de vlucht geslagen omdat hij voortvluchtig is en wordt gezocht door de Italiaanse autoriteiten. Daarnaast wordt er op de telefoon van verdachte geen belastende informatie aangetroffen en staat het huurcontract van de betreffende loods ook niet op naam van verdachte. Verdachte is slechts op een ongelukkig tijdstip aanwezig geweest, aldus de raadsman. Primair verzoekt de raadsman vrijspraak van feit 1 en feit 2. Subsidiair verzoekt de raadsman vrijspraak voor feit 1 en ten aanzien van feit 2 een partiële vrijspraak voor het voorhanden hebben van hasj.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 en feit 2 genoemde hoeveelheden verdovende middelen voorhanden heeft gehad en overweegt daartoe het volgende.
Bewijsmiddelen
Naar aanleiding van een melding van stankoverlast op de [adres] te Utrecht gaat de politie op 13 april 2012 ter plaatse. De politie neemt een penetrante hennepgeur waar bij het rolluik van het bedrijfspand gelegen aan de [adres] te [woonplaats], een zijstraat van de [adres]. De politie treedt het pand binnen en treft in de bedrijfshal zwarte sporttassen aan waaruit een sterke hennepgeur komt. De verbalisant ziet dat in één van de sporttassen vacuümverpakte henneptoppen zitten.
Omstanders zien drie personen vanuit een aangrenzende bedrijfsruimte rennen. De politie weet één persoon aan te houden , dit is verdachte.
De partij verdovende middelen die in beslag is genomen op de [adres] bestaat uit 212,08 kilo gedroogde bloemtoppen, 29540 gram bruine samengeperste substantie en 987,89 crèmekleurig poeder. De partij is onderzocht. De 212,08 kilo gedroogde bloemtoppen en de 29540 gram bruine samengeperste substantie gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II van de Opiumwet. Het 987,89 gram crèmekleurig poeder gaf een positieve reactie op amfetamine/heroïne/XTC, zijnde een stof die is vermeld op Lijst I van de Opiumwet. Het Nederlands Forensisch Instituut identificeert de 987,89 gram als een stof bevattende MDMA, een stof die is vermeld op Lijst I van de Opiumwet.
In het bedrijfspand worden twee vingerafdrukken van verdachte aangetroffen: één op een zwarte zak aangetroffen in de bedrijfshal en één op het vacumeerapparaat in de kantoorruimte van het pand .
Verdachte verklaart ter zitting dat hij inderdaad in voornoemd bedrijfspand aanwezig was en dat hij samen met twee andere personen – via een deur die toegang gaf tot het naastgelegen bedrijfspand – is gevlucht voor de politie. Voorts verklaart verdachte dat hij wist dat de in het bedrijfspand aanwezige zakken drugs bevatten.
Bewijsoverwegingen
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de in de loods aangetroffen verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden en dat hij deze middelen dientengevolge opzettelijk aanwezig heeft gehad. De hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen is zo aanzienlijk, dan het niet aannemelijk is dat de partij voor eigen gebruik bestemd was. De rechtbank acht de verklaring van verdachte voor zijn aanwezigheid in het betreffende pand en het aantreffen van zijn sporen aldaar – die hij voor het eerst ter terechtzitting gaf - niet aannemelijk en ook ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dactyloscopisch onderzoek dat de betrokkenheid van verdachte bij de aangetroffen partij drugs verder gaat dan enkel zijn aanwezigheid in het pand en het gegeven dat hij op de hoogte was van het feit dat er in dat bedrijfspand drugs aanwezig was. Daarnaast acht de rechtbank het zeer onaannemelijk dat een wildvreemde man verdachte heeft gevraagd om in een loods, waar voor een vermogen aan drugs lag, schoonmaakwerkzaamheden te komen doen zonder hem op de hoogte te brengen van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
Vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich op 13 april te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, bereiden, bewerken of verwerken van amfetamine, heroïne, XTC of hennep. Er zijn in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen om vast te kunnen stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan drugshandel. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verdovende middelen heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, bereid, bewerkt of verwerkt en zal verdachte van deze delen van de tenlastelegging onder zowel feit 1 als feit 2 vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 13 april 2012 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 987,89 gram, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 13 april 2012 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 29,54 kilo van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en een hoeveelheid van ongeveer 212,08 kilo hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 16 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten. Daarnaast heeft de verdediging alleen een standpunt ingenomen over de strafoplegging in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 2 komt. In dat geval verzoekt de verdediging de eis te matigen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs en een kleinere hoeveelheid harddrugs, die – gelet op de omvang van de partij – niet voor eigen gebruik bestemd was. Stoffen die schadelijk voor de gezondheid en (sterk) verslavend zijn. Daarnaast veroorzaken harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de grote hoeveelheden aangetroffen drugs, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7 Het beslag
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de inbeslaggenomen telefoon zoals opgenomen in de beslaglijst, retour kan naar de verdachte.
7.2 Het standpunt van de verdediging
Dee raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan de verdachte van het voorwerp die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 1, te weten een mobiele telefoon van het merk Samsung.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck-Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 juni 2012.
Mr. P.P.C.M. Waarts is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.