ECLI:NL:RBUTR:2012:BX0030

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600927-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstallen met geweld door jongeren in IJsselstein

In de strafzaak tegen de verdachte, die in de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2011 meerdere diefstallen met geweld heeft gepleegd in IJsselstein, heeft de rechtbank Utrecht op 28 februari 2012 uitspraak gedaan. De verdachte heeft in deze periode verschillende jongeren bedreigd en hun mobiele telefoons afgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 juli 2011 de Blackberry van [aangever 1] heeft gestolen door deze uit diens handen te grissen. Op 22 juli 2011 heeft hij opnieuw geweld gebruikt tegen [aangever 2] om diens telefoon te stelen. Daarnaast heeft de verdachte op 17 augustus 2011 een geldbedrag van [aangever 1] gestolen en op 20 augustus 2011 [aangever 3] bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten 1, 2, 3, 4 en 7, maar heeft hem vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en moet schadevergoedingen betalen aan de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2]. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partij [aangever 4] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het onder 5 ten laste gelegde feit is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600927-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
thans verblijvende in de P.I. Flevoland – Huis van Bewaring Almere Binnen,
raadsman mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 december 2011 en 14 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 juli tot en met 31 augustus 2011 met geweld een telefoon heeft gestolen van [aangever 1] door deze onverhoeds uit diens handen te grissen;
Feit 2: op 22 juli 2011 met geweld een telefoon heeft gestolen van [aangever 2] door deze onverhoeds uit diens handen te grissen;
Feit 3: op 17 augustus 2011 een bedrag van € 20,- heeft gestolen van [aangever 1];
Feit 4: op 20 augustus 2011 [aangever 3] heeft bedreigd door te zeggen “Ik kom bij je langs met een paar mannetjes en vannacht ligt er een baksteen door je ruit”;
Feit 5: in de periode van 1 juni 2011 tot en met 30 juni 2011 [aangever 4] heeft bedreigd door te zeggen “Loop mee naar achter Studio dan sla ik je daar dood”;
Feit 6: in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 31 augustus 2011 een personenauto toebehorende aan [aangever 4] heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar heeft gemaakt door tegen die auto aan te trappen;
Feit 7: op 11 maart 2011 samen met een ander met geweld een telefoon heeft gestolen van [aangever 5] door deze onverhoeds uit diens handen te grissen en vervolgens tegen [aangever 5] heeft gezegd “Als je mij durft te achtervolgen sla ik je verrot”;
Feit 8: op 27 maart 2011 zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan huisvredebreuk door zonder toestemming de woning van [aangever 5] binnen te dringen;
Feit 9: op 27 maart 2011 [aangever 5] heeft bedreigd door te zeggen “Als je niet binnen een week betaalt, ga ik je snijden”.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder feit 1, 2, 3, 4, 7 en 8 ten laste gelegde en baseert zich daartoe op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde feit staat de officier van justitie een bewijsconstructie voor, waarbij het bewijs voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten als (schakel)bewijs wordt gebruikt voor dit feit. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 5, 6 en 9 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Verdachte dient daarvoor te worden vrijgesproken.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 9 ten laste gelegde en heeft geconcludeerd dat voor deze feiten derhalve vrijspraak dient te volgen. Ten aanzien van het onder 8 tenlastegelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat de afgelegde verklaringen ten aanzien van dit feit onvoldoende duidelijk zijn en dat van de juistheid van de verklaring van verdachte dient te worden uitgegaan.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak feit 5, feit 6 en feit 9
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 5, 6 en 9 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Verdachte zal derhalve van deze feiten worden vrijgesproken.
4.3.2. Bewijs
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
De rechtbank acht op grond van het hieronder weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een telefoon van [aangever 1] en, na bedreiging van [aangever 2] met geweld, een telefoon van [aangever 2] heeft gestolen, in beide gevallen door de telefoon onverhoeds uit diens handen te grissen.
In de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2011 komt [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) verdachte in IJsselstein tegen. [aangever 1] heeft zijn Blackberry mobiele telefoon in zijn hand. Verdachte pakt deze telefoon ineens, heel vlug, uit [aangever 1]’s hand. Verdachte zegt hierna tegen [aangever 1] dat als hij €400,- betaalt, het weer goed is en hij zijn telefoon terug krijgt.
Op 22 juli 2011 loopt [aangever 2] (hierna: [aangever 2]) in IJsselstein in de richting van zijn huis. [aangever 2] komt verdachte tegen die op een gegeven moment met [aangever 2] blijft meelopen tot aan [aangever 2]s huis. Hij hoort verdachte zeggen dat hij verdachte geld moest geven en dat verdachte hem zou gaan slaan of neersteken als hij niet betaalde. Verdachte ziet dat [aangever 2] een Blackberry heeft en pakt deze van hem af door deze uit zijn handen te trekken. Verdachte zegt vervolgens tegen [aangever 2] dat hij boven geld moet gaan halen en als hij dat geld geeft, hij zijn Blackberry terug zal krijgen. [aangever 2] vertelt zijn moeder, [betrokkene 1], hierop dat zijn telefoon is gestolen door verdachte en dat hij bang is voor verdachte. Vervolgens belt verdachte via de intercom bij de woning aan en vraagt aan [betrokkene 1] waar [aangever 2] is. Even later belt [betrokkene 1] naar het mobiele telefoonnummer van [aangever 2], waarop verdachte opneemt en wederom vraagt waar [aangever 2] is. Ook zegt verdachte dat hij geld wil hebben.
Op 25 juli 2011 staat verdachte bij [betrokkene 1], de moeder van [aangever 1] en [aangever 2], voor de deur. Verdachte zegt tegen haar dat als [aangever 2] € 50,- betaalt, hij zijn Blackberry terug krijgt. [betrokkene 1] ziet dat verdachte een zwarte Blackberry in zijn handen heeft. Even later zegt verdachte tegen [betrokkene 1] dat als zij hem € 50,- betaalt, ze nu deze Blackberry terugkrijgt en dan maandag ook de Blackberry van [aangever 1] terug krijgt.
Tijdens het opnemen van de aangifte van [aangever 1] in diens woning op 18 augustus 2011, gaat de deurbel. De moeder van [aangever 1] geeft vervolgens aan dat verdachte beneden staat en dat hij vraagt of hij [aangever 1] kan spreken. Hierop loopt [aangever 1] naar beneden, gevolgd door verbalisant [verbalisant]. [verbalisant] blijft aan het einde van de gang wachten en herkent de persoon die met [aangever 1] een gesprek voert als zijnde verdachte. [verbalisant] hoort verdachte tegen [aangever 1] zeggen: “als je nu meeloopt kun je je telefoon terugkrijgen”. [aangever 1] weigert dit en vertelt de verbalisant dat hij bang is.
[aangever 1] gebruikt zijn telefoon iedere dag. Uit onderzoek ten aanzien van de telefoon van [aangever 1] is gebleken dat deze telefoon vanaf 1 juli niet in gebruik was bij het telefoonnummer horende bij de simkaart van [aangever 1]. Uit onderzoek ten aanzien van de telefoon van [aangever 2] is gebleken dat deze telefoon van 1 juli 2011 tot en met 23 juli 2011 in gebruik was bij het telefoonnummer horende bij de simkaart van [aangever 2] en dat deze telefoon vanaf 23 juli 20:35 uur in gebruik is gegaan bij andere telefoonnummers.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht op grond van het hieronder weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een geldbedrag heeft gestolen van [aangever 1].
Op 17 augustus 2011 bevindt [aangever 1] ([aangever 1]) zich te IJsselstein in gezelschap een aantal personen, onder wie [betrokkene 2]. Even later komt verdachte aanlopen met een vriend. Op een gegeven moment zegt verdachte tegen [aangever 1] dat als hij betaalt, hij zijn telefoon terug krijgt. [aangever 1] vraagt dan aan [betrokkene 3], die zich inmiddels bij de groep had gevoegd, om geld, waarop [betrokkene 3] een geldbedrag aan [aangever 1] geeft. [aangever 1] houdt het geld in zijn hand, die hij omlaag houdt. Verdachte pakt dan met zijn linkerhand [aangever 1]’s pols beet en grist met zijn rechterhand het geld uit [aangever 1]’s handen. Hierbij maakte verdachte de hand van [aangever 1] half open.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht op grond van het hieronder weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever 3] heeft bedreigd met het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Op 20 augustus 2011 bevindt [aangever 3] zich in zijn woning te IJsselstein, waar ook zijn zoon [betrokkene 2] en [betrokkene 3] aanwezig zijn. Na reeds eerder te hebben gebeld voor [aangever 3] op de telefoon van [betrokkene 3], belt verdachte op een gegeven moment weer naar de telefoon van [betrokkene 3]. [betrokkene 3] zet de telefoon op de luidspreker waarop [aangever 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] horen dat verdachte tegen [aangever 3] scheldt en zegt “ik kom langs met een paar mannetjes, en vannacht ligt er een baksteen door jouw ruit”. [aangever 3] voelt zich hierdoor bedreigd.
Ten aanzien van feit 7 en feit 8
De rechtbank acht op grond van het hieronder weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander een telefoon van [aangever 5] heeft gestolen door de telefoon onverhoeds uit diens handen te grissen en dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan huisvredebreuk door wederrechtelijk de woning van [aangever 5] binnen te dringen.
Op 11 maart 2011 komt [aangever 5] in de avond verdachte en zijn halfbroer [betrokkene 4] tegen in de tram in IJsselstein. Op enig moment vraagt [betrokkene 4] aan [aangever 5] of hij voor hem iets op zijn Blackberry wil opzoeken. [aangever 5] wil dit doen, maar plotseling trekt [betrokkene 4] de Blackberry uit zijn handen en geeft deze aan verdachte. verdachte stopt de Blackberry dan in zijn binnenzak. [aangever 5] zegt dat verdachte de telefoon moet teruggeven. Verdachte zegt daarop tegen [aangever 5]: “nu moet je je bek houden, als je mij durft te achtervolgen sla ik je verrot”.
Op de avond van 27 maart 2011 ziet [aangever 5] [betrokkene 4] en verdachte voor de deur van zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] staan. Als de deur open wordt gedaan ziet [aangever 5] vier jongens staan die direct naar binnen willen lopen. Op de vraag van [aangever 5] wat de jongens komen doen, antwoorden de jongens dat ze geld willen zien. Ondanks dat [aangever 5] zegt dat ze niet binnen mogen komen, wordt door een van de jongens een voet tussen de deur gezet en lopen de jongens toch naar binnen. [aangever 5] probeert de deur tegen te houden maar wordt aan de kant geduwd.
Verdachte bevindt zich dan vervolgens met drie anderen in de woning van [aangever 5]. [betrokkene 5] hoort op een gegeven moment dat gezegd wordt “je moet betalen, anders wordt het meer.” [betrokkene 5] is er op dat moment van op de hoogte dat [aangever 5] zijn telefoon, die de week daarvoor gestolen was, terug had gekregen zonder achterkant. De jongens kwamen geld vragen voor de telefoon. [betrokkene 6], ook op dat moment aanwezig in de woning, weet ook dat er iets met geld is tussen [aangever 5] en Verdachte. Ondanks het feit dat [aangever 5] meerdere keren zegt dat hij wil dat verdachte het huis verlaat, gaat verdachte niet weg.
Schakelbewijs/modus operandi ten aanzien van feit 7
De rechtbank stelt voorop dat het gebruik van schakelbewijs niet ongeoorloofd is. Volgens de doctrine en de jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van de aan een ander bewezen verklaard, soortgelijk feit ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakel-, ketting- of ketenbewijs) toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal (of bewezenverklaring) ten aanzien van dat andere feit, dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen (vgl. HR 15 november 2011 LJN: BQ8600).
De rechtbank is van oordeel dat uit de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de afzonderlijke aangevers van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten in onderling verband en samenhang bezien, naar voren komt dat de bij de diefstal gehanteerde modus operandi op belangrijke details overeenstemt. Onder feit 1 en 2 is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van een minderjarige jongen in IJsselstein een Blackberry heeft gestolen, waarbij de Blackberry met geweld uit de hand van de eigenaar wordt gegrist. Dit geldt ook voor de gedraging onder feit 3, waarbij wettig en overtuigend is komen vast te staan dat verdachte geld heeft weggenomen van een minderjarige jongen in IJsselstein door dit geld onverhoeds uit de hand van die minderjarige jongen weg te grissen.
De modus operandi zoals die naar voren komt uit de feiten 1, 2 en 3 komt ook naar voren in het feit zoals weergegeven in de aangifte ter zake van feit 7. De rechtbank acht de wettige bewijsmiddelen die voor het bewijs van de feiten 1, 2 en 3 zijn gebezigd mede redengevend in de vorm van schakelbewijs voor het bewijs van feit 7.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2011 te IJsselstein met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (blackberry) toebehorende aan [aangever 1], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemde telefoon onverhoeds uit de handen van die [aangever 2] heeft gegrist;
2.
op 22 juli 2011 te IJsselstein met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (blackberry) toebehorende aan [aangever 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte,
- dreigend die [aangever 2] de woorden heeft toegevoegd: “geef me je geld of anders steek ik je neer” en
- vervolgens voornoemde telefoon onverhoeds uit de handen van die [aangever 2] heeft gegrist;
3.
op 17 augustus 2011 te IJsselstein met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan [aangever 1];
4.
op 20 augustus 2011 te IJsselstein [aangever 3] heeft bedreigd met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik kom bij je langs met een paar mannetjes en vannacht ligt er een baksteen door je ruit";
7.
op 11 maart 2011 te IJsselstein tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (blackberry) toebehorende aan [aangever 5], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [aangever 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader,
- voornoemde telefoon (onverhoeds) uit de handen van die [aangever 5] heeft/hebben gegrist en
- vervolgens dreigend die [aangever 5] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "als je mij durft te achtervolgen sla ik je verrot";
8.
op 27 maart 2011 te IJsselstein tezamen en in vereniging wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de [adres] en in gebruik bij [aangever 5].
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Feit 2: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Feit 3: Diefstal;
Feit 4: Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen;
Feit 7: Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 8: Medeplegen van het in de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld. Verdachte deed dit steeds door de blackberries of het geld onverhoeds uit de handen van de eigenaar te grissen. In alle gevallen heeft verdachte de eigenaar van de voorwerpen opgezocht en kenbaar gemaakt dat ze hun spullen terug kunnen krijgen als ze hem geld betalen.
Verdachte maakt deel uit van een groep jongeren, die gedurende langere tijd, jongeren in IJsselstein heeft geterroriseerd. Verdachte heeft een aantal jongeren en hun ouders van hun basale gevoel van veiligheid beroofd. Verdachte heeft met de kennelijke bedoeling te bewijzen dat hij anderen aan zijn wil kon onderwerpen, jongens die jonger zijn dan hij, op een uitermate vervelende en intimiderende wijze van hun mobiele telefoon of geld beroofd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van soortgelijke delicten zich nog lang onveilig kunnen voelen als zij zich op straat begeven. Dit soort delicten draagt, mede omdat het tevens op de openbare weg en in het openbaar vervoer heeft plaatsgevonden, voorts in hoge mate bij aan onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan bedreiging met openlijke geweldpleging in vereniging tegen personen en goederen. De bedreiging heeft – in samenhang met de berovingen – het gevoel van angst en onveiligheid bij de aangever en zijn gezin vergroot. Dit geldt ook voor de huisvredebreuk waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt. Niet alleen heeft verdachte daarmee inbreuk gemaakt op de veiligheid van de eigen woning, maar ook voor dit feit geldt dat het gevoel van angst en onveiligheid groter werd, omdat dit feit samenhangt met de overige bewezenverklaarde feiten. Deze betreffen een complex van feiten die alle een zelfde karakter dragen, namelijk het intimideren en terroriseren van buurtgenoten. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 5 januari 2012, waaruit blijkt dat verdachte zich reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan - onder meer - soortgelijke strafbare feiten;
- een de verdachte betreffende Pro Justitia rapportage d.d. 27 oktober 2011, opgesteld door I. Maksimovic, psychiater, waaruit blijkt dat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het psychiatrisch onderzoek;
- een de verdachte betreffende Pro Justitia rapportage d.d. 6 februari 2012, opgesteld door J. van Beek, waaruit blijkt dat verdachte niet bereid was aan het psychologisch onderzoek mee te werken. Het afdelingspersoneel van de Penitentiaire Inrichting waar verdachte verblijft heeft geen aanwijzingen gehad dat verdachte moeite zou hebben zijn wil te bepalen. Op grond van de beschikbare informatie zijn er geen aanwijzingen dat beperkingen in het psychisch functioneren van verdachte aanleiding zijn voor het weigeren van onderzoek, noch dat hij de gevolgen van weigeren niet zou kunnen overzien.
Verdachte heeft zich dus niet willen onderwerpen aan een onderzoek naar zijn geestesgesteldheid, zodat de rechtbank geen inzicht heeft gekregen in de persoonlijkheid van verdachte. Zij kan hiermee dan ook geen rekening houden.
De rechtbank heeft geen informatie over een inschatting van het recidiverisico. De rechtbank is voorts niet gebleken van enig inzicht bij verdachte in het verwerpelijke van zijn handelingen of van enig mededogen van verdachte met zijn slachtoffers.
Gelet op deze omstandigheden de persoon van verdachte betreffende en gelet op de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie en ziet in hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte, geen aanleiding om een deel van de aan verdachte op te leggen straffen voorwaardelijk op te leggen.
7. De benadeelde partijen
De benadeelde partij [aangever 4] vordert een schadevergoeding van € 154,52 voor het onder 5 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 500,26 voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 379,48 voor het onder 2 ten laste gelegde feit.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert algehele toewijzing van de door de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] opgevoerde bedragen van respectievelijk € 500,26 en € 379,48 en heeft verzocht daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Gelet op de gevorderde vrijspraak voor het onder 5 ten laste gelegde feit, acht de officier van justitie [aangever 4] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De door de benadeelde partij [aangever 4] geleden schade, betreft schade die uit het onder 5 ten laste gelegde feit zou zijn ontstaan. Nu verdachte is vrijgesproken van dit feit, zal de rechtbank de benadeelde partij [aangever 4] derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank is van oordeel dat door de benadeelde partij [aangever 1] geleden schade tot een bedrag van € 466,81 ter zake van materiële schade rechtstreeks gevolg is van de onder 1 en 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: €419,32 ter zake van een mobiele telefoon, €19,99 ter zake van een simkaart, €7,50 ter zake van reiskosten en het door verdachte gestolen geldbedrag van € 20,00.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat door de benadeelde partij [aangever 2] geleden schade tot een bedrag van € 379,52 rechtstreeks gevolg is van het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit, waarvan € 279,52 ter zake van materiële schade (€ 259,53 ter zake van een mobiele telefoon en € 19,99 ter zake van een simkaart) en € 100,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 47, 57, 138, 285, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 5, 6 en 9 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
Feit 2: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Feit 3: Diefstal;
Feit 4: Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen;
Feit 7: Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 8: Medeplegen van het in de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 466,81 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag waarop de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van € 379,52, waarvan € 279,52 ter zake van materiële schade en € 100,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag waarop de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [aangever 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen:
- benadeelde partij [aangever 1], € 466,81, bij niet betaling te vervangen door 9 dagen hechtenis;
- benadeelde partij [aangever 2], € 379.52, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis;
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [aangever 4] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij en de verdachte ieder in de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Bakkenes, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 februari 2012.
Mr. Perrick is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.