ECLI:NL:RBUTR:2012:BX1409

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600129-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en bedreiging met geweld door verdachte tegen zijn levensgezel en een andere aangeefster

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 juni 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, mishandeling en bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak betreft twee parketnummers: 16/600129-11 en 16/601197-11. De eerste zaak betreft een incident op 26 augustus 2010, waarbij de verdachte de handtas en sleutels van zijn levensgezel, [aangever 1], heeft gestolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de goederen aan de feitelijke heerschappij van [aangever 1] heeft onttrokken, ondanks de verdediging die stelde dat hij geen opzet had om de goederen toe te eigenen. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig, vooral omdat deze niet overeenkwam met eerdere verklaringen die hij bij de politie had afgelegd.

In de tweede zaak, die zich op 10 december 2011 afspeelde, werd de verdachte beschuldigd van bedreiging van [aangever 2] met een vuurwapen en het stelen van haar mobiele telefoon. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters en getuigen voldoende bewijs boden voor de beschuldigingen. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de impact van de feiten op de slachtoffers mee, waarbij werd opgemerkt dat slachtoffers van dergelijke misdrijven vaak langdurige psychische gevolgen ondervinden. De rechtbank besloot tot een gedeeltelijk voorwaardelijke straf om de verdachte te begeleiden en te voorkomen dat hij opnieuw in de fout zou gaan. De rechtbank legde ook een contactverbod op met de aangeefsters. De vordering van de officier van justitie tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis werd afgewezen, omdat de wetgeving ten tijde van de feiten gunstiger was voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600129-11 en 16/601197-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende [adres], [woonplaats],
raadsman mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de zaak met parketnummer 16/600129-11:
1. op 26 augustus 2010 een sleutelbos en/ of een tas heeft gestolen van [aangever 1];
2. op 21 juli 2010 zijn levensgezel [aangever 1] heeft mishandeld;
3. op 8 februari 2011 een nabootsing van een pistool voorhanden heeft gehad;
in de zaak met parketnummer 16/601197-11:
1. op 10 december 2011 [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. (primair) op 10 december 2011 met geweld een mobiele telefoon van [aangever 2] heeft gestolen danwel (subsidiair) die [aangever 2] op 10 december 2011 heeft mishandeld.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle drie de onder parketnummer 16/600129-11 ten laste gelegde feiten, alsmede de onder parketnummer 16/601197-11 onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 600129-11
De verdediging heeft ten aanzien van het eerste ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit. Verdachte had, aldus de verdediging, niet de opzet op het wederrechtelijk toe-eigenen van de sleutelbos en de tas van [aangever 1]. Verdachte heeft deze goederen meegenomen om te voorkomen dat deze onbeheerd in de auto van [aangever 1] achter zouden blijven en heeft de goederen ook korte tijd later aan [aangever 1] teruggegeven. Ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit heeft de verdediging eveneens vrijspraak bepleit. De verdediging heeft er daarbij op gewezen dat nergens uit blijkt dat [aangever 1] pijn of letsel heeft ondervonden ten gevolge van een duw, die verdachte haar gegeven zou hebben. Ten aanzien van het derde ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Parketnummer 16/601197-11
Betreffende het eerste ten laste gelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit en heeft daarbij gewezen op de verklaringen, die aangeefster [aangever 2] bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd en die volgens de verdediging niet met elkaar overeenkomen. Voorts komen de door [aangever 2] afgelegde verklaringen op essentiële punten niet overeen met hetgeen de getuige [getuige 1] heeft verklaard. Gelet op die verschillen kan de ten laste gelegde bedreiging, aldus de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen worden. Ten aanzien van het onder twee primair ten laste gelegde heeft de verdediging betwist dat verdachte [aangever 2] bij haar keel heeft vastgepakt. Voor het overige heeft de verdediging tegen dit onderdeel van de tenlastelegging geen verweer gevoerd.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs in de zaak met parketnummer 600129-11
Verdachte en [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) hebben van eind 2009 tot eind 2010 een relatie met elkaar gehad.
Feit 1
Op 26 augustus 2010 heeft [aangever 1] zich op het politiebureau te Baarn gemeld en verklaard dat verdachte die dag te Baarn haar handtas had weggenomen. Zij oogde emotioneel aangedaan. In haar later gedane aangifte heeft zij verklaard dat verdachte op 26 augustus 2010 te Baarn naast haar tas eveneens haar sleutels had weggenomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 augustus 2010 te Baarn in de auto van [aangever 1] ruzie met haar heeft gehad. Nadat [aangever 1] uit de auto was gestapt en was weggelopen, heeft hij haar handtas en sleutels gepakt en in zijn eigen auto gelegd. Vervolgens is hij [aangever 1] met zijn auto gaan zoeken. Toen hij haar zag, is hij naar haar toe gereden, heeft vervolgens haar autosleutel van de sleutelbos gehaald en aan haar gegeven. Toen [aangever 1] een poging deed om de rest van haar sleutels te pakken heeft verdachte zich losgerukt en is weggereden. Hij heeft haar handtas en de rest van de sleutels meegenomen.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen de ten laste gelegde diefstal van de tas en de sleutelbos van [aangever 1] wettig en overtuigend bewezen.
Door de verdediging is aangevoerd, dat verdachte niet het oogmerk heeft gehad op het zich toe-eigenen van de tas en de sleutelbos van [aangever 1]. De rechtbank overweegt dat uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, genoegzaam volgt dat verdachte de tas -met inhoud- alsmede de sleutels aan de feitelijke heerschappij van [aangever 1] heeft onttrokken. Verdachte had op het moment van het wegnemen van de goederen niet de bedoeling de spullen aan [aangever 1] terug te geven. Integendeel, toen [aangever 1] trachtte om van verdachte haar sleutels terug te pakken trok hij zijn hand weg en is hij weggereden onder medeneming van de sleutels en de tas. Verdachte heeft als heer en meester over de tas en de sleutels kunnen beschikken. Dat verdachte later de spullen aan [aangever 1] heeft doen teruggeven doet aan het vorenstaande niet af.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij zijn hand terugtrok en wegreed omdat [aangever 1] hem krabde, acht de rechtbank niet geloofwaardig nu deze verklaring niet overeenkomt met zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring.
Feit 2
Op 21 juli 2010 is bij de politie een melding binnengekomen van een ruzie tussen een man en een vrouw op een parkeerplaats te Amersfoort. Ter plaatse worden een man en een vrouw aangetroffen. Blijkens de door deze personen aan de verbalisant getoonde legitimatiebewij-zen betreffen het [aangever 1] en verdachte.
De melding was afkomstig van [getuige 2]. Hij zag dat de man de vrouw met een hand bij de keel greep en tegen een auto duwde. Hij zag dat de man vol agressie was en dat de vrouw probeerde weg te komen.
[aangever 1] heeft verklaard dat zij op de parkeerplaats te Amersfoort ruzie had met verdachte, dat hij haar daarbij hardhandig beetpakte en tegen de auto duwde.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de parkeerplaats te Amersfoort ruzie met [aangever 1] heeft gehad.
Bewijsoverweging
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zijn toenmalige levensgezel [aangever 1] op 21 juli 2010 te Amersfoort met kracht heeft geduwd en haar bij haar keel heeft gegrepen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat [aangever 1] pijn heeft ondervonden als gevolg van het handelen van verdachte. De algemene ervaring leert dat het hardhandig beetpakken en met kracht tegen een auto duwen van een persoon en hem/ haar bij de keel grijpen pijn veroorzaakt.
Feit 3
De rechtbank acht het onder dit feit ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen van de Forensische opsporing;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Het bewijs in de zaak met parketnummer 16/601197-11
Feit 1
Op 10 december 2011 wordt de alarmlijn 112 gebeld door een vrouw. Blijkens de uitgeluisterde gesprekken zegt de vrouw dat een man haar en haar vriendin te Utrecht loopt te bedreigen met een wapen. Op de achtergrond is gehuil en geschreeuw te horen. Als de politie ter plaatse komt wordt [aangever 2] (hierna: [aangever 2]) in paniek aangetroffen.
[aangever 2] heeft verklaard dat zij die dag bij haar vriendin [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) was en dat [getuige 1] door verdachte telefonisch werd lastig gevallen. Toen ze, samen met [getuige 1], haar boodschappen in haar auto wilde leggen, zag ze verdachte tussen haar en het portier van haar auto staan en hoorde dat hij op dreigende toon tegen haar zei: “Jij gaat nergens heen, anders ga ik je schieten”. Ze zag vervolgens dat hij met zijn hand in een nylon rugtasje ging. Ze kon niet zien wat er in het tasje zat, maar zag wel dat de inhoud de contouren van een vuurwapen had.
Haar verklaring wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 1]. Zij heeft verklaard dat verdachte haar op 10 december 2011 telefonisch lastig viel. [aangever 2] was bij haar op bezoek en toen ze [aangever 2] hielp om boodschappen in haar auto te zetten, zag zij verdachte staan. Ze hoorde dat verdachte iets tegen [aangever 2] zei, maar zij verstond niet wat. Ze heeft verklaard bijna zeker te weten dat het een bedreiging was, omdat verdachte haar zijn tasje liet zien waarvan de stof strak stond, waardoor de contouren van een vuurwapen zichtbaar waren.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [aangever 2] en [getuige 1], zo volgt uit de door de politie uitgeluisterde en geverbaliseerde 112 gesprekken, in paniek het alarmnummer hebben gebeld. Tijdens dit gesprek was gegil te horen en er werd over een vuurwapen gesproken. Uit de verklaringen van [aangever 2] en [getuige 1] in onderlinge samenhang bezien volgt dat verdachte [aangever 2] woordelijk heeft bedreigd en een wapen heeft getoond. Onder tonen begrijpt de rechtbank het zichtbaar bij zich dragen van een wapen. Ook al zou verdachte de bedoeling hebben gehad om het wapen alleen aan [getuige 1] te tonen -zoals door de verdediging gesteld - dan is, zo volgt uit de verklaring van [aangever 2], dit wapen ook voor [aangever 2] zichtbaar geweest. Reeds hieruit volgt dat er sprake was van een dreigende sfeer.
Het betoog van de verdediging dat de verklaringen van [aangever 2] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat zij bij de rechter-commissaris op onderdelen anders heeft verklaard dan bij de politie, wordt verworpen. Op ondergeschikte, niet voor het ten laste gelegde relevante, punten zijn er weliswaar enkele inconsistenties in de door haar afgelegde verklaringen, maar deze zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat deze haar verklaringen onbetrouwbaar maken.
Feit 2 primair
Aangeefster [aangever 2] heeft verklaard dat zij voelde dat verdachte haar met zijn beide handen bij haar keel pakte. Vervolgens zag en voelde ze dat ze met kracht “een gooi” kreeg van verdachte, waardoor ze op de grond viel. Hierna trok verdachte haar telefoon met kracht uit haar rechterhand.
Getuige [getuige 1] zag dat verdachte [aangever 2] om haar nek beetpakte en haar op de grond gooide. Vervolgens zag zij dat verdachte met zijn linkerhand [aangever 2] bij haar keel pakte en met zijn rechterhand haar mobiele telefoon afpakte.
Verdachte heeft verklaard dat hij de mobiele telefoon van [aangever 2] heeft afgepakt.
Bewijsoverweging
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met geweld de mobiele telefoon van [aangever 2] heeft weggenomen. De verklaring van verdachte dat hij [aangever 2] niet bij haar keel heeft vastgepakt acht de rechtbank, gelet op de verklaringen van [getuige 1] en [aangever 2], niet geloofwaardig.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van parketnummer 600129-11
1. op 26 augustus 2010 te Baarn met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een sleutelbos en een tas met inhoud, geheel toebehorende aan [aangever 1];
2. op 21 juli 2010 te Amersfoort opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [aangever 1], eenmaal met kracht heeft geduwd en met kracht met de handen haar keel/nek heeft vastgepakt/vastgegrepen, waardoor vorenbedoelde persoon pijn heeft ondervonden;
3. op 08 februari 2011 te Utrecht een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool, dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een pistool, model 59, merk Smith & Wesson, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van parketnummer 16/601197-11
1. op 10 december 2011 te Utrecht [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Jij gaat nergens heen, anders ga ik je schieten" en daarbij die [aangever 2] door de stof van een nylon tasje heen de contouren van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft getoond, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.(primair) op 10 december 2011 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, geheel toebehorende aan [aangever 2], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [aangever 2] bij haar keel heeft vastgepakt en die [aangever 2] op de grond heeft gegooid en die telefoon met kracht uit de handen van die [aangever 2] heeft getrokken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Parketnummer 600129-11:
1. diefstal;
2. mishandeling begaan tegen zijn levensgezel;
3. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Parketnummer 601197-11
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. (primair) diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft verzocht hieraan de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag en het verlenen van medewerking aan nader diagnostisch onderzoek. Voorts heeft zij gevorderd aan verdachte op te leggen een contactverbod ten aanzien van mevrouw [aangever 1] en mevrouw [aangever 2]. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het opleggen van een lagere straf bepleit en de rechtbank verzocht te volstaan met een straf gelijk aan de tijd, die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft in de zaak met parketnummer 16/600129-11 zijn toenmalige vriendin [aangever 1] mishandeld en haar sleutelbos en handtas van haar gestolen. Verdachte heeft daarmee een grote inbreuk gemaakt op de gevoelens van veiligheid en de lichamelijke integriteit van [aangever 1]. Zij was bovendien de levenspartner van verdachte en zou zich bij hem veilig hebben moeten kunnen voelen.
In de zaak met parketnummer 16/601197-11 heeft verdachte [aangever 2] bedreigd met een vuurwapen en met geweld haar mobiele telefoon gestolen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daar nog lange tijd gevolgen, zoals psychische problemen en gevoelens van angst en onveiligheid, van kunnen ondervinden. Dat dit bij [aangever 2] het geval is blijkt wel uit haar ter zitting door de voorzitter van de rechtbank voorgelezen slachtofferverklaring.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 26 januari 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van bedreiging en geweldsdelicten;
- de verdachte betreffende reclasseringsrapporten d.d. 30 juni 2011 en 1 februari 2012.
Reclassering Nederland heeft in haar rapport van 1 februari 2012 aangegeven dat verdachte een zorgelijke ontwikkeling doormaakt, waarbij de problemen waarin hij verzeild raakt steeds gerelateerd zijn aan relaties en er steeds sprake is van geweld of wel dreiging daarmee. Geadviseerd wordt om verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht kan worden opgelegd. Als bijzondere voorwaarden worden geadviseerd een meldingsgebod, een deelname aan een gedragsinterventie alsmede een behandelverplichting. Verdachte heeft aangegeven de reeds gestarte behandeling bij De Waag te willen voortzetten.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden is. De rechtbank zal daarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk opleggen. Met het opleggen van een voorwaardelijke straf wordt beoogd te voorkomen dat verdachte nogmaals een strafbaar feit pleegt en daarnaast wordt begeleiding door de reclassering mogelijk gemaakt. De rechtbank ziet tevens aanleiding om aan verdachte, zoals door de officier van justitie gevorderd, een contactverbod met [aangever 1] en [aangever 2] op te leggen.
Naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat de officier van justitie verzoekt om de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Die vordering is gebaseerd op de op 1 april 2012 in werking getreden wet voorwaardelijke sancties. De door de rechtbank bewezen verklaarde feiten dateren van vóór 1 april 2012. Nu een dadelijke uitvoerbaar verklaring als hiervoor bedoeld vóór 1 april 2012 niet mogelijk was, wordt geoordeeld dat de wetgeving zoals die gold vóór 1 april 2012 voor verdachte gunstiger was. Gelet op het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wijst de rechtbank de vordering van de officier van justitie af.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285, 300, 304, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 600129-11:
1. diefstal;
2. mishandeling begaan tegen zijn levensgezel;
3. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Parketnummer 601197-1:
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. (primair) diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie, een behandelverplichting, deelname aan een diagnostisch onderzoek of andere voorwaarden het gedrag van verdachte betreffende;
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd van 2 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangever 1] en [aangever 2],
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op de beschikking tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
- wijst af de vordering tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mr J.R. Krol en mr. C.A.M. van Straalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 juni 2012.