ECLI:NL:RBUTR:2012:BW9232

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604053-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met alcoholgebruik door beginnend bestuurder

Op 25 mei 2012 deed de Rechtbank Utrecht uitspraak in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die op 21 oktober 2010 met zijn bromfiets een voetganger aanreed. De verdachte had eerder die avond alcohol gedronken en was zich niet bewust van zijn snelheid en de verkeerssituatie. Het ongeval vond plaats op een recht stuk van het fiets/bromfietspad, waar het donker was, maar de straatverlichting functioneerde. De verdachte verklaarde dat hij de voetganger niet had gezien totdat het te laat was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte onder invloed van alcohol reed, wat zijn rijvaardigheid en oplettendheid aanzienlijk verminderde. De ademanalyse toonde een alcoholgehalte van 470 microgram per liter, bijna drie uur na de aanrijding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig onvoorzichtig had gedragen dat hij verantwoordelijk was voor het ongeval, waarbij de voetganger ernstig letsel opliep. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten, maar legde hem een werkstraf van 80 uur op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de spijtbetuiging van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604053-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 mei 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. J. Velthoven, advocaat te Arnhem.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, terwijl hij teveel alcohol had gedronken, en waarbij [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen;
Subsidiair: teveel alcohol heeft gedronken en zich daarna zodanig op de openbare weg heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt dan wel het verkeer op die weg werd gehinderd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de door de politie opgemaakte processen-verbaal, het proces-verbaal verkeersongevalanalyse en het proces-verbaal van verhoor van de benadeelde.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank alleen tot een bewezenverklaring kan komen van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet. De verdediging heeft de rechtbank verzocht verdachte van de overige ten laste gelegde feiten vrij te spreken. De verdediging heeft daartoe onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2009 (www.rechtspraak.nl, LJN BI1538) aangevoerd dat enkel de omstandigheid dat verdachte teveel alcohol heeft gedronken niet kan leiden tot een veroordeling voor artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Voorts komen naar de mening van de verdediging uit het dossier verder geen omstandigheden naar voren waaruit zou blijken dat verdachte roekeloos dan wel onvoorzichtig zou hebben gereden dan wel dat de aanrijding aan zijn schuld te wijten is.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit:
Benadeelde [slachtoffer] verklaarde bij de politie dat hij op 21 oktober 2010 rond 22.45 uur aan het wandelen was op de Nude te Rhenen. Hij liep over het fiets/bromfietspad bij het ontbreken van een trottoir. [slachtoffer]ep tegen het verkeer in. Het volgende moment werd hij aangereden.
Uit de geneeskundige verklaring d.d. 27 oktober 2010 volgt dat [slachtoffer] als gevolg van de aanrijding lichamelijk letsel had opgelopen, te weten: bloeduitstortingen in het gelaat, een hersenschudding, twee voortanden eruit, een neustussenschot breuk, een breuk in beide oogkassen, een breuk in de bovenkaak en een snee in de bovenlip. Benadeelde moest tijdelijk vloeibaar voedsel eten.
Het herstel van het letsel aan de mond en vooral het gebit heeft nog tot eind mei 2011 geduurd. Benadeelde heeft verschillende behandelingen ondergaan om het gebit te herstellen.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij in de avond van 21 oktober 2010 op de Nude te Rhenen de bestuurder van de bromfiets was geweest, die tegen het slachtoffer was aangereden. Verdachte gaf aan dat hij eerder die avond samen met vrienden alcohol had gedronken en dat hij vervolgens op zijn snorfiets was gestapt om via de hem bekende weg naar huis te rijden. Het was donker en hij had niet geremd, omdat hij het slachtoffer niet had gezien, totdat hij tegen hem aanreed. Verdachte verklaarde dat hij mogelijk met zijn gedachten ergens anders was en dat hij door het gebruik van alcohol misschien wat minder oplettend zou kunnen zijn geweest.
Uit het door de politie opgemaakte proces-verbaal blijkt dat verdachte ten tijde van de aanrijding onder invloed was van alcohol. De ademanalyse, die bijna drie uur na de aanrijding –namelijk om 01.24 uur- is uitgevoerd, wees uit dat het alcoholgehalte van verdachtes adem 470 microgram per liter uitgeademde lucht was.
Uit onderzoek naar het rijbewijs van verdachte bleek daarnaast dat verdachte moest worden aangemerkt als een beginnend bestuurder.
De rechtbank maakt uit het proces-verbaal verkeersongevalanalyse op dat het ongeval plaatsvond op een recht weggedeelte van het langs de Nude gelegen fiets/bromfietspad. Op het moment van de aanrijding was het donker en de straatverlichting was in werking. De duisternis was niet zodanig dat verdachte de voetganger in het geheel niet heeft kunnen zien.
De rechtbank overweegt dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op een recht stuk weg. Er was geen sprake van een onoverzichtelijk weggedeelte. Daarnaast voerde verdachte naar eigen zeggen groot licht en was het niet zo donker dat de voetganger totaal niet te zien was. In een dergelijk overzichtelijke verkeerssituatie is het niet mogelijk dat verdachte de voetganger zomaar over het hoofd heeft gezien. Toch heeft verdachte de voetganger pas opgemerkt toen hij met zijn bromfiets al tegen de voetganger aanreed.
De rechtbank heeft op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kunnen vaststellen waarom verdachte de voetganger helemaal niet heeft gezien en hoe deze aanrijding heeft kunnen gebeuren. Wel staat vast dat verdachte toen hij op zijn bromfiets ging rijden en de aanrijding veroorzaakte een flinke hoeveelheid alcohol had gedronken. De ademanalyse leverde immers bijna drie uur na de aanrijding nog altijd een resultaat van 470 ug/l op. Iedereen weet, dan wel behoort te weten, dat het gebruik van alcohol de rijvaardigheid in het algemeen en de oplettendheid en reactiesnelheid van mensen in het bijzonder aanzienlijk vermindert. Verdachte heeft ter terechtzitting er blijk van gegeven hiervan ook op de hoogte te zijn. De rechtbank heeft geen enkele andere aannemelijke verklaring kunnen vinden voor het ontstaan van de aanrijding dan het feit dat verdachte onder invloed was van een flinke hoeveelheid alcohol. Verdachte heeft verklaard dat hij mogelijkerwijs met zijn gedachten ergens anders dan bij de weg was, wat heel goed mogelijk ook het gevolg was van dat alcoholgebruik. Ondanks het feit dat het donker was, verdachte wist dat hij teveel alcohol had gedronken en hij met zijn gedachten kennelijk niet bij de weg was, heeft verdachte zijn snelheid niet aangepast aan die omstandigheden. Dit heeft er toe geleid dat verdachte de voetganger niet heeft opgemerkt en in volle vaart tegen hem is aangereden.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onder invloed van alcohol aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden en daardoor de aanrijding heeft veroorzaakt, waarbij aan [slachtoffer] lichamelijk letsel werd toegebracht, waaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De stelling van de raadsman dat een veroordeling voor artikel
6 van de Wegenverkeerswet blijkens de jurisprudentie niet mogelijk is als alleen sprake is van het onder invloed zijn van alcohol deelt de rechtbank in dit geval niet. De rechtbank overweegt dat aan het door de raadsman genoemde vonnis van de rechtbank Rotterdam in dit verband geen betekenis toekomt nu in de onderhavige zaak geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Op grond van de bewijsmiddelen is in deze zaak immers niet komen vast te staan dat het slachtoffer - zoals het geval was in de zaak die tot het vonnis van de rechtbank Rotterdam heeft geleid - rende en plotseling de rijstrook opkwam waar de verdachte reed.
De rechtbank zal verdachte van de tenlastelegging vrijspreken voor zover dit het rijden met een motorrijtuig waarvan de remmen bij gebruik onvoldoende remvertraging opleverden betreft, nu het de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte het slachtoffer dusdanig laat heeft opgemerkt dat hij niet heeft geprobeerd om door te remmen de aanrijding te voorkomen. De niet goed werkende remmen van de bromfiets van verdachte hebben derhalve niet bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 21 oktober 2010 te Rhenen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder (beginnend bestuurder) van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over het fiets/bromfietspad van de weg, de Nude, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank
het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand te (kunnen) brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
waardoor hij, verdachte, in aanrijding/botsing is gekomen met een voetganger die bij het ontbreken van een voetpad/trottoir ook gebruik maakte van datzelfde fiets/bromfietspad,
waardoor die voetganger, genaamd [slachtoffer], zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht te weten (onder andere) breuken in de bovenkaak, in beide oogkassen en in het neustussenschot, een snee in de bovenlip, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Ten aanzien van primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van één jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat een werkstraf een passende sanctie is, maar dat van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf een deel voorwaardelijk zou moeten worden opgelegd. De raadsman heeft daarnaast verzocht een lagere voorwaardelijke ontzegging van rijbevoegdheid op te leggen en wel voor de duur van zes maanden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Het is aan de schuld van verdachte te wijten dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het ongeval heeft voor het slachtoffer grote gevolgen gehad en het heeft maanden geduurd, voordat hij helemaal hersteld was.
Voor het door schuld veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig dan wel onoplettend handelen en waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen en de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, wordt volgens de richtlijnen als uitgangspunt gehanteerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van achttien maanden.
De rechtbank weegt ten nadele van verdachte mee dat hij een beginnend bestuurder is. Van beginnend bestuurders mag als verkeersdeelnemers een nog grotere voorzichtigheid en oplettendheid dan in het algemeen geboden is, worden verwacht.
In het voordeel van verdachte laat de rechtbank meewegen dat verdachte reeds direct bij de politie en tevens ter terechtzitting oprecht spijt heeft betuigd van het door zijn handelwijze ontstane ongeval en dat verdachte na het ongeval uit eigener beweging bij het slachtoffer langs is geweest om hem zijn spijt te tonen en zijn excuses over te brengen.
De rechtbank weegt verder ten voordele van verdachte mee dat hij blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 maart 2012 niet eerder is veroordeeld voor overtreding van de Wegenverkeerswet. Nu verdachte op 25 oktober 2011 nog een strafbeschikking heeft gekregen zal de rechtbank rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een gevangenisstraf geen passende straf is. De rechtbank laat daarbij ook de ouderdom van het feit zwaar meewegen, alsmede dat het niet aan verdachte te wijten is dat het zolang heeft geduurd voordat deze zaak op zitting is aangebracht. De rechtbank zal daarom aan verdachte een werkstraf opleggen. De rechtbank acht met betrekking tot de duur daarvan oplegging van een werkstraf van 80 uren geboden.
De rechtbank zal voorts, gelet op de oudheid van het feit en gelet op het feit dat verdachte inmiddels een baan heeft waarvoor hij zijn rijbewijs hard nodig heeft, aan verdachte een lagere ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank vindt alles afwegende een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar, passend en geboden.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en
mr. G.D. Kleijne, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 mei 2012.
Mr. Kleijne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.