parketnummer: 16/514080-11, 16/654416-12 (ttz gevoegd) en 16/513573-10 (vordering tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juli 2012
[verdachte]
geboren op [1995] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. D. van den Broek, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
Overeenkomstig artikel 499 van het wetboek van strafvordering heeft de kinderrechter die nu de zaak in deze kamer voorzit, de zaak onder parketnummer 16/514080-11 en de vordering TUL ter zitting van de kinderrechter 29 april 2012 naar deze kamer verwezen. De feiten vermeld op voornoemde dagvaarding zijn door dezelfde kinderrechter ter terechtzitting van 24 februari 2012 behandeld. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de zaak met parketnummer 16/514080-11:
primair: blikjes frisdrank en snoepwaren heeft gestolen bij Albert Heijn;
subsidiair: heeft geprobeerd blikjes frisdrank en snoepwaren te stelen bij Albert Heijn;
in de bij voormeld parketnummer gevoegde zaak met parketnummer 16/514192-11:
vier flessen alcoholhoudende drank heeft gestolen bij Jumbo;
in de bij voormeld parketnummer gevoegde zaak met parketnummer 16/514178-11:
samen met anderen een brievenbus heeft vernield door een nitraatvlinder aan te steken en deze in die brievenbus te gooien;
in de bij voormeld parketnummer gevoegde zaak met parketnummer 16/654416-12:
samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in een woning.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de verklaringen van verdachte ter terechtzitting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten waarin aan verdachte diefstal van goederen uit de Albert Heijn respectievelijk de Jumbo ten laste is gelegd. Verdachte heeft ten aanzien van deze feiten weliswaar een bekennende verklaring afgelegd, maar deze mag niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Verdachte heeft zijn verklaring afgelegd zonder gebruik te maken van het consultatierecht, terwijl hij gelet op zijn jeugdige leeftijd van 16 jaar geen afstand van dat recht had mogen doen. Dat verdachte zijn bekennende verklaring in een later stadium ter terechtzitting heeft bevestigd, maakt het voorgaande niet anders. De verdediging wijst hiertoe op een uitspraak van de Hoge Raad d.d. 21 december 20109, LJN BN9293. Nu de verklaring van verdachte cruciaal is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient hij te worden vrijgesproken van deze feiten.
Van de vernieling van de brievenbus en de poging woninginbraak dient verdachte volgens de verdediging eveneens te worden vrijgesproken. Ook ten aanzien van deze feiten bevindt zich onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verschillende getuigenverklaringen komen niet overeen. Bovendien hadden de getuigen er in beide gevallen belang bij om iemand anders de schuld te geven, gelet op hun eigen rol als verdachte. Ten aanzien van de poging woninginbraak hebben de ouders van verdachte ten slotte als getuige ter terechtzitting verklaard dat hun zoon op het moment van de poging woninginbraak thuis was.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw dat de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting niet kan worden gebruikt voor het bewijs, overweegt de rechtbank als volgt.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bewijsmateriaal dat is verkregen als een rechtstreeks gevolg van een voor het bewijs onbruikbare verklaring, van het bewijs dient te worden uitgesloten. Ook heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de vraag of van zo'n rechtstreeks gevolg kan worden gesproken, zich niet in algemene zin laat beantwoorden.
Voor zover de rechtbank al komt tot de conclusie dat de eerder bij de politie afgelegde verklaring onbruikbaar is voor het bewijs, is zij van oordeel dat in de onderhavige zaak niet is komen vast te staan dat de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 24 februari 2012, is verkregen als een rechtstreeks gevolg van het feit dat verdachte zijn eerdere verklaring bij de politie heeft afgelegd zonder daarbij gebruik te maken van zijn consultatierecht. Zij acht daartoe het volgende van belang. Verdachte is ter zitting van 24 februari 2012 bijgestaan door zijn raadsvrouwe, die hem heeft kunnen adviseren wat te doen. Hij moet daarom in staat worden geacht om weloverwogen een keuze te hebben gemaakt ten aanzien van zijn proceshouding voor de terechtzitting van 24 februari 2012. Zulks geldt te meer, nu de psycholoog die over de persoon van de verdachte heeft gerapporteerd, uiteen heeft gezet dat verdachte intelligent en vaardig genoeg is om te kunnen reflecteren op wat hij doet en op de keuzes die hij maakt. Vermeld wordt dat hij de gevolgen van zijn gedrag en zijn keuzes kan overzien en dat hij daarin ook berekenend is.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.
De diefstal bij Albert Heijn
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder parketnummer 16/514080-11 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd tijdens de terechtzitting van 24 februari 2012;
- de aangifte van Albert Heijn vestiging Albert Schweitzersingel te Amersfoort.
De rechtbank acht het feit, zoals ten laste gelegd onder parketnummer 16/514192-11 en gevoegd bij parketnummer 16/514080-11, wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd tijdens de terechtzitting van
24 februari 2012;
- de aangifte van Jumbo, vestiging Neptunusplein te Amersfoort.
De beschadiging van de brievenbus
Ten aanzien van het feit, zoals ten laste gelegd onder parketnummer 16/514178-11 en gevoegd bij parketnummer 16/514080-11 overweegt de rechtbank als volgt.
Namens Post NL heeft de heer [aangever 1] aangifte gedaan van vernieling van een brievenbus, die zich bevond op de Meridiaan 34 te Amersfoort. Hij heeft verklaard dat hij op 12 november 2011 zag dat het object vernield was, terwijl het object in goede staat en zonder schade was achtergelaten. De poststukken die in de brievenbus zaten waren lichtelijk verbrand, aldus aangever.
Toen de politie bij de desbetreffende brievenbus ging kijken, werd geconstateerd dat deze inderdaad was beschadigd.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 12 november 2011 getuige is geweest van geweldpleging tegen een brievenbus van Post NL op de Meridiaan te Amersfoort. Hij heeft verklaard dat hij zag dat ongeveer acht jongens voor deze brievenbus stonden, waaronder zijn buurjongen [verdachte]. Hij zag dat [verdachte] iets in zijn handen vasthield wat in brand stond, dat [verdachte] vervolgens naar de brievenbus toeliep en het brandende voorwerp in de brievenbus gooide. De groep jongens zag hij daarop weglopen, waarna hij een enorme harde knal uit de brievenbus hoorde komen.
Een anoniem gebleven getuige heeft aan de politie bevestigd dat verdachte degene was die het vuurwerk in de brievenbus had gegooid.
De rechtbank overweegt dat voornoemde getuigen zelf niet als verdachten zijn aangemerkt in deze zaak. Zij hebben er daarom geen belang bij verdachte te belasten. Nu getuige [getuige 1] de buurjongen van verdachte is en hij verdachte daarom goed kent, is het niet aannemelijk dat hij verdachte met een andere jongen heeft verwisseld. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van deze verklaringen.
Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting van 24 februari 2012 zelf bevestigd dat hij bij het incident waarbij vuurwerk is gegooid in de brievenbus aan de Meridiaan te Amersfoort aanwezig is geweest.
Op grond van de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden, die in de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de brievenbus heeft beschadigd.
Ten aanzien van het feit, zoals ten laste gelegd onder parketnummer 16/654416-12 en gevoegd bij parketnummer 16/514080-11, overweegt de rechtbank als volgt.
De heer [aangever 2] heeft aangifte gedaan van een poging woninginbraak op 16 maart 2012 omstreeks 20:25 uur in de woning van [benadeelde], welke is gelegen aan het [adres] te [woonplaats]. Zijn buurman had glasgerinkel gehoord bij de desbetreffende woning. Toen hij vervolgens was gaan kijken, zag hij dat het zijraam geforceerd was.
Een getuige, de heer [getuige 2], had die avond omstreeks 20:25 uur, drie jongens richting de percelen [adres] en [adres] zien lopen. Eén van hen herkende hij als [medeverdachte 1]. Kort daarna hoorde hij vanuit de richting van het [adres] een knal en glasgerinkel. Hierna zag hij dat de jongens wegrenden in de richting van theater Het Masker. In die omgeving vond op aanwijzing van de melder de aanhouding plaats van verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de desbetreffende avond samen was met [medeverdachte 1] en [verdachte]. Zij hadden toen afgesproken om te gaan inbreken. [verdachte] had op een gegeven moment een breekijzer gepakt, waarna ze naar de woning aan het [adres] waren gegaan. Zelf was hij op de uitkijk blijven staan, terwijl [verdachte] het breekijzer tegen het raam zette. [medeverdachte 1] hielp hem daarbij. Hij zag dat [verdachte] met een breekijzer en schroevendraaier probeerde het raam open te breken, maar dat het niet lukte. Wel zag en hoorde hij dat de ruit kapot ging. Later verklaarde hij dat hij [verdachte] zelf ook had geholpen met het openbreken van het raam.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft het voorgaande bevestigd.
De broer van medeverdachte [medeverdachte 1], [getuige 3], heeft verklaard eerder op de avond samen te zijn geweest met [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [verdachte]. Hij heeft toen gezien dat [verdachte] een breekijzer in zijn jas stopte en samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wegfietste. Het was op dat moment circa 19:00 uur.
Verdachte heeft ontkend dat hij betrokken was bij de poging woninginbraak. Wel heeft hij ter terechtzitting verklaard die avond vóór half 8 samen met medeverdachten [verdachte][medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] te zijn geweest en samen met hen te hebben gefietst.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden, die in de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen zijn vervat, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging woninginbraak op de wijze als in onderhavig feit ten laste gelegd. Aangezien de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] belastend verklaren over hun eigen rol, ziet de rechtbank geen aanleiding hetgeen zij ten aanzien van verdachte hebben verklaard, in twijfel te trekken. Ook heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 3].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de zaak met parketnummer 16/514080-11:
op 12 september 2011 te Amersfoort, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen blikjes frisdrank en snoepwaren, toebehorende
aan Albert Heijn, vestiging Albert Schweitzersingel;
in de bij voormeld parketnummer gevoegde zaak met parketnummer 16/514192-11:
op 18 oktober 2011 te Amersfoort, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen vier flessen alcoholhoudende drank toebehorende aan JUMBO;
in de bij parketnummer 16/514080-11 gevoegde zaak met parketnummer 16/514178-11:
op 12 november 2011 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk en wederrechtelijk een brievenbus gelegen aan de Meridiaan 34 aldaar,
toebehorende aan Post NL, heeft beschadigd, door toen aldaar tezamen en in vereniging
met zijn mededaders, opzettelijk en wederrechtelijk een nitraatvlinder, aan te steken en vervolgens in bovengenoemde brievenbus te gooien;
in de zaak met parketnummer 16/654416-12:
op 16 maart 2012 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan het [adres] weg te
nemen geld en /of goederen, toebehorende aan [benadeelde], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en dat weg te nemen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en inklimming, zich met zijn mededaders naar die woning heeft begeven, waarna hij, verdachte en zijn mededaders met behulp van een koevoet en een schroevendraaier, een raam van die woning hebben geforceerd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Primair feit op de dagvaarding met parketnummer 16/514080-11 en het feit op de bij voormeld parketnummer gevoegde dagvaarding met parketnummer 16/514192-11, telkens:
Diefstal
Het bij de dagvaarding met parketnummer 16/514080-11 gevoegde feit met parketnummer 16/514178-11:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het bij de dagvaarding met parketnummer 16/514080-11 gevoegde feit met parketnummer 16/654416-12:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp & Steun zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Voor het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Voorts heeft zij opgemerkt dat verdachte op grond van het civiele recht onder toezicht is gesteld en dat een machtiging uithuisplaatsing is verstrekt. Hulpverlening kan dan ook binnen dat kader plaatsvinden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan een diefstal uit een supermarkt, aan een vernieling op straat van een brievenbus en aan een poging woninginbraak. Het zijn feiten die veel overlast veroorzaken en de gevoelens van veiligheid in de maatschappij aantasten.
Met name aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. In dit geval is het een poging woninginbraak gebleven, maar duidelijk is dat verdachte de intentie had om verder te gaan. Hij had daarbij kennelijk alleen aan zijn eigen belang gedacht en heeft geen oog gehad voor het leed dat hij daarmee bij anderen kan aanrichten.
De rechtbank acht het een zorgelijke ontwikkeling dat verdachte zo kort achter elkaar zoveel feiten heeft gepleegd, te meer nu hij in een proeftijd liep. De waarschuwing die hij destijds heeft gekregen en de dreiging van de tenuitvoerlegging van een lange jeugddetentie hebben hem kennelijk niet van deze criminele daden kunnen weerhouden. Verdachte is op de rechtbank dan ook overgekomen als een gelaten persoon, die weinig berouw heeft van zijn daden. Ook bespeurt de rechtbank bij verdachte weinig tot geen intentie om in die houding verandering aan te brengen. Het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 31 mei 2012 vormt daarvan een bevestiging. Dit rapport laat zien dat verdachte geen bereidheid heeft getoond aan een ITB plus traject zijn medewerking te verlenen en ook het MST traject heeft hij om die reden vroegtijdig moeten beëindigen. Ten slotte is ook de in het kader van een bijzondere voorwaarde bij de eerdere voorwaardelijke veroordeling ingezette therapie bij De Waag vroegtijdig beëindigd bij gebrek aan motivatie. In het psychologisch rapport van drs. J.M. Hoornweg d.d. 18 mei 2012 wordt verdachte neergezet als een jongen met negatieve opvattingen, impulsief gedrag en met gebrek aan empathie en berouw. Ook wordt hij neergezet als een jongen die spanningsbehoeftig is. Hij is daarbij berekenend, want hij is intelligent en vaardig genoeg om te reflecteren op wat hij doet en op de keuzes die hij maakt. De psycholoog komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een gedragsstoornis niet anders omschreven, maar dat er geenszins sprake is van een gebrekkige ontwikkeling. Dit beeld is extra zorgwekkend, nu bij de ouders een gebrek aan sturing, begrenzing en controle is waargenomen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft dan ook een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing verzocht, welke op 31 mei 2012 door de kinderrechter zijn uitgesproken.
Ter terechtzitting is door de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte in het kader van voormelde machtiging uithuisplaatsing op 5 juli aanstaande terecht kan in jeugdinstelling Avenir. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij haar strafoplegging.
Zij zal de officier van justitie dan ook volgen in zijn eis en het onvoorwaardelijke deel van de straf beperken tot de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank houdt er daarbij tevens rekening mee dat de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis van verdachte sinds 1 juni 2012 geschorst is met onder andere de bijzondere voorwaarde dat hij thuis moet blijven tussen 18.00 en 6.00 uur. Om enige vorm van toezicht ook buiten en na het verstrijken van de civielrechtelijke interventies te garanderen, zal de rechtbank tevens als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf de maatregel Hulp & Steun opleggen.
7 De vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zou de vordering tot tenuitvoerlegging toegewezen kunnen worden. De rechtbank acht het echter niet wenselijk het civiele traject dat ten aanzien van verdachte is uitgesproken te doorkruisen door de ten uitvoerlegging van jeugddetentie. Ter zitting is door de officier van justitie de vraag opgeworpen of de proeftijd verlengd kan worden, aangezien de proeftijd enkele dagen verstreken was. De rechtbank overweegt over dit punt als volgt. In de mededeling voorwaardelijke veroordeling is opgenomen dat de proeftijd is ingegaan op 26 juni 2010. De proeftijd loopt niet in de periode dat verdachte rechtens de vrijheid is ontnomen. Aangezien verdachte in het kader van de onderhavige strafzaak 75 dagen voorlopig gehecht is geweest, is de proeftijd nog niet verstreken en is deze verlengbaar.
De rechtbank zal de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie tenuitvoerleggen na omzetting in een werkstraf voor de duur van 100 uur en voor het overige gedeelte zal zij de proeftijd verlengen met 1 jaar.
De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77cc, 77dd, 310, 311, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Primair feit op de dagvaarding met parketnummer 16/514080-11 en het feit op de bij voormeld parketnummer gevoegde dagvaarding met parketnummer 16/514192-11, telkens:
Diefstal
Het bij de dagvaarding met parketnummer 16/514080-11 gevoegde feit met parketnummer 16/514178-11:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het bij de dagvaarding met parketnummer 16/514080-11 gevoegde feit met parketnummer 16/654416-12:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat verdachte zich tijdens de proeftijd in het kader van de maatregel Hulp & Steun moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke jeugddetentie van 109 dagen, die bij vonnis d.d. 11 juni 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/513573-10, gedeeltelijk ten uitvoer zal worden gelegd na omzetting in een werkstraf van 100 uur;
- bepaalt ten aanzien van het overige gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie dat de proeftijd zal worden verlengd met 1 jaar;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en
mr. E.A. Messer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juli 2012.
Mr. De Beer is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.