parketnummer: 16/711483-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 juni 2012
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd te PI Utrecht – HvB Nieuwegein te Nieuwegein,
raadsvrouw mr. J.W.M. Steenbakkers, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: samen met een ander of anderen een oplegger met 304 gitaren heeft gestolen;
Feit 1 subsidiair: medeplichtig is geweest aan de diefstal van een oplegger met 304 gitaren door één of meer personen;
Feit 2 primair: opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen goed, te weten een tot camper omgebouwde oplegger;
Feit 2 subsidiair: heeft geprobeerd opzettelijk voordeel te trekken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen goed, te weten een tot camper omgebouwde oplegger;
Feit 3 primair: samen met een ander of anderen in Tiel een grote hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld;
Feit 3 subsidiair: medeplichtig is geweest aan het telen van hennepplanten in Tiel door één of meerdere personen;
Feit 4: samen met een ander of anderen in Tiel een hoeveelheid stroom heeft gestolen;
Feit 5 primair: samen met een ander of anderen in Vianen een grote hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld;
Feit 5 subsidiair: medeplichtig is geweest aan het telen van hennepplanten in Vianen door één of meerdere personen;
Feit 6: samen met een ander of anderen in Vianen een hoeveelheid stroom heeft gestolen.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4, feit 5 primair en feit 6 heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Verdachte heeft een tip gegeven over de vracht, maar wist niet op welke dag de diefstal plaats zou vinden. Verdachte heeft de diefstal niet gepleegd, hij heeft alleen een tip gegeven. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte betwist dat hij de trailer aan [getuige 1] in onderpand heeft gegeven. [getuige 1] heeft de trailer onrechtmatig op zijn naam gezet, aldus de raadsvrouw. Het opzet van verdachte was niet gericht op het verkrijgen van voordeel. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde aangevoerd dat er sprake is van vrijwillige terugtred en dat er daarom vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van feit 3 en 5
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte na het plaatsen van de hennepkwekerijen niet meer betrokken is geweest en dat er daarom geen sprake is van medeplegen. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat er geen oogst is geweest en verdachte geen geld heeft verdiend aan de hennepkwekerijen. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde en heeft zich gerefereerd ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 4 en 6
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte niet wist dat er stroom werd afgetapt en dat was afgesproken dat de stroom legaal zou worden afgenomen. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken, omdat medeplichtigheid niet ten laste is gelegd.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Aangever [aangever 1] heeft namens [bedrijf 1] aangifte gedaan van diefstal van een trailer. Hij heeft verklaard dat de trailer op vrijdag 22 januari 2010 te Vianen is weggenomen.
Aangever [aangever 2] heeft namens [bedrijf 2] aangifte gedaan van diefstal van 304 gitaren. Aangever heeft verklaard dat [bedrijf 2] het transport uitbesteedt aan [bedrijf 1]. Op 22 januari 2010 zouden zij een lading via [bedrijf 1] verzenden. De trailer was volgeladen met gitaren en werd door een chauffeur opgehaald. Later kwam - naar later bleek - de echte chauffeur naar het bedrijf en toen bleek dat de trailer door een onbekend gebleven chauffeur is weggenomen. De waarde van de gitaren bedraagt 163.000 US Dollar.
Verdachte heeft verklaard dat hij een tip heeft gegeven aan een man over de trailer. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij op 22 januari 2010 naar de man heeft gebeld om hem te zeggen dat de diefstal die dag zou moeten plaatsvinden, omdat het de laatste keer was dat zijn bedrijf het transport regelde voor [bedrijf 1] Verdachte heeft verklaard dat hij na de diefstal met de man heeft afgesproken in Amsterdam en toen van de man 75 gitaren heeft gekregen. Dat hij een deel van de buit zou krijgen, had hij reeds voor de diefstal met de man besproken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank is op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader(s). Verdachte heeft niet alleen een tip gegeven, maar heeft voorafgaand aan het delict afspraken gemaakt en na het delict opnieuw met zijn mededader(s) afgesproken om te delen in de buit. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door die handelingen, in onderling verband en samenhang bezien, zo nauw en bewust betrokken was dat er sprake is van medeplegen. De rechtbank komt dus ook tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Het bewijs ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank acht het onder feit 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte bij hem een loods huurde vanaf 4 september 2010 en dat verdachte hem, na meerdere aanmaningen om de borg te voldoen, in december 2010 als borg voor de loods een volledig kentekenbewijs met overschrijvingsbewijs van een trailer voorzien van het kenteken [kenteken] gaf. De trailer stond binnen een paar dagen na het starten van de verhuur bij de loods.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij als vrachtwagenchauffeur heeft gewerkt voor verdachte. [getuige 2] heeft verklaard dat de blauwe oplegger die hij samen met verdachte heeft gekocht op zijn naam is gezet. [getuige 2] kreeg nog geld van verdachte en heeft gezegd dat hij iets als onderpand wilde hebben. Verdachte heeft hem toen aangeboden dat hij de oplegger op zijn naam mocht zetten. De oplegger is op 29 juni 2010 op zijn naam gezet. Op de oplegger zat het kenteken [kenteken]. [getuige 2] heeft later gehoord van verdachte dat verdachte de papieren van de oplegger aan een loodseigenaar in IJsselstein heeft gegeven en dat de eigenaar van de loods de oplegger op zijn naam heeft gezet.
Verdachte heeft verklaard dat hij de tot camper omgebouwde trailer heeft verkregen door deze te ruilen voor gestolen gitaren. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij het kenteken van deze trailer, [kenteken], heeft verwisseld voor kenteken [kenteken].
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank overweegt dat verdachte de tot camper omgebouwde oplegger heeft verkregen uit een misdrijf, doordat hij een partij gestolen gitaren heeft geruild voor de trailer. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat [getuige 1] de oplegger zelf, zonder medeweten van verdachte, op zijn naam heeft gezet ongeloofwaardig. De rechtbank is op grond van de verklaringen van zowel [getuige 1] en [getuige 2] van oordeel dat verdachte de oplegger steeds gebruikte als borgsom dan wel als onderpand om ervoor te zorgen dat hij geen geldbedrag hoefde te betalen aan anderen. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de verklaring van [getuige 1] steun vindt in de verklaring van [getuige 2].
Het bewijs ten aanzien van feit 3 primair
De rechtbank acht het onder feit 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Op dinsdag 28 mei 2010 is het bedrijfspand dat verdachte huurde aan de [adres] in Tiel doorzocht. Hier werden twee in werking zijnde hennepkwekerijen met in totaal 526 hennepplanten aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij het bedrijfspand aan de [adres] in Tiel huurde. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepkwekerijen. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de hennepkwekerijen zouden worden opgebouwd, dat hij het pand daarvoor ter beschikking heeft gesteld en dat hij degene is die met zijn vrachtwagen de materialen naar de loods heeft gebracht. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij per oogst € 15.000,-- zou krijgen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3 primair
De rechtbank is van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn mededader(s) bij het telen van de hennepplanten. De rechtbank leidt dit af uit de verklaring van verdachte, waarin hij verklaart dat hij de materialen voor het opbouwen van de kwekerij heeft aangeleverd en dat hij degene was die het pand ter beschikking stelde voor het plaatsen van de hennepkwekerij. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zou delen in de opbrengst van de hennepkwekerij en dat hij € 15.000,-- per oogst zou ontvangen.
Het bewijs ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht het onder feit 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Op dinsdag 28 mei 2010 is het bedrijfspand dat verdachte huurde aan de [adres] in Tiel doorzocht. Hier werden twee in werking zijnde hennepkwekerijen met in totaal 526 hennepplanten aangetroffen. Door een fraudespecialist werd geconstateerd dat er fraude is gepleegd met de stroom buiten de meter om.
[aangever 3] heeft namens [bedrijf 3] aangifte gedaan van diefstal van energie op de [adres] te Tiel. [bedrijf 3] heeft vanaf 19 januari 2010 een overeenkomst met verdachte betreffende aansluiting en transport van elektriciteit naar dit perceel. De fraudespecialist heeft op 28 mei 2010 waargenomen dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken. Hij zag dat er geen zegels aanwezig waren. Na het verwijderen van het deksel van de aansluitkast zag de fraudespecialist dat aan de klemblokjes een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. Uit onderzoek is gebleken dat er een hoeveelheid elektriciteit ter waarde van € 13.413,88 is weggenomen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4
De rechtbank is van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn mededader(s) bij de diefstal van elektriciteit. Gelet op de grote betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte op de hoogte was van al hetgeen speelde omtrent de hennepkwekerij. De rechtbank acht de niet nader onderbouwde stelling van verdachte dat hij van alles op de hoogte was, behalve van de diefstal van elektriciteit, ongeloofwaardig. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
Het bewijs ten aanzien van feit 5 primair
De rechtbank acht het onder feit 5 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Op 11 juni 2010 is het bedrijfspand dat verdachte huurde aan de [adres] te [woonplaats] doorzocht. Hier is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met een grote hoeveelheid hennepplanten.
Na telling bleek de plantage uit 510 hennepplanten te bestaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij het bedrijfspand aan de [adres] in Vianen huurde. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepkwekerij. Verdachte heeft verklaard dat hij het pand ter beschikking heeft gesteld voor het plaatsen van een hennepkwekerij en dat hij degene is die met zijn vrachtwagen de materialen naar de loods heeft gebracht. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij per oogst
€ 15.000,-- zou krijgen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 5 primair
De rechtbank is van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn mededader(s) bij het telen van de hennepplanten. De rechtbank leidt dit af uit de verklaring van verdachte, dat hij de materialen heeft aangeleverd en dat hij degene was die het pand ter beschikking stelde voor het plaatsen van de hennepkwekerij. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zou delen in de opbrengst van de hennepkwekerij en dat hij € 15.000,-- per oogst zou ontvangen.
Het bewijs ten aanzien van feit 6
De rechtbank acht het onder feit 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Op 11 juni 2010 is het bedrijfspand dat verdachte huurde aan de [adres] te [woonplaats] doorzocht. Hier is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met een grote hoeveelheid hennepplanten.
De onderzoeker van [bedrijf 4] heeft waargenomen dat er sprake was van een illegale aftakking tussen de hoofdbeveiliging in de hoofdaansluitkast en de elektriciteitsmeter en tevens van een verzwaring van de hoofdbeveiliging.
[aangever 4] heeft namens [bedrijf 4] aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit op de [adres] te Vianen. Uit onderzoek is gebleken dat de diefstal heeft plaats gevonden in de periode van 16 april 2010 tot en met 11 juni 2010. Er is een hoeveelheid elektriciteit ter waarde van € 2.403,83 weggenomen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 6
De rechtbank is van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn mededader(s) bij de diefstal van elektriciteit. Gelet op de grote betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte op de hoogte was van al hetgeen speelde omtrent de hennepkwekerij. De rechtbank acht de niet nader onderbouwde stelling van verdachte dat hij van alles op de hoogte was, behalve van de diefstal van elektriciteit, ongeloofwaardig. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 22 januari 2010 te Vianen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een oplegger (kenteken [kenteken]) met een groot aantal (304) gitaren, toebehorende aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2];
2.
Primair
op meer tijdstippen in de periode van 22 februari 2010 tot en met 06 maart 2011 in Nederland, opzettelijk uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen goed, te weten: een tot camper omgebouwde oplegger (welke oorspronkelijk [kenteken] als kenteken had, maar welke door hem, verdachte, was voorzien van kenteken [kenteken]), voordeel heeft getrokken, immers heeft verdachte opzettelijk die camper meermalen (tegenover [getuige 1] en [getuige 2]) gebruikt als borgstelling, dan wel als onderpand;
3.
Primair
in de periode van 28 maart 2010 tot en met 28 mei 2010 te Tiel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres]a een grote hoeveelheid van in totaal ongeveer 526 hennepplanten en delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
in de periode van 01 januari 2010 tot en met 28 mei 2010 te Tiel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom ter waarde van 13.413,88 euro, toebehorende aan energiebedrijf [bedrijf 3], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van de verzegeling;
5.
Primair
in de periode van 03 april 2010 tot en met 11 juni 2010 te Vianen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een grote hoeveelheid van in totaal ongeveer 510 hennepplanten en delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
in de periode van 16 april 2010 tot en met 11 juni 2010 te Vianen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom ter waarde van 2403,83 euro, toebehorende aan energiebedrijf [bedrijf 4], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van de verzegeling.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 primair: diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 2 primair: opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd;
Feit 3 primair en feit 5 primair: telkens: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 4 en feit 6: telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met aftrek van de tijd van het voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan is geëist door de officier van justitie en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte direct aan het werk kan zodra hij vrij komt en dat verdachte al veel gevolgen heeft ondervonden door deze zaak. De raadsvrouw heeft verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere vermogensdelicten en het telen van hennepplanten. Door aldus te handelen, heeft verdachte doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd. Verdachte heeft enkel en alleen gedacht aan zijn eigen gewin en geen rekening gehouden met de overlast en schade die zijn handelen voor anderen opleverde. Voorts is het telen van hennepplanten schadelijk voor de volksgezondheid en ontstaat door hennepkwekerijen brandgevaar voor omwonenden. Daarnaast heeft verdachte, om het gewin van de hennepkwekerijen te vergroten, bij die hennepkwekerijen samen met een ander dan wel anderen een aanzienlijke hoeveelheid elektriciteit van [bedrijf 3] en [bedrijf 4] gestolen door een illegale stroomaansluiting buiten de elektriciteitsmeter om tot stand te brengen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 5 april 2012 waaruit blijkt dat verdachte vele malen eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank is van oordeel dat op dergelijke ernstige feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank is van oordeel dat een werkstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsvrouw is verzocht, geen recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank weegt daarbij zwaar mee dat verdachte meerdere malen eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
7. Het beslag
7.1. De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, aangezien thans niet duidelijk is wie als rechthebbende dient te worden aangemerkt.
7.2. De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan [bedrijf 2], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7.3. De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is immers dat het geldbedrag aan verdachte toebehoort en dat verdachte dit geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit heeft verkregen.
8. De benadeelde partij
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen schade wordt gevorderd.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen schade wordt gevorderd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er geen schade wordt gevorderd.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 63, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair: diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 2 primair: opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd;
Feit 3 primair en feit 5 primair: telkens: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4 en feit 6: telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde in beslag genomen voorwerp, genummerd 38, te weten een geldbedrag van € 930,--;
- gelast de teruggave aan [bedrijf 2], gevestigd te Vianen, van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 40 en 41, te weten twee gitaren;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genoemd onder 1, te weten een oplegger en een sleutelbos;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. C.A.M. van Straalen en mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 juni 2012.