ECLI:NL:RBUTR:2012:BW9204

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601254-11; 16/711214-08 (tul) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak door gebrek aan bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting in zijn woning op 26 december 2011, heeft de rechtbank Utrecht op 18 juni 2012 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de brand opzettelijk had gesticht. De enige aanwijzing was een verklaring van een buurman die had gehoord dat de verdachte had geroepen dat hij zijn huis in brand had gestoken. Deze verklaring op zich was echter onvoldoende om opzet aan te nemen. De rechtbank concludeerde dat er geen andere feiten of omstandigheden waren die op opzettelijke brandstichting wezen, en sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.

De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 juni 2012, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie meende dat er voldoende bewijs was voor een veroordeling, onder andere gebaseerd op verklaringen van deskundigen en getuigen. De verdediging betwistte echter de bewijsvoering en wees op de inconsistenties in de verklaringen van de deskundigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen rechtstreeks bewijs was voor de opzet van de verdachte en dat de verklaringen van de deskundigen niet eenduidig waren. De rechtbank heeft de conclusies van de technische recherche niet overgenomen en oordeelde dat de mogelijkheid van brandoverslag niet voldoende kon worden uitgesloten. Gezien het gebrek aan bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken en de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 juni 2012.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/601254-11; 16/711214-08 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1981] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein
raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Op 26 december 2011 in zijn eigen flatwoning in Utrecht brand heeft gesticht.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij onder meer op de verklaring van deskundige M. Bontan, forensisch onderzoeker bij de politie, inhoudende dat er twee brandhaarden in de woning van verdachte zijn geweest, en de verklaring van buurman [A], inhoudende dat verdachte tegen hem gezegd zou hebben dat verdachte zijn huis in de brand heeft gestoken. Volgens de officier van justitie kan het niet anders zijn dan dat verdachte in zijn woning brand heeft gesticht.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij onder meer op de verklaring van verdachte en de twee verschillende visies op de brand van brandweerman [betrokkene] en forensisch onderzoeker Bontan. Verdachte weet niet precies wat er gebeurd is in de nacht van 25 op 26 december 2011, maar hij weet zeker dat hij zijn eigen huis niet in de brand zou steken. Verdachte heeft veel tijd gestoken in het renoveren van zijn woning om zijn kinderen te kunnen ontvangen die op 27 december 2011 zouden komen. Verdachte trekt geen enkel voordeel uit deze brand.
Een technische oorzaak van de brand is niet vastgesteld. De twee deskundigen die ter terechtzitting zijn gehoord zijn het niet met elkaar eens. De heer [betrokkene] stelt dat er sprake is van één brandhaard en dat er door brandoverslag op een andere plaats eveneens brand is ontstaan. De heer Bontan stelt dat er sprake is van twee brandhaarden. De twijfel over de oorzaak van de brand en derhalve over de opzet op brandstichten dient te leiden tot vrijspraak, ook gelet op het ontbreken van overig bewijs, aldus de raadsman.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat er geen rechtstreeks bewijs is waaruit afgeleid kan worden dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht. Dat verdachte volgens de verklaring van zijn buurman [A] heeft geroepen dat hij zijn huis in brand had gestoken, impliceert niet dat hij dat opzettelijk heeft gedaan. Dat betekent dat er alleen tot een bewezen verklaring kan worden gekomen als er sprake is van andere feiten en omstandigheden die wijzen op opzettelijke brandstichting. In dit geval zou dat de aanwezigheid van twee aparte brandhaarden kunnen zijn.
De rechtbank stelt vast dat de oorzaak van de brand, ook na technisch onderzoek, niet is komen vast te staan. Op de terechtzitting van 4 juni 2012 hebben [betrokkene], ploegleider bij de Brandweer Utrecht en M. Bontan, technisch rechercheur met specialisme brandonderzoek en explosies bij de Technische Recherche, een verklaring als deskundige afgelegd. Kort en zakelijk weergegeven gaat de heer [betrokkene] ervan uit dat de brand is begonnen in de slaapkamer. Er zou vervolgens een ‘brandoverslag’ hebben plaatsgevonden van de slaapkamer naar de woonkamer, waardoor in de woonkamer een tweede brand is ontstaan.
De heer Bontan spreekt over het gelijktijdig ontstaan van twee aparte brandhaarden, één in de slaapkamer en één in de woonkamer, waarbij de brand in de slaapkamer het hevigst is geweest. Hij heeft op grond van zijn bevindingen geconcludeerd dat de omstandigheden in de slaapkamer er niet naar waren dat er een zogenoemde ‘flash-over’ heeft plaatsgevonden naar de woonkamer.
De rechtbank heeft op basis van de inhoud van het volledige dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet onomstotelijk kunnen vaststellen dat er twee brandhaarden zijn geweest. Zij zal de conclusies van de technische recherche dan ook niet overnemen.
In dit verband merkt de rechtbank in de eerste plaats op dat de mogelijkheid van een ‘brandoverslag’, zoals geopperd door de heer [betrokkene], onvoldoende valt uit te sluiten. De conclusie van de heer Bontan en zijn toelichting daarop dat er sprake moet zijn geweest van twee brandhaarden omdat er geen aanwijzingen zijn voor een ‘flash-over,’ laat de mogelijkheid open dat de brand in de slaapkamer door middel van een ‘brandoverslag’ is overgegaan naar de woonkamer. Daarbij komt dat sommige van de bevindingen van de heer Bontan niet te rijmen zijn met getuigenverklaringen in het dossier, zoals ten aanzien van de vraag of er al brand was in woning op het moment dat de ruit van de slaapkamer werd vernield. Bontan heeft op grond van het technisch onderzoek verklaard dat er geen brand is geweest in de slaapkamer voordat de ruit daarvan werd ingegooid. Daartegenover staan de verklaringen van verschillende getuigen dat zij vlammen hebben gezien waarna verdachte met een steen een ruit van de slaapkamer heeft vernield.
Nu voor het overige geen wettig bewijs over het ontstaan van de brand en de betrokkenheid van verdachte daarbij in het dossier voorhanden is, komt de rechtbank op grond van het voorgaande tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat verdachte in zijn woning opzettelijk brand heeft gesticht. Hij zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
5 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 19 februari 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.
Nu verdachte wordt vrijgesproken, dient de vordering tot tenuitvoerlegging te worden afgewezen.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mr. I.J.B. Corbey en
mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 juni 2012.