ECLI:NL:RBUTR:2012:BX0526

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
309472 - HA ZA 11-1397
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kredietovereenkomst en de terhandstelling van algemene voorwaarden in het civiele recht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, betreft het een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Santander Consumer Finance Benelux B.V. en een gedaagde, die een kredietovereenkomst had afgesloten. De rechtbank heeft op 6 juni 2012 uitspraak gedaan in een zaak die begon met een kredietaanvraag door de gedaagde op 22 februari 2011 voor een niet doorlopend geldkrediet van € 39.000,-. De totale kredietsom kwam uit op € 56.322,-. De overeenkomst vermeldde dat de kredietnemer kennis had genomen van de algemene voorwaarden en een exemplaar daarvan had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een partijverklaring in de zin van artikel 157 lid 2 jo. artikel 156 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar van een verklaringsfictie. De rechtbank concludeerde dat de bepaling in de algemene voorwaarden die de bewijslast ter zake van de wettelijke informatieplicht ten nadele van de kredietnemer omkeert, onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:236, aanhef en onder k van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank oordeelde verder dat Santander onvoldoende had aangetoond dat de gedaagde onjuiste informatie had verstrekt en dat de algemene voorwaarden niet tijdig ter hand waren gesteld. De rechtbank verwierp het verweer van de gedaagde dat het ineens opeisen van het geleende bedrag niet redelijk en billijk was. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 35.601,22, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor kredietverstrekkers om zorgvuldigheid te betrachten bij het ter hand stellen van algemene voorwaarden en het vastleggen van kredietovereenkomsten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 309472 / HA ZA 11-1397
Vonnis van 6 juni 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SANTANDER CONSUMER FINANCE BENELUX BV,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat: mr. M. Hoekstra,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. L.L.M.M. Smeets.
Partijen zullen hierna Santander en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 september 2011;
- de akte indiening producties van Santander ten behoeve van de comparitie;
- het proces-verbaal van comparitie van 20 december 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Feiten
2.1. Op 22 februari 2011 is tussen Santander en [gedaagde] een overeenkomst ter zake van een niet doorlopend geldkrediet tot stand gekomen. De kredietsom bedraagt € 39.000,- en de totale kredietsom € 56.322,-. De aanvraag voor het geldkrediet is online door [gedaagde] gedaan.
De overeenkomst vermeldt onder meer:
“KREDIETVOORWAARDEN
a. Kredietnemer is verplicht maandelijks, ter aflossing van dit krediet, telkens uiterlijk op de 1e van elke maand het maandbedrag van € 469,35 aan kredietgever te voldoen.
b. Op deze kredietovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van Santander Consumer Finance Benelux B.V. (de Algemene Voorwaarden) van toepassing. Deze Algemene Voorwaarden vormen een onlosmakelijk onderdeel van deze kredietovereenkomst.
(…)
VERKLARING
Door het ondertekenen van deze overeenkomst verklaart c.q. verklaren de kredietnemer(s):
a. dat de in deze kredietovereenkomst vermelde gegevens volledig en juist zijn;
b. kennis te hebben genomen en een exemplaar te hebben ontvangen van de Algemene Voorwaarden en de Prospectus, die een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van deze overeenkomst en tevens met de inhoud hiervan in te stemmen;
c. ermee in te stemmen dat uit hoofde van de kredietovereenkomst aan [bedrijf] verschuldigde bedragen vervroegd opeisbaar zijn zoals vermeld in de Algemene Voorwaarden.”
In artikel 3.9 van de Algemene Voorwaarden (tekst per 1 oktober 2010) is bepaald:
“Het door kredietnemer verschuldigde is vervroegd opeisbaar indien:
(…)
e. de kredietovereenkomst is aangegaan op basis van door Kredietnemer bewust verstrekte onjuiste gegevens en [bedrijf] de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan indien haar de juiste stand van zaken bekend geweest zou zijn.”
Artikel 3.11 onder b van de Algemene Voorwaarden bepaalt:
“De kredietovereenkomst eindigt van rechtswege en zonder dat opzegging is vereist, zodra [bedrijf] het uitstaand saldo vervroegd opeist op één van de gronden als beschreven in artikel 3.9.”
2.2. Op 30 mei 2011 heeft [gedaagde], wederom online, een aanvraag ingediend voor verhoging van het krediet tot € 50.000,-.
2.3. Naar aanleiding van de aanvraag voor verhoging schrijft Santander in haar brief van 8 juni 2011 aan [gedaagde]:
“Uit nader onderzoek is ons gebleken dat de door u verstrekte informatie en documenten niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Er hebben geen salarisbetalingen van DC Incasso ten gunste van uw ASN rekening [rekeningnummer] plaatsgevonden. Een en ander is geverifieerd bij de ASN Bank. U heeft ons een onjuiste weergave verstrekt van uw persoonlijke en financiële situatie ten einde het krediet te verkrijgen. Indien Santander tijdens de aanvraag op de hoogte was geweest van de onjuiste weergave van uw situatie had zij het krediet niet aan u verstrekt.”
Verder deelt Santander in de brief mee dat zij de [gedaagde] betreffende persoonsgegevens heeft opgenomen in het Incidentenwaarschuwingssysteem voor financiële instellingen (het Extern Verwijzingsregister).
Met een beroep op haar Algemene Voorwaarden stelt Santander dat het openstaande bedrag van € 38.061,30 direct opeisbaar is en sommeert zij [gedaagde] dit bedrag binnen zeven dagen te betalen.
2.4. Op 17 juni 2011 heeft Santander conservatoir beslag doen leggen op [gedaagde]’ woning. Dit beslag is opgeheven nadat [gedaagde] een bedrag van € 50.000,- bij de notaris in depot heeft gegeven.
3. Het geschil
3.1. Santander vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 35.601,22, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2011, althans de dag van de dagvaarding, en de kosten van het geding, waaronder de kosten van het beslag.
3.2. In de kern legt Santander aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] loonbetalingen door zijn onderneming (DC Incasso) heeft gefingeerd om haar te bewegen een kredietovereenkomst met hem aan te gaan. Zij stelt dat zij onderzoek heeft verricht toen [gedaagde] een aanvraag indiende voor verhoging van het krediet. Toen zijn onregelmatigheden gebleken, waarna haar afdeling fraudebestrijding is ingeschakeld, aldus Santander. Deze afdeling heeft nader onderzoek verricht, waarbij onder andere informatie bij ASN Bank is opgevraagd, en toen is gebleken dat [gedaagde] onjuiste salarisgegevens aan haar had verstrekt. Bij dat onderzoek is tevens naar voren gekomen dat [gedaagde] al bij zijn oorspronkelijke kredietaanvraag onjuiste financiële gegevens had gegeven.
Tijdens de comparitie heeft Santander verder het volgende toegelicht. Uit het feit dat de cijfers op het door [gedaagde] verstrekte bankafschrift over de periode van 25 oktober 2010 tot en met 25 januari 2011 schots en scheef staan, blijkt volgens haar dat ermee geknoeid is. Verder wijst Santander erop dat op de salarisspecificatie die [gedaagde] in verband met zijn tweede aanvraag heeft verstrekt, onder meer te zien is dat het lettertype van de datumnotatie afwijkt van het lettertype van de rest van de tekst.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Hij voert primair aan dat de Algemene Voorwaarden waarop Santander zich beroept, niet van toepassing zijn op de kredietovereenkomst. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat deze voorwaarden vernietigbaar zijn, omdat zij niet tijdig door Santander ter hand zijn gesteld.
Voor het geval Santander zich op de Algemene Voorwaarden kan beroepen, voert [gedaagde] aan dat – zo begrijpt de rechtbank – Santander haar stelling niet heeft onderbouwd dat hij onjuiste financiële gegevens heeft verstrekt. Santander heeft onvoldoende inzicht gegeven in het onderzoek dat zij zegt te hebben uitgevoerd, aldus [gedaagde].
Verder voert [gedaagde] aan dat Santander niet heeft aangetoond dat zij de kredietovereenkomst niet was aangegaan als zij van de juiste stand van zaken op de hoogte was geweest.
Ten slotte stelt [gedaagde] als verweer dat het ineens opeisen van het geleende bedrag niet redelijk en billijk is.
3.4. Tijdens de comparitie heeft Santander de grondslag van haar vordering in zoverre gewijzigd dat zij subsidiair een beroep op dwaling doet. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging met de stelling dat hij zich hiertegen niet heeft kunnen verweren.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Toepasselijkheid Algemene Voorwaarden
4.1. De rechtbank passeert het verweer dat de Algemene Voorwaarden niet van toepassing zijn verklaard op de kredietovereenkomst. Een overeenkomst komt ingevolge artikel 6:217 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot stand door aanbod en aanvaarding. Op de aan [gedaagde] gestuurde en nog te ondertekenen overeenkomst wordt meermalen naar de Algemene Voorwaarden verwezen (zie r.o. 2.1). Hierdoor maken deze voorwaarden deel uit van het aanbod van Santander, welk aanbod door [gedaagde] door zijn ondertekening op 26 januari 2011 is aanvaard.
Vernietigbaarheid Algemene Voorwaarden
4.2. Met betrekking tot het beroep van [gedaagde] op de vernietigbaarheid van de Algemene Voorwaarden stelt de rechtbank voorop dat het aan Santander is te stellen en (indien nodig) te bewijzen dat zij [gedaagde] een redelijke mogelijkheid heeft geboden van de Algemene Voorwaarden kennis te nemen als bedoeld in artikel 6:233, aanhef en onder b in samenhang met artikel 6:234 BW.
4.3. Santander stelt dat [gedaagde] heeft getekend voor de ontvangst van de Algemene Voorwaarden. Deze ondertekening moet aangemerkt worden als een partijverklaring. Hiermee heeft zij kennelijk het oog op het bepaalde in artikel 157 lid 2 in verbinding met artikel 156 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv.), waarin – samengevat – is bepaald dat een onderhandse akte tussen partijen dwingend bewijs oplevert. De rechtbank volgt Santander hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
4.4. De tekst in de kredietovereenkomst dat de kredietnemer van de Algemene Voorwaarden kennis heeft genomen (Verklaring, onder b; zie r.o. 2.1), is voorgedrukt. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] geen enkele invloed heeft gehad op deze tekst. Deze omstandigheden brengen – mede in het licht van [gedaagde]’ tijdens de comparitie gegeven toelichting dat hij de overeenkomst slechts heeft gescand op belangrijke onderwerpen zoals de hoogte van het krediet en het aflossingsbedrag – mee dat sprake is van een verklaringsfictie waaraan niet de betekenis kan worden toegekend van partijverklaring als bedoeld in artikel 157 lid 2 Rv.
Overigens moet voornoemde tekst in de overeenkomst worden aangemerkt als een algemene voorwaarde in de zin van artikel 6:231, aanhef en onder a BW. Omdat met deze bepaling klaarblijkelijk wordt beoogd de bewijslast ter zake van de wettelijke informatieplicht van Santander als gebruiker van de Algemene Voorwaarden ten nadele van [gedaagde] om te keren, heeft deze bepaling te gelden als een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:236, aanhef en onder k BW. Dit betekent dat Santander zich niet op deze tekst kan beroepen.
4.5. Ter gelegenheid van de comparitie heeft Santander aan de hand van haar producties toegelicht dat de aanvraag voor het krediet online plaatsvindt. Tijdens deze aanvraagprocedure wordt meermalen door middel van een hyperlink verwezen naar de Algemene Voorwaarden. Na het klikken op de link kunnen de voorwaarden worden uitgeprint of gedownload. Dit is niet door [gedaagde] betwist.
4.6. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de stelling van Santander dat tijdens de aanvraagprocedure naar de Algemene Voorwaarden is verwezen, onvoldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat zij [gedaagde] een redelijke mogelijkheid heeft gegeven van de Algemene voorwaarden kennis te nemen.
Vaststaat namelijk dat de kredietovereenkomst niet langs elektronische weg tot stand is gekomen; alleen de aanvraag is via het internet gedaan. Omdat niet is gebleken van de in artikel 6:234 lid 3 BW bedoelde uitdrukkelijke instemming van [gedaagde], is het enkel elektronisch ter beschikking stellen van de Algemene Voorwaarden in een dergelijk geval niet toereikend om aan het vereiste van terhandstelling te voldoen.
4.7. Ten slotte heeft Santander toegelicht dat, nadat de aanvraag is goedgekeurd, de te ondertekenen kredietovereenkomst samen met de Algemene Voorwaarden per brief (de aanbiedingsbrief) aan de kredietnemer worden gestuurd.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij zich vanwege de moeilijke periode waarin hij destijds verkeerde, niet kan herinneren dat deze voorwaarden bij de aanbiedingsbrief zaten. Volgens hem is alles in zijn geheugen “mistig”.
Gelet hierop – en mede gelet op het feit dat vaststaat dat hij de aanbiedingsbrief heeft ontvangen en tevens vaststaat dat in elk geval de kredietovereenkomst bij deze brief was gevoegd – is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de stelling van Santander dat zij de Algemene Voorwaarden voorafgaand aan de totstandkoming van de kredietovereenkomst ter hand heeft gesteld, in onvoldoende mate heeft weersproken. Dit leidt ertoe dat het beroep op de vernietigbaarheid van deze Algemene Voorwaarden wordt gepasseerd.
Onjuiste informatie
4.8. In zijn conclusie van antwoord voert [gedaagde] aan dat Santander onvoldoende inzicht heeft gegeven in het onderzoek dat zij zegt te hebben verricht. Voor zover hierin al een betwisting van de stelling van Santander in gelezen zou kunnen worden dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt, stelt de rechtbank vast dat Santander tijdens de zitting uitgebreid verslag heeft gedaan van het door haar uitgevoerde onderzoek en de aanleiding daarvoor.
Verder stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat Santander heeft nagelaten aan te geven wat het juiste inkomen dan wel zou zijn. Hiermee miskent hij dat het niet aan Santander is het juiste salaris op te geven, maar dat het juist op zijn weg ligt dit te doen.
4.9. Gelet op het voorgaande – en mede gelet op [gedaagde]’ toelichting dat hij de salarisadministratie heeft uitbesteed aan een ZZP-er van wie hij de naam niet meer weet – is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de stelling van Santander dat hij een onjuist inkomen heeft opgegeven, in onvoldoende mate heeft weersproken. Hierom moet van de juistheid van de stellingen van Santander worden uitgegaan.
4.10. Voor zover [gedaagde] bedoelt te zeggen dat hij niet bewust onjuiste informatie heeft gegeven, gaat de rechtbank ook aan dit verweer voorbij. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet in te zien dat een derde de gegevens ten behoeve van [gedaagde] heeft vervalst zonder dat hij daarvan op de hoogte was.
Artikel 3.9 van de Algemene Voorwaarden
4.11. Volgens [gedaagde] heeft Santander niet aangetoond dat zij de kredietovereenkomst niet zou zijn aangegaan als zij bekend was geweest met de juiste stand van zaken, zoals artikel 3.9, aanhef en sub e van de Algemene Voorwaarden vereist. Ook dit verweer wordt gepasseerd.
Uit de door Santander gegeven toelichting blijkt genoegzaam dat zij alleen financiële risico’s wenst te nemen als zij er voorafgaand aan de totstandkoming van de kredietovereenkomst in voldoende mate van overtuigd is dat de kredietnemer voldoende inkomsten geniet om de lening terug te kunnen betalen. Het enkele feit dat [gedaagde] aan zijn afbetalingsverplichtingen heeft voldaan, doet aan het voorgaande niet af, omdat het beoordelingsmoment ligt op het moment van aangaan van de overeenkomst.
Beroep op redelijkheid en billijkheid
4.12. Met zijn verweer dat het ineens opeisen van het geleende bedrag door Santander niet redelijk en billijk is, heeft [gedaagde] kennelijk het oog op het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW. Bij de toetsing aan dit artikellid dient de rechter de nodige terughoudendheid te betrachten.
4.13. [gedaagde] heeft nagelaten feiten en omstandigheden aan te voeren die de conclusie rechtvaardigen dat een beroep van Santander op artikel 3.11 onder b van de Algemene Voorwaarden in het onderhavige geval – in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat rechtens vaststaat dat [gedaagde] bewust onjuiste financiële gegevens heeft verstrekt – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Voor zover [gedaagde] bedoelt te zeggen dat hij niet in staat is het geleende bedrag in één keer terug te betalen, maakt dit voornoemd oordeel niet anders. Deze verplichting vloeit immers voort uit de overeenkomst. Daar komt bij dat [gedaagde] wel in staat was een bedrag van € 50.000,- bij de notaris in depot te geven ter opheffing van het door Santander gelegde conservatoire beslag (zie r.o. 2.4).
Rente
4.14. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de door Santander gevorderde wettelijke rente, zodat deze vordering zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.15. Santander vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv. toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 568,00 aan griffierecht, € 313,81 aan exploitkosten en € 579,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 579,00). Het opgevoerde griffierecht voor het beslagrekest zal echter worden afgewezen, omdat dit griffierecht al is verrekend met het griffierecht dat in deze zaak verschuldigd is.
4.16. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Santander worden begroot op:
- dagvaarding € 82,19
- griffierecht 613,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 1.853,19
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] aan Santander te betalen een bedrag van € 35.601,22 (vijfendertigduizend zeshonderd en één euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 29 juni 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 892,81,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Santander tot op heden begroot op € 1.853,19,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2012.