parketnummer: 16/513554-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juli 2012
[verdachte]
geboren op [1994] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. E.I.E. Heuvelman, advocaat te Veenendaal
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: [benadeelde 1] door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen toe te staan dat hij haar kuste op haar mond en dat hij haar borsten en billen betastte;
Feit 1 subsidiair: ontucht heeft gepleegd met [benadeelde 1] die op dat moment nog geen 16 jaar oud was, door haar borsten en billen te betasten;
Feit 2 primair: ontucht heeft gepleegd met [benadeelde 2], die op dat moment nog geen 16 jaar oud was, door zijn penis in de mond van die [benadeelde 2] te brengen;
Feit 2 subsidiair: heeft geprobeerd ontucht te plegen met [benadeelde 2], die op dat moment nog geen 16 jaar oud was, door zijn penis in de richting van het gezicht van die [benadeelde 2] te brengen;
Feit 3: ontucht heeft gepleegd met [benadeelde 3] die op dat moment nog geen 16 jaar oud was, door haar borsten en billen te betasten en door zijn penis tegen haar rug te drukken en daarbij rijdende bewegingen te maken;
Feit 4: een gouden ketting, een ring en een geldbedrag van € 50,-- heeft gestolen van [benadeelde 3];
Feit 5: eenmaal een geldbedrag van € 160,-- en eenmaal een geldbedrag van € 100,-- heeft gestolen van [benadeelde 4].
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 2, 3 en 5 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en voor wat betreft feit 2 ook op de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Ten aanzien van feit 1 bevindt zich in de visie van de officier van justitie onvoldoende direct bewijs in het dossier. Niet alleen de aangifte, maar ook alle getuigenverklaringen zijn afkomstig van dezelfde bron, [benadeelde 1]. Dit geldt ook voor feit 4. Bovendien is onduidelijk of de € 50,-- die [benadeelde 3] miste nadat zij samen met verdachte was, wel in haar tas zat.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging is van mening dat zich voor feit 1 onvoldoende steunbewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Bovendien dient de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde 1] in twijfel te worden getrokken. Ten aanzien van het subsidiair onder 1 ten laste gelegde stelt de verdediging zich op het standpunt dat de omschreven dwangmiddelen van onvoldoende kaliber zijn om te spreken van dwang in de zin van artikel 246 Wetboek van Strafrecht. Ten slotte zijn de ten laste gelegde handelingen volgens de verdediging niet aan te merken als ontuchtig.
De verdediging is van mening dat de rechtbank evenmin tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2. Allereerst is de verklaring van [benadeelde 2] niet geloofwaardig, aangezien zij wisselend heeft verklaard over hetgeen is voorgevallen. Ook door haar gebaren tijdens het politieverhoor, waarin zij laat zien dat het geslachtsdeel van verdachte een paar centimeter van haar gezicht bleef toen hij haar ‘bijna ging pijpen’, laat zij zien dat van voornoemde handeling geen sprake was. Bovendien zijn de verklaringen van de vriendinnen van [benadeelde 2], aan wie zij over het voorval met verdachte zou hebben verteld, niet consistent. Volgens de verdediging kan ook niet bewezen worden dat verdachte heeft geprobeerd met [benadeelde 2] ontuchtige handelingen te plegen, aangezien de handelingen niet als ontuchtig kunnen worden gekwalificeerd. De verdediging wijst daartoe op de omstandigheid dat [benadeelde 2] en verdachte verkering hadden, het seksuele contact vrijwillig was en het leeftijdverschil tussen beiden gering. Daarbij komt dat [benadeelde 2] zich niet in een ondergeschikte positie ten opzichte van verdachte bevond.
Voor de verklaring van [benadeelde 3] is geen enkele onderbouwing aanwezig, zodat verdachte ook van de feiten 3 en 4 moet worden vrijgesproken. Net als bij feit 1 komen alle getuigenverklaringen rechtstreeks voort uit de verklaring van [benadeelde 3][benadeelde 2] zelf. Dit geldt niet alleen voor het plegen van de ontuchtige handelingen, maar ook voor de diefstal. Opvallend daarbij is dat de moeder en broer een andere weergave geven van hetgeen [benadeelde 3][benadeelde 2] hen heeft verteld. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de handelingen die verdachte bij [benadeelde 3][benadeelde 2] zou hebben verricht, niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt.
Ten slotte is de verdediging van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 5. Uitgegaan moet worden van de verklaring van verdachte, inhoudende dat [benadeelde 4] hem zelf aanbood om met zijn pinpas te pinnen. Dit vindt ook bevestiging in de camerabeelden, die onder meer laten zien dat beide jongens, nadat verdachte het geld had gepakt, enige tijd voor de pinautomaat zijn blijven staan. Dit komt niet overeen met hetgeen [benadeelde 4] heeft verklaard. Het was de bedoeling van verdachte het geld alleen te lenen en de intentie tot terugbetaling bestaat nog steeds. Dat dit nog niet is gebeurd, is verdachte wel aan te rekenen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
[benadeelde 1] heeft verklaard dat verdachte haar onder bedreigende woorden heeft meegenomen naar een afgelegen plek op school en haar daar heeft gekust en betast op haar borsten en billen. Voorts heeft zij verklaard dat verdachte zijn dreigende woorden kracht bij heeft gezet door haar te slaan.
De moeder van [benadeelde 1] heeft verklaard dat haar dochter het voorgaande ook aan haar heeft verteld en dat ze daarbij geëmotioneerd was. Ook een vriendin, getuige [getuige 1], had dit verhaal van [benadeelde 1] gehoord. Daarnaast hebben het afdelingshoofd en de mentor van school bevestigd dat zij aan het gedrag van [benadeelde 1] hebben gemerkt dat er iets met haar aan de hand was en zij hebben verklaard dat het verhaal gaat dat verdachte meisjes lastig valt.
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande aannemelijk dat tussen verdachte en [benadeelde 1] iets is voorgevallen, maar onduidelijk is wat dat precies is geweest. Daarvoor bevindt zich geen concreet steunbewijs in het dossier. De bewijsmiddelen waarin over concrete gedragingen wordt gesproken, zijn allemaal afkomstig van één bron, [benadeelde 1]. Er zijn geen getuigen die verdachte en [benadeelde 1] de desbetreffende dag samen hebben gezien, noch zijn zij op de camerabeelden van de school samen gesignaleerd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door [benadeelde 1] genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de handelingen heeft verricht zoals in de tenlastelegging vermeld. Daarvoor bevindt zich onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Aangeefster [benadeelde 2] heeft verklaard dat zij in mei 2008 verkering kreeg met verdachte. Zij was op dat moment 13 jaar. In de meivakantie hadden ze afgesproken in een speeltuintje in Veenendaal. [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 5] waren er die keer ook. Verdachte vroeg haar om mee te komen, waarna ze naar een steegje achter het grasveld liepen. Aldaar vroeg verdachte haar of ze hem wilde pijpen, aldus aangeefster. Verdachte liep daarop chagrijnig weg. Toen [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 5] weg waren, begon hij er weer over. Zij vertelde hem dat zij dat eigenlijk niet wilde. Verdachte bleef echter aandringen en zei: “doe het nou maar gewoon”. Verdachte werd op een gegeven moment boos en duwde haar naar beneden. Vervolgens deed hij zijn geslachtsdeel in haar mond, waarna zij naar achteren is gegaan. Ten overstaan van de politie heeft aangeefster verklaard dat verdachte daarbij zijn handen achter haar hoofd deed en haar hoofd toen naar zijn geslachtsdeel duwde. Zij heeft tot slot verklaard dat ze verdachte niet daadwerkelijk heeft gepijpt. Dit had ze ook aan haar vriendin [getuige 2] verteld.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij in de meivakantie van 2008 ook in het speeltuintje was, toen zij zag dat verdachte met [benadeelde 2] naar de bosjes liep. Ze verdwenen vervolgens uit haar gezichtsveld. Toen ze terugkwamen gedroeg [benadeelde 2] zich vreemd, aldus getuige [getuige 2]. Een paar dagen later had [benadeelde 2] aan haar verteld dat ze verdachte had gepijpt. Ze vertelde dat ze het ‘toch’ had gedaan. Eerder had [benadeelde 2] immers al verteld dat verdachte haar had gevraagd hem te pijpen, maar toen had ze gezegd dat ze niet wilde. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 2] verklaard dat [benadeelde 2] haar had verteld dat verdachte haar had gedwongen tot orale bevrediging.
Getuige [getuige 3], eveneens een vriendin van [benadeelde 2], heeft verklaard dat zij er ook bij was in het speeltuintje. Op een gegeven moment was zij weggegaan. Ongeveer 15 à 30 minuten daarna, was [benadeelde 2] bij haar gekomen. Zij vertelde toen dat verdachte haar had gevraagd hem te pijpen. Hij had dit steeds dwingender gevraagd. Aan haar gezicht had ze gezien dat er iets gebeurd was. De volgende dag werd dat bevestigd, want toen vertelde [benadeelde 2] dat ze verdachte de dag daarvoor bijna had gepijpt. Ten overstaan van de Rechter-commissaris heeft getuige [getuige 3] verteld dat [benadeelde 2] tegen haar en [getuige 2] had gezegd dat ze het eigenlijk niet wilde, maar dat verdachte haar had overgehaald en dat ze het toen heel even had gedaan. Ze vertelde dat ze zijn geslachtsdeel in zijn mond had gehad, maar dat ze toen had gezegd dat ze het toch niet wilde.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij verkering heeft gehad met [benadeelde 2]. Voor het overige ontkent hij echter de beschuldigingen aan zijn adres.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in ieder geval heeft geprobeerd ontuchtige handelingen te plegen met [benadeelde 2]. Aangeefster is er niet geheel duidelijk over in hoeverre verdachte daadwerkelijk met zijn geslachtsdeel bij haar naar binnen is gedrongen, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit. De verklaringen van voornoemde getuigen, die de verklaring van aangeefster bevestigen voor wat betreft de gezamenlijke aanwezigheid in het speeltuintje en het gezamenlijke terugtrekken en die kort na het incident veranderingen in het gedrag van aangeefster hebben opgemerkt, vormen voor de rechtbank voldoende steunbewijs voor het subsidiair ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde handelingen naar hun aard als onmiskenbaar seksueel gericht en in strijd met de in de maatschappij geldende sociaal ethische normen aan zijn te merken en daarmee als ontuchtig zijn te bestempelen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw op dit punt.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4:
[benadeelde 2][benadeelde 3] is aangifte gedaan door haar moeder [A][benadeelde 3] van het plegen van ontuchtige handelingen met haar dochter en diefstal. Haar dochter verbleef op het moment dat het incident plaatsvond bij haar broer en had hem ook als eerste hierover ingelicht. [benadeelde 3][benadeelde 2] was op het moment dat de feiten zich voordeden 14 jaar.
[benadeelde 3][benadeelde 2] heeft verklaard dat ze aan haar broer heeft verteld dat een jongen haar had aangeraakt op een manier die ze niet leuk vond. Het was in september 2010. Ze was samen met een vriendin, [getuige 4], in een speeltuintje in Veenendaal. Verdachte was daar ook. Toen [getuige 4] weg was, was verdachte naast haar komen zitten. Even later voelde ze dat verdachte aan haar bil zat. Ook voelde ze dat verdachte tegen haar opreed. Ze voelde dat verdachte met zijn geslachtsdeel tegen haar billen heen en weer bewoog. Alleen hun kleren zaten er nog tussen. Ze voelde dat hij een erectie had. Daarna verplaatste hij zijn handen en kneep hij haar in haar borst, aldus [benadeelde 3].
Op een gegeven moment had zij haar gouden ring in haar hand en pakte verdachte die om te bekijken. Ineens ging hij echter achter haar staan en wist zij niet meer waar haar ring was. Verdachte maakte toen ook haar gouden ketting los. Hij wilde beide sieraden niet teruggeven en zei dit de volgende dag op school te zullen doen. Ook miste ze € 50,-- in haar portemonnee. Op school had ze het nog gezien, dus ze vermoedde dat verdachte ook dat geldbedrag had weggenomen.
De broer van [benadeelde 3][benadeelde 2], [B], heeft verklaard dat hij zijn zusje kent en dat hij aan haar gedrag zag dat er iets met haar aan de hand was. Ze had hem toen verteld dat een jongen haar borsten had betast. Ook zou hij haar ketting en een geldbedrag van
€ 50,-- hebben weggenomen.
De vriendin waarmee [benadeelde 3][benadeelde 2] in het speeltuintje was, [getuige 4], heeft bevestigd dat zij verdachte daar ook had gezien. Op een gegeven moment was hij naar [benadeelde 3][benadeelde 2] toe gekomen en had hij iets uit haar tas gepakt. Ze had niet gezien wat dat was.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [benadeelde 3] zoals in de tenlastelegging van feit 3 vermeld. Zij acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar, gelet op de wijze waarop haar broer, die haar goed kent, aangeefster kort na het incident heeft aangetroffen. Bovendien heeft getuige [getuige 4] bevestigd dat verdachte en [benadeelde 3][benadeelde 2] de desbetreffende dag samen in het speeltuintje zijn geweest.
Ook bevindt zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de diefstal van feit 4 in het dossier. [benadeelde 3][benadeelde 2] heeft zelf gezien dat verdachte de sieraden van haar heeft afgenomen. Daarnaast heeft getuige [getuige 4] gezien dat verdachte aan de tas van [benadeelde 3][benadeelde 2] zat en hieruit iets weg heeft genomen. Niet duidelijk is echter voor getuige [getuige 4] geweest wat verdachte uit de tas heeft gehaald en ook [benadeelde 3][benadeelde 2] weet niet zeker op welk moment de € 50,-- uit haar tas is verdwenen. Voor wat betreft de diefstal van dit geldbedrag acht de rechtbank dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om te komen tot een bewezenverklaring, zodat de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Aangever [benadeelde 4] heeft verklaard dat verdachte hem op 21 februari 2011 had gevraagd of hij een geldbedrag van € 10,-- van hem mocht lenen. Zij gingen vervolgens samen naar een pinautomaat van de Rabobank te Veenendaal. Nadat hij zijn pincode had ingetoetst, sprong verdachte vervolgens voor hem, toetste een ander geldbedrag in en nam het geld uit de geldautomaat. Meerdere keren zou hij het geld teruggeven, maar telkens kwam hij zijn afspraak niet na. Op 23 februari 2011 wilde hij wederom geld lenen. Dit keer ging het om een bedrag van € 50,--. Verdachte toetste opnieuw een ander geldbedrag in. Aangever heeft verklaard dat hij het geld nu wel zelf wist te pakken en dat hij het in zijn broekzak wist te stoppen. Het betrof een bedrag van € 100,--. Verdachte trok het geld echter weer uit zijn broekzak en rende daarmee weg, aldus aangever. Van de beloofde terugbetaling kwam daarna wederom niets terecht. Op zijn bankafschrift zag aangever later dat verdachte de eerste keer een bedrag van € 160,-- had gepind.
Het voorgaande vindt bevestiging in de camerabeelden van de pintransactie van 21 februari 2011. Eerst is op foto 4 te zien dat aangever voor de pinautomaat staat en zijn pincode intoetst. Verdachte staat dan met zijn rug naar de geldautomaat toe. Hierna is onder meer te zien op de foto’s 6 en 7 dat verdachte alleen voor de automaat staat en aangever net achter hem. Verdachte brengt zijn hand dan naar de automaat en loopt vervolgens weg.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad het geldbedrag van € 260,-- heeft gepind van de rekening van aangever [benadeelde 3], maar met zijn toestemming. Ook heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij het geldbedrag nog altijd niet heeft teruggegeven.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich het geldbedrag van € 260,--, dat toebehoort aan aangever, wederrechtelijk heeft toegeëigend. De wijze waarop verdachte zich het geld heeft toegeëigend laat het ongeoorloofde karakter ervan zien.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op één of meer tijdstippen in de periode van 01 mei 2008 tot en met 31 mei 2008
te Veenendaal, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf, om met
[benadeelde 1], geboren op [1994], die de leeftijd van twaalf, maar nog
niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen te plegen
die hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
- die [benadeelde 2] heeft meegenomen naar een afgelegen plek en
- tegen die [benadeelde 2] heeft gezegd: "doe het nou maar gewoon", althans
woorden van gelijke strekking en
- die [benadeelde 2] naar beneden heeft geduwd en
- vervolgens zijn penis uit zijn broek heeft gehaald en zijn penis in de
richting van het gezicht van die [benadeelde 2] heeft gebracht en
- het hoofd van die [benadeelde 2] naar zijn penis heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2010 tot
en met 30 september 2010 te Veenendaal, met [benadeelde 3] geboren op [1996], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- betasten over de kleding van de borsten en billen van die [benadeelde 3] en
- aandrukken van zijn penis tegen de billen van die [benadeelde 3] en vervolgens
maken van zogeheten rijdende bewegingen tegen de billen van die [benadeelde 3];
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2010 tot en
met 30 september 2010 te Veenendaal, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een gouden ketting en een ring toebehorende aan [benadeelde 2][benadeelde 3];
hij in de periode gelegen tussen 21 tot en met 23 februari 2011 te Veenendaal, telkens
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bedrag van 160 euro en een bedrag van 100 euro, toebehorende aan [benadeelde 4].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 2 subidiair: poging tot het met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Feit 3: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
Feit 4: diefstal;
Feit 5: diefstal, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 100 dagen, waarvan 27 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp & Steun moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. Voorts heeft de officier een werkstraf gevorderd voor de duur van 40 uur.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Voor het geval dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging zich allereerst op het standpunt gesteld dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Daarmee dient rekening te worden gehouden bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf. Nu hij bovendien al gestraft is door de lange duur van zijn voorlopige hechtenis en hij zich tijdens zijn schorsing heeft gehouden aan de aanwijzingen van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering, verzoekt de verdediging te volstaan met een voorwaardelijke straf met een proeftijd van één jaar. Daarbij dient tevens in ogenschouw te worden genomen dat verdachte van zijn ouders huisarrest heeft gekregen naar aanleiding van zijn aanhouding en er sinds zijn aanhouding geen nieuwe signalen meer bekend zijn geworden dat hij meisjes lastig valt.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft met twee meisjes, [benadeelde 3] en [benadeelde 2], ontuchtige handelingen gepleegd, dan wel gepoogd dit te doen. In het laatste geval heeft hij zelfs geprobeerd het lichaam van het meisje binnen te dringen in die zin dat hij heeft geprobeerd zich te laten pijpen door het meisje. Hij heeft de meisjes hiertoe onder druk gezet door hen meerdere malen erop aan te dringen dit toe te laten, dan wel dit te doen. Hierbij werd hij ook boos. Van de mededelingen en uiterlijke gedragingen van de meisjes dat zij dit niet wilden, heeft hij zich niets aangetrokken. Hij heeft de meisjes hierdoor in een moeilijk situatie gebracht en misbruik gemaakt van hun kwetsbaarheid. Dit kan blijvende psychische schade met zich brengen en een negatieve invloed hebben op hun seksuele ontwikkeling. Dat verdachte tijdens het plegen van de ontuchtige handelingen bovendien sieraden van één van de meisjes heeft gestolen, bevestigt dat hij zonder geweten met deze meisjes is omgegaan. Verdachte is hierdoor op de rechtbank overgekomen als een jongen die uitsluitend denkt aan zijn eigen lusten en zijn eigen gewin, en daarbij geen oog heeft voor de consequenties hiervan voor anderen. Dit beeld blijkt ook uit het bewezenverklaarde feit waarbij hij geld heeft gestolen van [benadeelde 4]. Deze jongen had zijn bereidheid getoond om geld aan verdachte uit te lenen, maar in plaats van hiervoor dankbaar te zijn en het geld spoedig terug te betalen, heeft hij tot tweemaal toe tijdens het pinnen een veel hoger bedrag ingetoetst dan afgesproken. Hij heeft zich dit geld vervolgens op slinkse wijze toegeëigend en tot op heden heeft hij het niet terugbetaald, ondanks eerdere toezeggingen dit wel te zullen doen. Dit gedrag getuigt van een grote brutaliteit en kan dan ook niet ongestraft blijven.
Bij die strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Allereerst heeft zij gelet op de justitiële documentatie d.d. 18 mei 2012, waarin is te zien dat verdachte één keer eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Nu de feiten van de onderhavige zaak in ieder geval gedeeltelijk ouder zijn dan de pleegdatum van het feit waarvoor verdachte eerder is veroordeeld, zal de rechtbank het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht toepassen. Ook zal de rechtbank rekening houden met het tijdsverloop in deze zaak en het feit dat de voorlopige hechtenis van verdachte al een jaar geleden is geschorst. Hij heeft sedertdien lang in onzekerheid moeten zitten.
Voorts zijn omtrent verdachte rapportages opgemaakt door een psycholoog, psychiater en door de Raad voor de Kinderbescherming. De eerste twee rapporten zijn al een jaar oud. Het psychologisch rapport d.d. 9 mei 2011, opgemaakt door drs. M. van Engers, orthopedagoog en GZ-psycholoog, laat zien dat het veel moeite heeft gekost verdachte mee te laten werken aan het onderzoek en ook toen het onderzoek eenmaal op gang was, hield hij een zeer afwerende en ontkennende houding. Geconcludeerd is onder meer dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van een aankomende gedragsstoornis met narcistische en antisociale trekken, waardoor hij beperkt aanspreekbaar is op zijn gedrag. Verder functioneert verdachte verbaal op gemiddeld niveau, maar performaal op een zwakbegaafd niveau. Gelet op de ontkennende houding van verdachte, is geen uitspraak gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid. Ook is de psychiater terughoudend bij het oordeel omtrent de kans op recidive. De kans op grensoverschrijdend gedrag in het algemeen wordt gezien de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte echter groot geacht. Voor het geval dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, heeft de psycholoog geadviseerd een poliklinisch traject bij De Waag op te leggen, als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf. Te denken valt aan een Equipebehandeling. Kinder- en jeugdpsychiater drs. R.F. Zijlstra heeft in zijn rapport d.d. 8 mei 2011 bevestigd dat bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische trekken. Daarnaast spreekt de psychiater over borderline trekken. De sociaal- emotionele ontwikkeling van verdachte lijkt achter te lopen, aldus de psychiater, en ook wordt gesproken over een zwakbegaafde intelligentie als het gaat om zijn performale capaciteiten. De psychiater acht het aannemelijk dat het voorgaande aanwezig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, doch voor het overige onthoudt de psychiater zich van conclusies en adviezen gelet op de houding van verdachte. De Raad voor de Kinderbescherming sluit zich in het rapport d.d. 13 juni 2012 aan bij het advies van de psycholoog voor wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarde. Ook bij de Raad bestaan forse zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte, aangezien verdachte anderen kan intimideren en domineren met een hoog agressieve lading.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte meer inzicht krijgt in zijn gedrag en met name in de wijze waarop hij met meisjes om gaat. De ontwikkeling die hij thans doormaakt, is zorgelijk en dient een andere kant op te worden gebogen. In dit verband acht de rechtbank het opmerkelijk dat verdachte zijn ouders voor de eerste keer op zitting heeft verteld dat hij een relatie heeft gehad met [benadeelde 2]. De rechtbank kan zich dan ook vinden in de adviezen van de psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming en zal deze volgen. Zij zal een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met de bijzondere voorwaarde als hiervoor vermeld. Mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak ten gevolge van de onderzoekswensen van de verdediging heeft verdachte gedurende ongeveer één jaar begeleiding van uit de jeugdreclassering in de vorm van ITB-plus. Aangezien verdachte in het kader van de op te leggen voorwaarden onder meer behandeling bij een instelling als De Waag zal dienen te ondergaan, die in het algemeen zeer intensief is, ziet de rechtbank geen reden daarnaast nog een werkstraf op te leggen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 4.150,-- voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 250,-- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van die schade.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 450,-- voor de feiten 3 en 4.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 150,-- ter zake van immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van deze bewezen verklaarde feiten, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van die schade.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert een schadevergoeding van € 260,-- voor feit 5.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade van € 260,-- ter zake van materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van die schade.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 245, 247, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 2 subidiair: poging tot het met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Feit 3: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
Feit 4: diefstal;
Feit 5: diefstal, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 140 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat verdachte zich tijdens de proeftijd in het kader van de maatregel Hulp & Steun moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering, ook als deze aanwijzingen inhouden dat verdachte zich onder behandeling van een bepaalde deskundige of bepaalde instantie (zoals De Waag) moet stellen, bijvoorbeeld voor een Equipebehandeling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van een bedrag van € 250,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], € 250,-- te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van een bedrag van € 150,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3], € 150,-- te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van een bedrag van € 260,-- ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] € 260,-- te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag waarop dit vonnis onherroepelijk is geworden.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en mr. E.A.A. van Kalveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juli 2012.
Mr. De Beer is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.