uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2012 in de zaak tussen
[eiser 1],
(gemachtigde: mr. E.U.H. van de Schepop)
[eiser 2],
[eiser 3]
[eiseres 4]
allen wonend te [woonplaats], eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, verweerder
(gemachtigde: mr. A.R.E. Maris).
Bij besluit van 4 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het op woensdag openstellen van de naschoolse opvang op het perceel [perceel] te [woonplaats].
Bij besluit van 2 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten onder verbetering van de motivering. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2012. [eiser 1] is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [eiser 2], [eiser 3] en [eiseres 4] zijn zonder bericht van afmelding, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [A] (directeur-eigenaar) en [B] (pedagogisch medewerker).
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op het perceel [adres] rust ingevolge bestemmingsplan ‘De Lobben – Den Oord’ de bestemming ‘Woondoeleinden’. In artikel 4 van de planvoorschriften is bepaald, voor zover relevant, dat de gronden met deze bestemming gebruikt mogen worden voor (a) wonen, (b) erven, tuinen en open tuinen en (c) parkeren op eigen terrein bij woningen waar op de plankaart de aanduiding ‘parkeren op eigen terrein’ voorkomt. Niet in geschil is dat het gebruik van het gebouw op het perceel als naschoolse opvang in strijd is met de bestemming.
2. Op 14 juni 2007 heeft verweerder vrijstelling verleend op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de vestiging van een naschoolse opvang op het perceel in [naam] voor 25 kinderen in de leeftijd van 10 tot 12 jaar op drie dagen in de week, namelijk de maandag-, dinsdag- en donderdagmiddag van 15.00 uur tot 18.15 uur en tijdens de schoolvakantie op genoemde doordeweekse dagen van 7.30 uur tot 18.15 uur. Met de uitspraak van deze rechtbank van 19 september 2007 is dit besluit onherroepelijk geworden (zaaknummers SBR 07/1948 VV, 07/1932, 07/1996 VV en 07/1997).
3. Op 22 juni 2007 heeft verweerder een bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend voor een interne verbouwing, ten behoeve van de naschoolse opvang.
4. Op 11 augustus 2009 heeft verweerder vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO verleend voor de uitbreiding van de naschoolse opvang naar 40 kinderen en openstelling van de opvang op de vrijdagmiddag. Dit besluit is onherroepelijk geworden met de uitspraak van deze rechtbank van 31 maart 2011 (zaaknummers SBR 09/2676 en 09/2706).
5. De aanvraag die heeft geleid tot het in deze procedure bestreden besluit, betreft de openstelling van de naschoolse opvang op de woensdagmiddag, vanaf 12.00 uur, in aanvulling op de reeds vergunde vrijstellingen. Voor dit project is een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), vereist.
6. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Niet in geschil is, en ook de rechtbank stelt vast, dat verweerder de bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo toekwam omdat het project past binnen de voorwaarden die gesteld zijn in artikel 4, negende lid, van Bijlage II van het Bor. Verweerder heeft van zijn bevoegdheid gebruik gemaakt, een omgevingsvergunning verleend en heeft daaraan onder meer de volgende voorwaarden verbonden:
1. De naschoolse opvang is ten behoeve van maximaal 40 kinderen.
2. De buitenruimte bij het pand mag niet gebruikt worden ten behoeve van buitenactiviteiten voor de kinderen. Hiervoor wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de speelvoorzieningen in het [naam].
3. Zowel fietsparkeren als eventueel autoparkeren (van medewerkers, bezoekers) dient op eigen terrein plaats te vinden.
4. De fietsparkeergelegenheid dient minimaal 40 fietsklemmen te omvatten.
5. Er mag geen overlast voor de omgeving ontstaan.
7. Eisers hebben ten eerste aangevoerd dat grootschalige kinderopvang volgens het Concept Kinderopvangbeleid niet gewenst is in woongebieden in Houten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het Concept Kinderopvangbeleid relevantie mist. Het Concept Kinderopvangbeleid dateert van 2009 en is een beleidsstuk in wording dat ook ten tijde van het bestreden besluit nog verkeerde in de conceptfase. Los daarvan is het Kinderopvangbeleid, zoals beschreven in genoemd document, niet van toepassing op het onderhavige project, omdat de kinderopvang op het perceel moet worden geduid als grootschalige kinderopvang en het beleidsdocument (in wording) daarop niet ziet. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eisers hebben voorts aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft namelijk in het verweerschrift in de beroepsprocedure tegen het besluit van 17 september 2009 toegezegd dat 40 kinderen op vier dagen het maximum is. Eisers mochten erop vertrouwen dat het bij 40 kinderen op vier dagen zou blijven en dat de (omvang van de) opvang niet stapsgewijs uitgebreid zou worden.
9. De rechtbank overweegt dat het alleszins begrijpelijk is dat de handelwijze van verweerder ergernis bij eisers heeft opgewekt. In het kader van eerder genoemde procedure is toen een toezegging gedaan. In het betreffende verweerschrift is toen echter ten onrechte de conclusie getrokken dat de toezegging óók betrekking had op het maximum aantal dagen, omdat uit de beschikking van 11 augustus 2009 en de bijbehorende nota van zienswijzen blijkt dat het maximum betrekking heeft op het aantal kindplaatsen. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitlating van verweerder destijds dus onvoldoende concreet en ondubbelzinnig om verweerder daar nu in rechte aan te kunnen houden. Daarnaast heeft verweerder voor deze aanvraag opnieuw alle betrokken belangen afgewogen en beoordeeld in hoeverre de uitbreiding met één extra middag (ruimtelijk) aanvaardbaar is. Aangezien met de thans bestreden vergunning het aantal kinderen niet wordt uitgebreid slaagt het betoog dat het besluit is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel, niet.
10. Eisers hebben voorts aangevoerd dat de omvang van de uitbreiding overlast veroorzaakt. Geleidelijk aan wordt de inbreuk op hun woongenot opgerekt. Verweerder handhaaft de voorwaarden niet, die gesteld zijn om overlast te voorkomen.
11. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden zijn om overlast zoveel mogelijk te beperken voor de omgeving. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er regelmatig gecontroleerd wordt of vergunninghouder zich aan de voorwaarden houdt. Desondanks levert handhaving in de praktijk enige knelpunten op en kan enige overlast voor omwonenden niet geheel worden voorkomen. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Het is inherent aan een naschoolse kinderopvang dat deze enige overlast voor de omgeving meebrengt. Te noemen zijn de verkeersbewegingen van auto’s bij het wegbrengen en ophalen van de kinderen en het stemgeluid van spelende kinderen bij aankomst en vertrek, bijvoorbeeld van en naar een buitenactiviteit. Echter, niet is gebleken dat de openstelling van de opvang voor de woensdagmiddag onacceptabele extra hinder zal veroorzaken voor de omwonenden in vergelijking met de huidige situatie. Eisers hebben onvoldoende concreet gemaakt dat de overlast wordt vergroot en onacceptabele vormen zal aannemen. Nu niet is gebleken dat de directe woon- en leefomgeving door de uitbreiding met één dagdeel op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, moet worden geoordeeld dat verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, ook die gemoeid met adequate kinderopvang, in redelijkheid heeft kunnen besluiten van zijn bevoegdheid gebruik te maken. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond is gelegen voor vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. van Ettekoven, rechter, in aanwezigheid van mr. G.K. Heger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.