parketnummer: 16/655542-12; 15/043635-10 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juni 2012
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein,
raadsman mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 12 maart 2012 [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door met een vuurwapen in de richting van de woning van die [aangever 1] te schieten;
ten aanzien van feit 2:
op 12 maart 2012 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De verdediging stelt dat de door verdachte afgevuurde kogel, doordat deze eerst door het houten balkonhek is gegaan, zeker van baan is veranderd. Door de politie is geen nader onderzoek gedaan naar de afwijking die de kogel heeft gehad. Daarom kan niet uitgesloten worden dat verdachte op de buitenmuur van de woning van de linker buurman van aangever heeft gericht. Voorts zou verdachte, indien hij op deze manier [aangever 1] wilde bedreigen, aan de rand van zijn eigen tuin hebben moeten staan en direct langs zijn schuur en naast de boom hebben moeten mikken. Dat is geen voor de hand liggende positie, daar deze zeker 5 tot 7 meter van de plek is gelegen waar de huls in de tuin van verdachte is aangetroffen.
Derhalve kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte opzettelijk in de richting van het raam van de woonkamer van [aangever 1] heeft geschoten.
Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank baseert zich daarbij op de navolgende feiten en omstandigheden.
Feit 1:
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] zich op de eerste en tweede woonlaag bevindt. Het contact met de buren van de [adres] (zijnde de woning van verdachte en zijn vriendin) is slecht. Op 12 maart 2012 lag hij in bed en hoorde dat er omstreeks 02.00 uur iemand tegen zijn voordeur stond te trappen. Omdat hij dacht dat het [verdachte] (hierna te noemen: verdachte) zou zijn, schonk hij er geen aandacht aan. De volgende ochtend zag hij, aan de achterzijde van zijn woning, een gat in het glas van de balkondeur van de woonkamer op de eerste verdieping. Verder zag hij een beschadiging aan het hekwerk van zijn balkon. Vanaf zijn balkon heeft hij zicht op de tuin van verdachte. Later op de dag werd op de vloer van zijn woonkamer een stukje lood aangetroffen.
Getuige [getuige 1], wonende aan de [adres] te [woonplaats], heeft verklaard dat hij op 12 maart 2012 omstreeks 02.00 uur wakker werd van een hard gebonk. Uit zijn raam zag hij verdachte op straat staan. Verdachte was erg druk en kwam erg geagiteerd over. Hij hoorde verdachte schreeuwen: “Vieze verraders. Ik pak mijn pistool en schiet jullie kapot.” Hij zag dat verdachte zijn woning binnenging. Omstreeks 02.03 uur hoorde hij een harde knal, een knal als een schot. Niet veel later zag hij dat verdachte aan de voorzijde van perceel [adres] stond (de rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving en dat het aannemelijk is dat hier perceel [adres] wordt bedoeld). Hij zag dat verdachte, die nog steeds erg geagiteerd overkwam, vervolgens tegen enkele deuren schopte.
Getuige [getuige 2], wonende aan de [adres] te [woonplaats], heeft verklaard dat hij op 12 maart 2012 omstreeks 02.00 uur een harde knal hoorde aan de achterzijde van zijn woning. Omstreeks 02.30 uur hoorde hij harde bonken aan de voorzijde van zijn woning. Hij keek naar buiten en zag dat verdachte voor de deur van nummer [adres] stond en met kracht tegen de deur trapte.
Getuige [getuige 3], wonende aan de [adres] te [woonplaats], de onderbuurman van aangever, heeft verklaard dat hij vorige week zondag op maandagnacht (de rechtbank stelt vast dat de verklaring is afgelegd op maandag 19 maart 2012 en leidt daaruit af dat de getuige bedoelt: in de nacht van 11 op 12 maart 2012) omstreeks 02.00 uur wakker werd omdat er iemand tegen hun deur aan trapte. Door het raam zag hij dat de buurman van nummer [adres] (de rechtbank begrijpt dat hier verdachte wordt bedoeld) tegen de voordeur van zijn bovenbuurman stond te trappen (de rechtbank begrijpt dat hier aangever [aangever 1] wordt bedoeld). Verdachte schold en schreeuwde hierbij. Even later hoort hij verdachte schreeuwen en ziet dat verdachte in zijn tuin (de tuin van aangever) stond. Hij schreeuwde weer en nu richting de woning van de bovenbuurman (huisnummer [adres]).
Op 12 maart 2012 is tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte een vuurwapen, merk Browning, kaliber 7.65, met daarin een houder met 7 patronen aangetroffen. Voorts is in de tuin van verdachte een huls aangetroffen. Deze huls is van hetzelfde kaliber als het in de woning aangetroffen vuurwapen met bijbehorende munitie.
Uit het verrichte sporenonderzoek volgt dat er met een vuurwapen is geschoten vanuit de tuin van perceel [adres] (zijnde de woning van verdachte), schuin omhoog tussen de bomen door op de erfafscheiding tussen percelen [adres]. De kogel ging door de spijl van de houten balustrade van perceel [adres] bis (zijnde de woning van aangever [aangever 1]) en door de ruit van de balkondeur op ongeveer 1.60 m hoogte en kwam in de woonkamer terecht. De afgeschoten kogel is vermoedelijk van kaliber 7.65. De hulzen van de patronen, welke in de woning van verdachte zijn aangetroffen, zijn identiek aan de in de tuin van verdachte aangetroffen huls.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 12 maart 2012 omstreeks 02.00 uur een vuurwapen heeft afgeschoten in zijn achtertuin, in de richting van een boom die op de erfafscheiding tussen de percelen [adres] staat. Vanuit zijn tuin heeft hij zicht op het balkon van de woning van [aangever 1]. Hij vermoedde dat [aangever 1] die nacht wel thuis was en lag te slapen omdat hij eerder op de avond licht bij zijn buurman [aangever 1] had zien branden.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij ook wel [verdachte] wordt genoemd.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat verdachte vanuit zijn tuin, schuin omhoog, in de richting van de woning van zijn buurman heeft geschoten, waarbij de kogel, via het houten balkonhek, door het raam van de woonkamer van [aangever 1] is gegaan. De verdediging heeft betoogd dat de kogel, nadat deze door verdachte is afgevuurd, van baan is veranderd doordat de kogel eerst door de houten balustrade van het balkon van aangever is gegaan. Dit betoog, wat daar overigens ook van zij, doet aan vorenstaand oordeel van de rechtbank niet af. Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte met de afgevuurde kogel het balkon van aangever heeft geraakt. Dit balkon, dat direct voor de woonkamer van aangever is gelegen, maakt onderdeel uit van de woning van aangever. De verdediging heeft niet betoogd dat de kogel, voordat deze de balustrade van het balkon heeft geraakt, van baan is veranderd. Dit acht de rechtbank ook overigens niet aannemelijk. Aldus is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in de richting van de woning van aangever heeft geschoten.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich als soldaat wenst aan te sluiten bij het Franse Vreemdelingenlegioen en dat hij ter voorbereiding daarop en als oefening ’s nachts in zijn tuin éénmaal op een boom heeft geschoten. In de optiek van verdachte had hij geen andere plaats of locatie om te oefenen.
De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk. Oefenen door ’s-nachts, midden in een dichtbebouwde woonomgeving, éénmaal te schieten op een boom die pal vrijwel tegen woningen aanstaat is onbegrijpelijk en ook volstrekt onaannemelijk. Ter zitting heeft de verdachte bovendien verklaard dat zijn vriendin, met wie hij samenwoont en die veel voor hem betekent, momenteel zwanger is. Verdachte wenst samen met zijn vriendin een toekomst op te bouwen. Dit door verdachte geschetste toekomstbeeld valt in het geheel niet te rijmen met de verklaring dat verdachte zich als soldaat wil aanmelden bij het Franse Vreemdelingenlegioen. Voorts volgt uit de verklaringen van [aangever 1] , [getuige 1] en het verhandelde ter terechtzitting dat verdachte een slecht contact met zijn buurman [aangever 1] heeft en dat hij die nacht tegen, onder andere, de voordeur van [aangever 1] heeft getrapt en bedreigingen heeft geuit.
De rechtbank overweegt dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen kan worden verklaard dat verdachte zijn buurman [aangever 1] heeft bedreigd door opzettelijk met een vuurwapen in de richting van de woning van zijn buurman te schieten terwijl verdachte het vermoeden had dat zijn buurman thuis was. Het bedreigen door te schieten met een vuurwapen in de richting van iemands woning kan naar het oordeel van de rechtbank bij die bedreigde de redelijke vrees ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Dat geldt eens te meer binnen de context van de door de aangever geschetste voortdurende overlastproblemen tussen hem en verdachte die tot ruzies heeft geleid en het kennelijk roepen van verdachte dat hij ‘jullie’ kapot zou schieten.
Feit 2
Op 12 maart 2012 is tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte een vuurwapen, merk Browning, kaliber 7.65, met daarin een houder met 7 patronen aangetroffen.
Voornoemd vuurwapen betreft een FN Browning type 1922, kaliber 7.65 en is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1e van de Wet Wapens en Munitie.
Verdachte heeft bekend dat hij op 12 maart 2012 voornoemd vuurwapen in zijn bezit heeft gehad.
De rechtbank acht op basis van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 maart 2012 een volgens de Wet Wapens en Munitie verboden vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:
op 12 maart 2012 te Utrecht, [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen, richting de woning van die [aangever 1] geschoten, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die [aangever 1] in zijn woning aanwezig was;
feit 2:
op 12 maart 2012 te Utrecht een wapen van categorie III onder 1, te weten een FN Browning, type 1922, kaliber 7.65, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte heeft zijn medewerking geweigerd aan de onderzoeken van de gedragsdeskundigen M.R. Weeda en J.J. Baneke. Derhalve is het niet mogelijk gebleken om vast te stellen of er bij verdachte (ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten) mogelijk sprake is/was van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Verdachte is derhalve strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
- een contactverbod, waarbij het verdachte gedurende één jaar verboden is om contact op te nemen met aangever [aangever 1].
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de ten aanzien van feit 1 bepleitte vrijspraak, verzocht de strafmaat te matigen. Voorts betreft het hier, indien de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde bewezen acht, een bedreiging die niet tot de zwaarste categorieën behoort. Een contactverbod is, aldus de verdediging, niet aan de orde nu beide partijen geen behoefte hebben aan contact.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zijn buurman [aangever 1] bedreigd door ’s nachts - midden in een woonwijk – met een vuurwapen in de richting van diens woning te schieten. Dergelijke feiten zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij. Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving en het voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens met de daarbij behorende munitie. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij midden in een woonwijk een vuurwapen heeft afgevuurd.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit het justitieel documentatieregister betreffende verdachte d.d. 4 mei 2012 waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder op 13 juli 2010 door de Politierechter voor een bedreiging.
Verdachte loopt van deze laatste veroordeling nog in een proeftijd, hetgeen verdachte er kennelijk niet van weerhouden heeft zich opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken.
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het opmaken van een reclasseringsrapport en rapporten door gedragskundigen. Hierdoor heeft de rechtbank geen inzicht gekregen in de persoon van verdachte en het risico op herhaling van soortgelijke feiten of het voorkomen daarvan.
Gelet op de aard en de omstandigheden ten tijde van de onderhavige feiten en het strafblad van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het risico dat verdachte zich wederom aan dergelijke feiten schuldig zal maken in hoge mate aanwezig is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige remedie is om, in ieder geval gedurende de periode dat verdachte gedetineerd is, de maatschappij te beschermen tegen verdachte.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de door verdachte gepleegde strafbare feiten. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook volgen in zijn eis en verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden opleggen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een contactverbod zal worden opgelegd, waarbij het verdachte gedurende één jaar verboden is om contact op te nemen met aangever [aangever 1]. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 38v Wetboek van Strafrecht een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid kan worden opgelegd, ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Een dergelijke maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen. Gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak een zodanig contactverbod in beginsel passend en geboden is. Niettemin zal de rechtbank aan verdachte geen contactverbod opleggen. Artikel 38v is aan het Wetboek van Strafrecht toegevoegd bij Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (Stb. 2001, 546). Deze wet is in werking getreden met ingang van 1 april 2012 en voorziet niet in enige overgangsbepaling. Nu de wetgeving ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten op 12 maart 2012, nog niet voorzag in de mogelijkheid van het opleggen van een contactverbod, zal de rechtbank gelet op artikel 1 Wetboek van Strafrecht - een dergelijke sanctie niet aan verdachte opleggen. Aangezien de rechtbank het niet geïndiceerd acht een voorwaardelijk strafdeel op te leggen zal het gevorderde contactverbod evenmin als bijzondere voorwaarde worden opgelegd.
7. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tenuitvoerlegging onder bovenvermeld parketnummer af te wijzen, nu deze niet in verhouding staat tot de feiten die vandaag behandeld zijn.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging geen standpunt ingenomen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank overweegt dat de betreffende werkstraf passend is in het, op zijn detentie aansluitende, re-integratie traject van verdachte dat gericht zal zijn op verdachtes terugkeer in de maatschappij.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 13 juli 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 15/043635-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten;
- een werkstraf van 20 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. M.A.E. Somsen en
mr. G.D. Kleijne, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 juni 2012.
Mr. G.D. Kleijne is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.