ECLI:NL:RBUTR:2012:BW9607

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
325751 - KG ZA 12-414
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering BMX-rijdster om deelname aan Olympische Spelen 2012

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 27 juni 2012 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, een BMX-rijdster, en de Koninklijke Nederlandse Wielren Unie (KNWU). Eiseres vorderde om in plaats van een andere BMX-rijdster namens Nederland deel te nemen aan de Olympische Spelen 2012 in Londen. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, omdat de KNWU naar het oordeel van de rechter in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de andere BMX-rijdster voor te dragen. De rechter oordeelde dat de interne ranking procedure van de KNWU, die leidde tot de voordracht van de andere rijdster, niet in strijd was met de Algemene Uitgangspunten van het NOC*NSF. Eiseres stelde dat de procedure niet fair en doorzichtig was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de KNWU voldoende gemotiveerd had aangetoond dat de procedure correct was gevolgd. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van de KNWU tot dat moment waren begroot op € 1.391,00.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 325751 / KG ZA 12-414
Vonnis in kort geding van 27 juni 2012
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. C. Hellingman,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE WIELREN UNIE,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Nieuwegein,
gedaagde,
advocaat mr. F.H.A. ter Huurne.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de KNWU genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 juni 2012 met producties 1 tot en met 16
- de op 19 juni 2012 van [eiseres] ontvangen producties 17 tot en met 20
- de op 19 juni 2012 van KNWU ontvangen producties 1 tot en met 20
- de op 20 juni 2012 van [eiseres] ontvangen productie 21
- de mondelinge behandeling van 20 juni 2012
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van de KNWU.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is lid van de KNWU. [eiseres] is als wielrenster actief op de discipline BMX. [eiseres] maakt geen deel uit van de nationale selectie. Een andere BMX-rijdster is [A]. [A] is eveneens lid van de KNWU. [A] maakt wèl deel uit van de nationale selectie.
2.2. De KNWU is lid van de Internationale Wielerunie, hierna: “de UCI” en het Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sport Federatie, hierna: “het NOC*NSF”.
2.3. BMX is een Olympische sport. In juli en augustus 2012 zullen de Olympische spelen plaatsvinden te Londen. Op basis van de internationale prestaties van Nederland met betrekking tot de discipline BMX, heeft de KNWU in de afgelopen vier jaar steeds uitzicht gehad op deelname van (slechts) één BMX-rijdster aan de Olympische spelen.
2.4. Om in aanmerking te komen voor deelname aan de Olympische spelen 2012 dient, onder meer, te worden voldaan aan de kwalificatie-eis van het NOC*NSF zoals opgenomen in de “Algemene uitgangspunten voor kwalificatie voor Olympische Spelen te Londen”, hierna: “de Algemene Uitgangspunten, en het sjabloon Cycling/BMX. De Algemene Uitgangspunten luiden – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
1. Grondslag
1.1 De grondslag (norm) voor kwalificatie voor de Olympische Spelen Londen 2012 is: de atleet kwalificeert zich wanneer hij heeft aangetoond een redelijke kans te hebben om op de Olympische spelen bij de beste acht van zijn discipline te eindigen. (…)
(…)
2.1 Kwalificatie is in beginsel een feit na:
1) nominatie op basis van prestatie volgens de vastgestelde norm waarna nog vaststelling van vormbehoud plaatsvindt. De norm voor vormbehoud is dat handhaving op het nominatieniveau bewezen wordt;
2) het voldoen aan de eisen voor directe kwalificatie;
(…)
NOC*NSF besluit tot kwalificatie en nominatie na schriftelijke voordracht van de betrokken sportbonden, waarbij de sportbonden in het geval dat meer atleten voor kwalificatie in aanmerking komen dan kunnen deelnemen aan de Olympische Spelen een interne selectieprocedure hanteren zoals uitgewerkt in 2.6.
(…)
2.6 Waar zich in concreto de kans voordoet dat in een bepaalde discipline meer atleten voor kwalificatie in aanmerking komen dan kunnen deelnemen aan de Olympische spelen, rapporteert de betrokken sportbond dat aan NOC*NSF. De sportbond stelt hiervoor een interne selectieprocedure op, waarbij ook atleten (bondsatletencommissie dan wel vertegenwoordiging van atleten) en bondscoaches worden betrokken. De interne selectieprocedure wordt schriftelijk door de sportbond vastgelegd. De interne selectieprocedure en de uiteindelijke voordracht voor kwalificatie aan NOC*NSF zijn de verantwoordelijkheid van de sportbond. Een faire, doorzichtige en tijdige aanwijzing, gericht op een optimale voorbereiding op de Olympische Spelen is te allen tijde het uitgangspunt bij (het opstellen van) deze interne kwalificatieprocedure en voordracht.
(…)”
2.5. Onderdeel van de Algemene Uitgangspunten is het Reglement Normen en Limieten, dat – voor zover hier van belang – luidt als volgt:
“(…)
1. Inleidende artikelen
(...)
1.4 Besluitvorming ter zake van nominatie en kwalificatie betreft atleten, ofwel individueel, ofwel in enig teamverband. De besluitvorming van NOC*NSF ter zake is echter alleen toetsbaar in de relatie tussen NOC*NSF en de betrokken sportbond.
Bezwaren tegen de door NOC*NSF genomen beslissingen kunnen derhalve alleen door de sportbond worden gemaakt.
(…)
2. Traject van besluitvorming en kwalificatie
(…)
Uitsluiting (3)
2.2.3 In iedere fase van de nominatie en kwalificatie(procedure) tot en met de duur van de Olympische spelen kan NOC*NSF besluiten - op gronden genoemd in de ‘Algemene Uitgangspunten’ van de “Normen en Limieten Olympische Spelen Londen 2012” en in de voorgaande artikelen - een atleet of een team niet uit te zenden of terug te trekken. Dit besluit wordt “uitsluitingsbeslissing” genoemd.
3. Bezwaar- en beroepsprocedure
Indien een sportbond het met een nominatiebeslissing, een kwalificatiebeslissing of een uitsluitingsbeslissing niet eens is kan zij daartegen bezwaar maken conform het Reglement Bezwaar- en Beroepsprocedure van NOC*NSF. (…)”
2.6. De KNWU heeft de “Interne ranking van nominatie plaatsen O.S. London, 2012” opgesteld, hierna: “de interne ranking procedure”, zoals bedoeld in artikel 2.6 van de Algemene Uitgangspunten. De interne ranking procedure, luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
Het aantal af te vaardigen sporters naar de Olympische spelen in London 2012 is afhankelijk van de plaats van Nederland op de Olympische UCI landenranking van 31 Mei 2012.
Bij meer aanbod aan genomineerde sporters dan dat er beschikbare plaatsen zijn voor de O.S. London, en in acht genomen dat de Bondscoach altijd het recht heeft om één (1) plaats aan te wijzen, geld dat de beschikbare plaatsen respectievelijk worden ingevuld door:
Bij 1 beschikbare plaats:
• De hoogst genoteerde sporter op de interne ranking van nominatie plaatsen O.S. London 2012.
(…)
De interne ranking van nominatieplaatsen word opgemaakt uit de volgende wedstrijden en puntentelling:
- W.K. BMX Kopenhagen DEN, Juli 2011.
- SX London GB, Augustus 2011.
- SX Chula Vista USA, Oktober 2011.
- SX ? 2012 (word nog bevestigd).
- SX Sandness, NOR, April 2012
- SX Arnhem NED, Mei 2012.
- W.K. BMX Birmingham GB, Mei 2012.
(…)
Puntentelling klassement van nominatieplaatsen:
(…)
Plaats 8 ½ finale: 2 punten Plaats 8 finale: 10 punten
Plaats 7 ½ finale: 4 punten Plaats 7 finale: 12 punten
Plaats 6 ½ finale: 6 punten Plaats 5 finale: 18 punten
Plaats 5 ½ finale: 8 punten Plaats 4 finale: 21 punten
Plaats 3 finale: 25 punten
Plaats 2 finale: 30 punten
Plaats 1 finale: 35 punten
De Bondscoach heeft ten aller tijde het recht om, ongeacht de interne ranking van nominatieplaatsen, één (1) plaats aan te wijzen op basis van de dan geldende internationale verhoudingen, voorgevallen blessures en andere bijzondere omstandigheden.
(…)”
2.7. Bij brief van 25 augustus 2011 heeft de KNWU [eiseres] bij het NOC*NSF voorgedragen voor nominatie, met de vermelding dat de voordracht gebaseerd is op de kwalificatiemomenten WK Kopenhagen 2011 (plaats 4) en SX London 2011 (plaats 7).
2.8. Na het rijden van de wedstrijden die deel uitmaken van de interne ranking procedure (zie 2.6), leidt toepassing van de puntentelling zoals genoemd in voornoemde procedure (zie 2.6) tot de volgende uitslag van de interne ranking, hierna: “de interne ranking”:
[A] [eiseres]
WK Kopenhagen 0 21
SX London 0 4
SX ChulaVista 2011 6 0
SX Chula Vista 2012 4 0
SX Randaberg 0 0
SX Arnhem 10 0
WK Birmingham 4 0
Puntentotaal 24 25
2.9. De uitslagen van de wedstrijden die deel uitmaken van de interne ranking procedure (zie 2.6) laten – indien de positie in het het klassement als uitgangspunt wordt genomen – het volgende beeld zien:
Evenement Positie
[A] [eiseres]
Juli 2011
WK Kopenhagen 8 4
Augustus 2011
SX London 30 14
September 2011
SX Chula Vista 11 24
Maart 2012
SX Chula Vista 13 33
April 2012
SX Randaberg 23 24
Mei 2012
SX Papendal 8 33
Mei 2012
WK Birmingham 13 47
2.10. Op de internationale ranglijsten van de UCI en de World Cup over 2012 bezet [A] thans de 15e plaats, terwijl [eiseres] de 33ste respectievelijk de 37ste plaats bezet.
2.11. Bij brief van 30 mei 2012 heeft de KNWU [A] bij het NOC*NSF voorgedragen voor kwalificatie, met de vermelding dat de voordracht gebaseerd is op de kwalificatiemomenten SX Papendal 2012 (plaats 8) en SX Chula Vista 2012 (plaats 13).
2.12. De UCI heeft op 1 juni 2012 bepaald dat de KNWU voor deze Olympische spelen één BMX-rijdster mag voordragen bij het NOC*NSF.
2.13. Bij brief van 6 juni 2012 heeft het NOC*NSF aan de KNWU bericht dat zij de voordracht van de KNWU heeft overgenomen en aldus de kwalificatie aan [A] heeft toegekend.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert – na de ter zitting ingediende wijziging van eis – bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de KNWU de te gelasten terstond op voet van artikel 2.2.3. van het Reglement Normen en Limieten van het NOC*NSF het NOC*NSF te doen besluiten tot het nemen van een uitsluitingsbeslissing met betrekking tot [A], althans de voordracht van [A] in te trekken,
2. KNWU te gelasten in plaats van [A] [eiseres] voor te dragen bij het NOC*NSF voor de kwalificatiebeslissing,
3. onder gelijktijdige veroordeling dat KNWU bij niet tijdige of niet volledige nakoming van de onder 1 en/of 2 genoemde bevelen een onmiddellijk opeisbare dwangsom zal verbeuren van € 20.000,00 per overtreding en van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 50.000,00 per overtreding,
4. KNWU te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te berekenen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2. De KNWU voert verweer en concludeert primair tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] en subsidiair – indien (een deel van) de vorderingen van [eiseres] worden toegewezen – tot afwijzing van de door [eiseres] gevorderde dwangsom, dan wel tot matiging daarvan tot nihil, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De KNWU heeft als (voor)vraag opgeworpen dat de vorderingen van [eiseres] niet (meer) toewijsbaar zijn, onder meer, omdat het NOC*NSF reeds een kwalificatiebeslissing heeft genomen (zie 2.12) en op grond van het Reglement Normen en Limieten (zie 2.5) slechts de KNWU – en niet [eiseres] – tegen een dergelijke beslissing bezwaar kan maken bij het NOC*NSF. In het licht van het navolgende kan beantwoording van deze (voor)vraag buiten beschouwing blijven.
4.2. Vooropgesteld wordt dat met betrekking tot een besluit van een orgaan van een rechtspersoon slechts een voorlopige voorziening getroffen kan worden, indien het in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter het betreffende besluit zal vernietigen. Artikel 2:15 lid 1 sub b en c BW bepaalt dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon (in een bodemzaak) kan worden vernietigd als deze is genomen in strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW of in strijd met een reglement. Een besluit is in strijd met de redelijkheid en billijkheid indien het beslissend orgaan bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen niet in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Het voorgaande dient ook in acht te worden genomen bij de beantwoording van de vraag of bij schending van een reglement vernietiging van het besluit moet volgen. Of een dergelijke vernietigingsgrond aanwezig is, zal in kort geding slechts marginaal getoetst kunnen worden.
4.3. [eiseres] stelt – kort gezegd – dat de KNWU op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b en c BW geen uitvoering mag geven aan het besluit van de KNWU om [A] voor te dragen voor kwalificatie, nu dit besluit in strijd met artikel 2.6 van de Algemene Uitgangspunten tot stand is gekomen. Artikel 2.6 van de Algemene Uitgangspunten bepaalt, voor zover hier van belang, dat het uitgangspunt bij (het opstellen van) een interne kwalificatieprocedure een faire en doorzichtige aanwijzing dient te zijn. In casu is hiervan geen sprake, nu de interne ranking procedure niet op faire en doorzichtige wijze tot stand is gekomen, deze procedure op zich ook niet fair en doorzichtig is en de procedure niet op correcte wijze is toegepast. In het onderstaande worden deze stellingen van [eiseres] achtereenvolgens toegelicht.
4.3.1. De interne ranking procedure is volgens [eiseres] niet op faire en doorzichtige wijze tot stand gekomen. Immers, de KNWU had op grond van laatstgenoemd artikel schriftelijk aan het NOC*NSF moeten melden dat er zich een kans voordeed dat meer atleten voor kwalificatie in aanmerking kwamen dan er konden deelnemen en de KNWU heeft dit slechts mondeling gemeld. Bovendien moest de interne ranking procedure op grond van artikel 2.6 van de Algemene Uitgangspunten opgesteld worden in overleg met atleten (bondsatletencommissie dan wel vertegenwoordiging van atleten) en [eiseres] betwist dat dit is gebeurd.
4.3.2. Ook de interne ranking procedure zèlf is volgens [eiseres] niet fair en doorzichtig. Deze bevat immers een subjectieve component, te weten een aan de bondscoach gedelegeerde “hardheidsclausule”. De bevoegdheid om uitzonderingen te maken zou bij de KNWU en niet bij de bondscoach dienen te liggen, zeker nu de bondscoach een keuze dient te maken tussen [eiseres] en zijn eigen pupil [A]. Bovendien dient deze bevoegdheid toegepast te worden aan de hand van vooraf opgestelde objectieve criteria. Hiervan is in casu geen sprake. Enerzijds, omdat de interne ranking procedure zo zou kunnen worden gelezen dat de bondscoach – in het geval er slechts één rijdster afgevaardigd kan worden – een ultieme aanwijzingsbevoegdheid heeft zonder nader omschreven toe te passen criteria (zie tweede alinea 2.6). Anderzijds, omdat de door de bondscoach te hanteren selectiecriteria niet specifiek zijn omschreven, dan wel niet zijn geobjectiveerd (zie laatste alinea 2.6), aldus [eiseres].
4.3.3. Daarbij is de interne ranking procedure volgens [eiseres] ook niet op faire en doorzichtige wijze toegepast. Aan [eiseres] is namelijk meegedeeld dat zij op basis van de interne ranking (zie 2.6) niet is voorgedragen, maar op basis van de interne ranking dient juist [eiseres] te worden voorgedragen voor kwalificatie in plaats van [A]. [eiseres] scoort immers het hoogst op de interne ranking (zie 2.8). Daarna worden nog verscheidene andere redenen genoemd voor het niet voordragen van [eiseres], waaronder de “internationale verhoudingen”, welke geen van alle zijn gebaseerd op vooraf bepaalde objectieve criteria. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat er slechts ruimte is om af te wijken van het eerder door de KNWU gekozen criterium, te weten de interne ranking, indien sprake is van een zeer uitzonderlijk geval en mits dit zeer goed is gemotiveerd. Hiervan is gelet op het voorgaande geen sprake. Bovendien is de voordracht van [A] gebaseerd op behaalde punten in de SX-wedstrijd te Chula Vista 2012, maar deze wedstrijd maakt geen deel uit van het sjabloon Cycling/BMX. Het besluit om [A] voor te dragen voldoet aldus niet aan de eisen van artikel 2.6 van de Algemene uitgangspunten, aldus [eiseres].
4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. [eiseres] wordt niet gevolgd in haar stelling dat de totstandkoming van de interne ranking procedure in strijd zou zijn met artikel 2.6 van de Algemene Uitgangspunten. Voor zover in dit artikel zou zijn voorgeschreven dat de KNWU schriftelijk aan het NOC*NSF had dienen te melden dat mogelijk twee rijdsters in aanmerking zouden komen voor deelname aan de Olympische spelen, geldt dat [eiseres] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar belangen hierdoor zijn geschaad. Dat de interne ranking procedure zonder de voorgeschreven inspraak van atleten tot stand is gekomen, is door de KNWU in het kader van dit kort geding voldoende gemotiveerd weersproken.
4.5. De voorzieningenrechter volgt [eiseres] wel in haar stelling dat de interne ranking procedure naast een objectief element, te weten de interne ranking, ook een subjectief element bevat, te weten de “aanwijzingsbevoegdheid” van de bondscoach. Toepassing van dit subjectieve element kan er inderdaad toe leiden dat een beslissing in strijd met artikel 2.6 van de Algemene Uitgangspunten (faire en doorzichtige aanwijzing) wordt genomen, bij voorbeeld indien de bondscoach altijd één plek aan mag wijzen – zoals de KNWU heeft betoogd – terwijl in casu van meet af aan duidelijk was dat er slechts één plek beschikbaar zou zijn of indien de bondscoach zijn aanwijzingsbevoegdheid baseert op de niet nader uitgewerkte grond “andere bijzondere omstandigheden”. Het subjectieve element bevat echter ook een objectief criterium, te weten de “dan geldende internationale verhoudingen”, en de KNWU heeft (al dan niet in tweede instantie) op dit criterium een beroep gedaan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was het [eiseres] duidelijk, dan wel had het haar duidelijk moeten zijn dat hiermee de positie op de internationale ranglijsten wordt bedoeld. Dit criterium is weliswaar niet nader uitgewerkt, maar dat is in deze specifieke situatie geen belemmering. In onderhavig geval bestaat er immers een significant verschil tussen de classificering van [eiseres] en [A] op de internationale ranglijsten ([eiseres] staat 18 plaatsen achter [A] op de ranglijst van de UCI en 22 plaatsen achter [A] op de ranglijst van de World Cup), terwijl er slechts één punt verschil bestaat op de interne ranking. [eiseres] heeft weliswaar aangevoerd dat zij van de wedstrijden waarop voornoemde internationale ranglijsten zijn gebaseerd niet hetzelfde aantal heeft kunnen rijden als [A], maar de KNWU heeft – onvoldoende gemotiveerd door [eiseres] betwist – aangevoerd dat [eiseres] in ieder geval met betrekking tot de World Cup-ranking (waarop het verschil tussen [eiseres] en [A] het grootst is) dezelfde wedstrijden heeft gereden als [A]. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat [A] ten tijde van het W.K. Kopenhagen nog bij de junioren reed, zodat deze wedstrijd haar geen punten voor de interne ranking heeft opgeleverd. Indien rekening zou worden gehouden met de door [A] behaalde 8e plaats in het eindklassement van voornoemde wedstrijd, zouden aan haar op basis van de puntentelling van de interne ranking procedure (zie 2.6) 10 punten (extra) zijn toegekend. De voorzieningenrechter kent hier bij zijn oordeel echter geen (doorslaggevende) betekenis aan toe, nu het W.K. junioren te Kopenhagen niet is opgenomen in de interne ranking procedure. De KNWU heeft voldoende gemotiveerd aangevoerd dat de wedstrijd SX Chula Vista 2012 deel uitmaakt van de kwalificatiewedstrijden. In de situatie zoals hiervoor omschreven had [eiseres] kunnen en moeten begrijpen dat het verschil in internationale plaatsing zodanig was dat dit voor de KNWU aanleiding was om af te wijken van de interne ranking. Dat het [eiseres] pas later duidelijk zou zijn geworden dat de KNWU op grond van het voorgaande tot haar besluit om [A] voor te dragen zou zijn gekomen, doet hier – wat daar ook van zij – niet aan af.
De uitslagen (klassementen) van de wedstrijden die zijn opgenomen in de interne ranking procedure bevestigen overigens het beeld van de interne verhoudingen tussen [eiseres] en [A] dat uit de internationale ranglijsten naar voren komt (zie 2.9). [A] finisht al bijna een jaar (ruim) vóór [eiseres].
De beslissing van de KNWU om [A] voor te dragen voor kwalificatie sluit ook aan bij het door het NOC*NSF in artikel 1.1 van de Algemene Uitgangspunten weergegeven criterium (zie 2.4) – waar het sjabloon Cycling/BMX en de interne ranking procedure een uiteindelijke uitwerking van zijn – door de voorzieningenrechter aldus begrepen, in het geval meerdere atleten in aanmerking komen voor deelname, dat de atleet die de meeste kans heeft bij de eerste acht van zijn discipline te eindigen zich kwalificeert.
4.6. Op grond van hetgeen in 4.5 en 4.5 is overwogen, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de KNWU met in achtneming van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om [A] voor te dragen voor kwalificatie. De vorderingen van [eiseres] worden dan ook afgewezen.
4.7. [eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van de KNWU worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris € 816,00
Totaal € 1.391,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de KNWU tot op heden begroot op € 1.391,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2012.