ECLI:NL:RBUTR:2012:BW9227

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600764-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met dood en zware mishandeling door verdachte tegen buren en politie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 22 juni 2012, is de verdachte beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd. De feiten vonden plaats op 28 juli 2011, toen de verdachte zijn buurman bedreigde met de dood en vervolgens politieagenten met een breekijzer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de buurman heeft bedreigd met woorden als: 'Ik krijg jou nog wel' en 'Pas jij maar op, anders snij ik je open en gooi ik je in het water'. Deze bedreigingen werden door de aangever als zeer intimiderend ervaren. De verdachte heeft tijdens de aanhouding ook de agenten bedreigd met een breekijzer, wat leidde tot de vervolging voor bedreiging met zware mishandeling.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 344 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte €300,00 moet betalen voor immateriële schade. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de zaak grondig hebben beoordeeld en de bewijsvoering hebben gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600764-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres] (woonschip),
raadsman mr. B.J.J.C. Boot, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 10 november 2011, 6 februari 2012 en 4 mei 2012 en is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juni 2012, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- ten aanzien van feit 1:
op 28 juli 2011 [slachtoffer] heeft bedreigd;
- ten aanzien van feit 2:
op 28 juli 2011 geprobeerd heeft vier politieagenten te doden, dan wel geprobeerd heeft hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een breekijzer zwaaiende/slaande bewegingen te maken in hun richting en daarbij hun kant op te lopen, dan wel hen heeft bedreigd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 en 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waaronder de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van getuige [getuige], de processen-verbaal van bevindingen van de betreffende verbalisanten en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 8 juni 2012.
De officier van justitie is van mening dat verdachte vrij gesproken dient te worden van de hem onder feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 1, feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 stelt de verdediging dat de aangifte van [slachtoffer] niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel en dat dit feit derhalve niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 2 meer subsidiair aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich ten aanzien van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde.
4.3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder feit 1 en feit 2 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank baseert zich daarbij op de navolgende feiten en omstandigheden.
Feit 1:
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 28 juli 2011 vanaf de parkeerplaats bij het [straat] te [woonplaats], gemeente Stichtse Vecht, in de richting van zijn woonark liep. Hij zag dat zijn buurman [verdachte] (hier na te noemen: verdachte) op hem af kwam gelopen. Verdachte schold hem uit en zei tegen hem: "Oh. Kijk daar heb je nog zo’n klootzak van het buurtcomité. Wacht maar ventje ik krijg jou nog wel. Als ik hier weg ben dan kom ik terug en dan snij ik je open en gooi ik je in het water." Aangever voelde zich op dat moment bedreigd. Even later hoorde aangever dat verdachte tegen hem zei: "Pas jij nou maar op anders snij ik je open en gooi ik je in het water." Op dat moment stonden zij beiden op een kleine brug en verdachte versperde hem de weg. Aangever voelde zich heel erg geïntimideerd en bedreigd en riep: “Je bedreigt me nu he [verdachte]”, in de hoop dat iemand hem zou horen.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op 28 juli 2011 zag dat [verdachte] (hier na te noemen: verdachte) na een gesprek met [A] boos weg liep richting de parkeerplaats. Vlak daarna hoorde zij uit de richting waarin verdachte was gelopen een hele hoop herrie, alsof iemand van alles kapot aan het gooien was. Zij zag dat een andere buurman, [slachtoffer] (hier na te noemen: aangever) vanaf de parkeerplaats aan kwam lopen en hoorde dat hij in de richting van verdachte riep: “Je weet dat je me nu bedreigt.”.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 28 juli 2011 een woordenwisseling had met [A] over een tafeltje. Hij, verdachte, was boos en geïrriteerd. Op dat moment zag hij zijn buurman [slachtoffer] en liep naar hem toe. Hij heeft daarop [slachtoffer] uitgescholden en tegen hem geroepen: “Ga maar zwemmen met harakiri.” of soortgelijke woorden.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat harikiri een Japanse manier van zelfmoord is, door het opensnijden van de buik. Het feit dat verdachte dat woord zelf gebruikt bevestigt de bekendheid bij verdachte. De rechtbank overweegt dat de woorden die verdachte zegt te hebben gebruikt wat betreft aard en strekking zodanig overeenkomen met de bewoordingen die verdachte volgens aangever heeft gebruikt, dat deze kunnen dienen als steunbewijs voor de verklaring van aangever. De rechtbank overweegt dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aangever heeft bedreigd.
Feit 2 meer subsidiair
Uit de processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] volgt dat zij op 28 juli 2011 ter plaatse waren bij de woonboot van verdachte in [woonplaats] teneinde verdachte aan te houden. Zij zagen dat verdachte een breekijzer pakte en dit dreigend ophief. Verdachte kwam met een breekijzer op hen afgelopen. Verdachte maakte met het breekijzer slaande bewegingen in de richting van verbalisanten terwijl hij zich op korte afstand van hen bevond.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 28 juli 2011 in de deuropening van zijn woonboot stond op het moment dat de politie daar aankwam. Hij had op dat moment een koevoet in zijn hand en hield deze boven zijn hoofd.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte voornoemde verbalisanten bedreigd heeft met een breekijzer.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1.
op 28 juli 2011 te [woonplaats], gemeente Stichtse Vecht, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik krijg jou nog wel" en/of "pas jij maar op, anders snij ik je open en gooi ik je in het water", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van feit 2 meer subsidiair:
op 28 juli 2011 te [woonplaats], gemeente Stichtse Vecht, [verbalisant 2] en [verbalisant 1]
en [verbalisant 3] en [verbalisant 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een breekijzer, opgeheven en daarmee slaande bewegingen in de richting van voornoemde personen gemaakt en/of (daarbij) in hun richting gelopen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2 meer subsidiair: bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte heeft zijn medewerking geweigerd aan de onderzoeken van het Pieter Baan Centrum en de gedragsdeskundigen H.A. Gerritsen en F.P.C. Zuidhof. Derhalve is het niet mogelijk gebleken om vast te stellen of er bij verdachte (ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten) mogelijk sprake was van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Verdachte is derhalve strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 344 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 60 dagen gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstaf op te leggen, welke gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft op 28 juli 2011 een van zijn buren met de dood bedreigd. Vervolgens heeft verdachte de agenten die hem daarop wilden aanhouden met een breekijzer bedreigd. Dergelijk feiten hebben doorgaans een grote impact op de slachtoffers die daarvan nog lang de gevolgen van kunnen ondervinden. Bovendien betreft de bedreigde aangever een buurman, die derhalve noodgedwongen regelmatig geconfronteerd blijft worden met verdachte. Voorts zorgen dergelijke feiten voor onrust in de samenleving.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij gezagsdragers heeft bedreigd. Zij moeten hun werk kunnen doen, zonder met agressie geconfronteerd te worden.
Voorts heeft verdachte er tijdens de behandeling ter terechtzitting geen blijk van gegeven dat hij de ernst van de gevolgen van zijn handelingen inziet.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit het justitieel documentatieregister betreffende verdachte d.d. 4 mei 2012 waaruit blijkt dat verdachte op 2 november 2009 door het Gerechtshof te Arnhem is veroordeeld voor het plegen van, onder andere, soortgelijke strafbare feiten als de onderhavige feiten.
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het opmaken van een reclasseringsrapport en rapporten door gedragskundigen. Hierdoor heeft de rechtbank geen inzicht gekregen in de persoon van verdachte en het risico op herhaling van soortgelijke feiten of het voorkomen daarvan.
Gelet op de aard en de omstandigheden ten tijde van de onderhavige feiten en het strafblad van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het risico dat verdachte zich wederom aan dergelijke feiten schuldig zal maken in hoge mate aanwezig is.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook volgen in zijn eis en verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 344 dagen opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk.
Met de voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een schadevergoeding van € 300,00 voor feit 2, ter zake immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 200,00, met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2 meer subsidiair: bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd; verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 344 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van
€ 300,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 28 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1], € 300,00 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 28 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en
mr. G.D. Kleijne, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 juni 2012.
Mr. G.D. Kleijne is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.