ECLI:NL:RBUTR:2012:BW9235

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-655500-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een kind door de moeder met psychische problemen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 20 juni 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen een moeder die beschuldigd werd van het proberen doden van haar 13-jarige zoon, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar grote persoonlijke en psychiatrische problemen, niet in staat was om de gevolgen van haar handelen volledig te overzien. De feiten zijn als volgt: op 3 maart 2012 heeft de verdachte haar zoon met beide handen om de keel gegrepen, waardoor hij letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen in overweging genomen, evenals de medische rapporten die wijzen op een psychotische stoornis bij de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag of zwaar lichamelijk letsel, maar dat de mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte werd vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar werd wel schuldig bevonden aan mishandeling. De rechtbank heeft de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte als sterk verminderd beoordeeld, maar niet volledig uitgesloten. De strafoplegging bestond uit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, waarbij de rechtbank ook de mogelijkheid van opname in een psychiatrisch ziekenhuis overwoog, maar dit niet kon gelasten omdat de volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet was vastgesteld. De rechtbank benadrukte het belang van een spoedige behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655500-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Zwolle.
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2012. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. E.L. Robert, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsvrouwe van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd haar 13-jarige zoon te doden dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of hem te mishandelen, door hem de keel dicht te knijpen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit voor alle varianten van het tenlastegelegde. Door de verdediging is betoogd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van haar zoon dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of op mishandeling, nu het haar vanwege de bij haar geconstateerde psychische stoornis en haar zwakbegaafdheid aan elk inzicht in de reikwijdte van haar gedragingen heeft ontbroken.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit rekening te houden met de toestand waarin verdachte verkeerde ten tijde van het tenlastegelegde. In ieder geval dient het tenlastegelegde verdachte sterk verminderd toegerekend te worden, aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie - en anders dan de verdediging - is de rechtbank van oordeel dat het als meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen. De redengevende feiten en omstandigheden die tot deze conclusie hebben geleid zijn de volgende.
Door [slachtoffer] is verklaard dat hij op 3 maart 2012 thuis te Utrecht was en dat hij heeft gezien en gevoeld dat verdachte, zijn moeder, hem met haar beide handen om de keel heeft vastgegrepen, waardoor hij niet meer kon ademhalen.
Door [getuige] is verklaard dat hij op 3 maart 2012 te Utrecht heeft gezien dat verdachte haar zoon [slachtoffer] met beide handen bij de keel heeft gegrepen en voorts dat verdachte de keel van [slachtoffer] zeker twee à drie seconden heeft vastgehad.
Van het letsel van [slachtoffer] zijn foto’s gemaakt, welke zijn opgenomen in het dossier. De rechtbank heeft op deze foto’s rode striemen in de hals van [slachtoffer] waargenomen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze bewijsmiddelen niet kan worden gezegd dat verdachte heeft geprobeerd haar zoon te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de keel van haar zoon zolang heeft dicht geknepen gehouden dat het gevaar bestond dat hij zou worden gedood of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging doodslag en van de subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Wel kan op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte met haar handen de keel van haar zoon heeft dichtgeknepen, waardoor haar zoon letsel heeft bekomen heeft ondervonden. Niet gebleken is dat het verdachte aan elk inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. De rechtbank acht dan ook de als meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 3 maart 2012 te Utrecht opzettelijk mishandelend haar kind, te weten [slachtoffer], met beide handen een wurggreep op de keel van die [slachtoffer] heeft aangebracht, in elk geval de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en gedurende enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Mishandeling begaan tegen haar kind.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door drs. M.H. Enklaar, psycholoog en drs. M.R. Weeda, psychiater, die op respectievelijk 4 en 5 mei 2012 een rapport hebben uitgebracht.
Beide deskundigen komen tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis, waarbij Weeda nog opmerkt dat tevens zwakbegaafdheid dan wel een licht zwakzinnig niveau van intellectueel functioneren wordt vermoed. De psychotische stoornis was aanwezig ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit. In welke mate de psychotische stoornis heeft doorgewerkt in het bewezenverklaarde kan niet met zekerheid worden vastgesteld; aangenomen kan worden dat verdachte vanuit haar psychotische toestand nauwelijks in staat is geweest om de consequenties van haar handelen te overzien en haar gedrag te kunnen sturen, aldus de deskundigen. Door beide deskundigen wordt aangenomen dat er in elk geval sprake is geweest van een sterke vermindering van de toerekeningsvatbaarheid; niet uitgesloten is dat er sprake is van (volledige) ontoerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de deskundigen niet met volledige zekerheid kunnen vaststellen dat het bewezenverklaarde in zijn geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend, het er voor moet worden gehouden dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid volledig uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair en subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van het als meer subsidiair tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen. De officier van justitie heeft plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar gevorderd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte bereid is zich te laten behandelen, ook indien dit in een klinische setting zal moeten plaatsvinden. Een behandeling zou kunnen plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, aldus de verdediging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Dit laatste zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de over haar opgemaakte rapporten van de psychiater en psycholoog, het rapport van Reclassering Nederland van 11 juni 2012 en het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 6 maart 2012.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard, dat zij haar 13-jarige zoon heeft mishandeld op de wijze zoals in de bewezenverklaring is omschreven. Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van haar zoon op ernstige en indringende aangetast. Verdachte heeft bovendien zijn gevoel van veiligheid in de huiselijke omgeving aangetast, terwijl vooral een kind zich juist in de eigen woonomgeving veilig zou moeten kunnen voelen.
Over verdachte zijn rapporten opgemaakt door de eerder genoemde Enklaar en Weeda. Naast hetgeen in deze rapporten is opgemerkt over de toerekenbaarheid van het feit aan verdachte, waarover de rechtbank reeds onder het kopje ‘de strafbaarheid van de verdachte’ heeft overwogen en waarnaar zij thans verwijst, wordt in voornoemde rapporten een klinische opname op een forensisch psychiatrische afdeling of in een forensisch psychiatrische kliniek geadviseerd. Gezien het huidige functioneren van verdachte wordt een dergelijke opname als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel door beide deskundigen niet haalbaar geacht. Ook de reclassering stelt zich blijkens haar rapport op het standpunt dat verdachte niet in staat is zich te houden aan een dergelijke bijzondere voorwaarde. Zowel de deskundigen als de reclassering adviseren een opname in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 Wetboek van Strafrecht, dan wel opname in het kader van de Wet BOPZ.
Hoewel uit de rapportages blijkt dat verdachte grote persoonlijke en psychiatrische problemen kent en dat het van groot belang is dat zij wordt opgenomen en behandeld, ziet de rechtbank in het kader van de onderhavige procedure geen mogelijkheden om dat te realiseren. De rechtbank overweegt dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht alleen kan worden gelast ten aanzien van daders aan wie het strafbare en bewezen verklaarde feit niet kan worden toegerekend. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank de volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet vastgesteld, zodat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet aan de orde is. Opname in het kader van de Wet BOPZ behoort in het kader van de onderhavige procedure evenmin tot de mogelijkheden. Een klinische opname in het kader van een bijzondere voorwaarde heeft volgens de deskundigen geen kans van slagen, zodat de rechtbank dit om die reden achterwege zal laten.
De rechtbank zal, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of zwaardere sanctie, gelet op de bewezenverklaring en rekening houdende met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank overweegt daarbij uitdrukkelijk dat het haar geraden voor komt dat een spoedige plaatsing van verdachte in een psychiatrisch centrum wordt gerealiseerd, zodat zij daar de behandeling kan krijgen die zij nodig heeft, zonodig binnen het gedwongen kader van bijvoorbeeld de BOPZ.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder primair en subsidiair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5.1 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van een maand;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en
mr. C.A.M. van Straalen-Coumou, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 juni 2012.