ECLI:NL:RBUTR:2012:BW8519

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-512429-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en heling van een motorscooter door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 8 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en heling van een motorscooter. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Hoekzema, werd beschuldigd van het plegen van geweld tegen een persoon en het voorhanden hebben van een gestolen motorscooter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer heeft gemolesteerd, wat leidde tot een veroordeling voor openlijke geweldpleging. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte de motorscooter had geheeld, aangezien hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was, gezien de staat waarin de scooter zich bevond.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in overweging genomen, maar oordeelde dat een zwaardere straf noodzakelijk was, gezien het strafblad van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank legde een jeugddetentie van twee maanden voorwaardelijk op, met een proeftijd van twee jaar, en voegde bijzondere voorwaarden toe om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Tevens werd een werkstraf van 100 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gebrek aan berouw van de verdachte, wat de beslissing om een zwaardere straf op te leggen heeft beïnvloed. De uitspraak is gedaan in het kader van de wetgeving omtrent jeugdcriminaliteit, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de hulpverlening die de verdachte in het verleden had ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/512429-11; 16/513790-11 (vordering na voorw. veroordeling) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 mei 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1996] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2012. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsvrouwe van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen goederen dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling, een motorscooter heeft geheeld en openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde acht de officier van justitie opzetheling bewezen. Het onder 1 tenlastegelegde kan in de opvatting van de officier van justitie niet worden bewezen, hetgeen tot vrijspraak moet leiden.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde betoogd dat verdachte wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs behoort te worden vrijgesproken. Voor wat betreft het onder 3 tenlastegelegde volgt de verdediging de lezing van verdachte dat er sprake was van stoeien en dat het opzet op openlijke geweldpleging ontbrak, zodat ook voor dit feit vrijspraak moet volgen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen. De volgende feiten en omstandigheden zijn daartoe redengevend.
Feit 2
Door de politie is gerelateerd, dat zij op 18 februari 2012 te Utrecht de bestuurder van een motorscooter van het merk Piaggio, type SKR, na een achtervolging, hebben aangehouden. Deze motorscooter bleek van diefstal afkomstig te zijn. Door [aangever 1] is op 12 februari 2012 aangifte gedaan van diefstal van deze motorscooter. Door de politie is voorts gerelateerd, dat er geen contactslot in de motorscooter zat, op het moment dat deze door hen in beslag is genomen en dat de scooter zwart van kleur was.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat de motorscooter van diefstal afkomstig was, gelet op de staat waarin de scooter zich bevond op het moment waarop verdachte daarop is aangetroffen; het contactslot van de motor ontbrak.
Feit 3
Door de politie is gerelateerd dat zij op 28 december 2011 te horen kregen, dat er gevochten werd achter het winkelcentrum [adres] te Utrecht en dat zij ter plaatse meerdere personen heeft zien staan, waaronder de hen ambtshalve bekende [betrokkene 1].
Op camerabeelden heeft de politie tevens de hen ambtshalve bekende [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en verdachte gezien.
Op die camerabeelden heeft de politie gezien dat, naar later blijkt, [aangever 2], door een groep van vijf personen wordt meegetrokken. Verdachte is op de beelden te zien als degene die [aangever 2] als eerste slaat, aldus de politie. [betrokkene 1] maakt meerdere keren trappende bewegingen richting het lichaam van [aangever 2]. [betrokkene 2] maakt meerdere slaande bewegingen naar [aangever 2]. [betrokkene 3] pakt [aangever 2] bij arm en trekt hem mee.
Uit de ter terechtzitting vertoonde camerabeelden heeft de rechtbank overeenkomstig hetgeen door de politie is gerelateerd waargenomen dat verdachte met anderen [aangever 2] heeft geslagen en getrapt en dat verdachte [aangever 2] in het gezicht heeft geslagen. Op de camerabeelden heeft de rechtbank ook waargenomen dat [aangever 2] met kracht wordt meegetrokken.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 18 februari 2012 te Utrecht, een motorscooter, merk Piaggio, type SKR, kleur zwart voorhanden heeft, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat voertuig redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
op 28 december 2011 te Utrecht met anderen, op de openbare weg, de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 2], welk geweld bestond uit het (meermalen) slaan en trappen tegen het lichaam van die [aangever 2] en het slaan in het gezicht van [aangever 2] en het met kracht meetrekken van die [aangever 2].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Schuldheling;
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte in het kader van de maatregel Hulp en Steun zal meewerken aan ITB-plus voor de duur van 6 maanden en daarnaast een contactverbod met [betrokkene 5], [betrokkene 1] en [aangever 2]. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden gevorderd. Voorts heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd voor de duur van 80 uur subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek van het voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging aangevoerd dat de strafeis fors is en een contactverbod moeilijk te handhaven is.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het over hem opgemaakte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 april 2012 en het verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 16 maart 2012.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging op de wijze zoals hiervoor in de bewezenverklaring is omschreven. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten het slachtoffer gemolesteerd. De rechtbank is van oordeel dat dit niet alleen een ernstig strafbaar feit betreft, maar ook dat het met een groep één jongen meetrekken en in elkaar slaan, een zeer laffe daad is. Het is bekend dat slachtoffers dergelijke gebeurtenissen als traumatisch kunnen ervaren en dat zij nog lange tijd last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij op geen enkele manier berouw heeft getoond en zijn gedrag en rol bagatelliseert, ook na het tonen van de camerabeelden ter terechtzitting.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan heling van een motorscooter. Voordat verdachte met die motorscooter kon worden aangehouden heeft hij bijzonder gevaarzettend gedrag vertoond, door – onder andere – met hoge snelheid tegen het verkeer in te rijden. Daarbij heeft hij niet alleen zichzelf in gevaar gebracht maar ook andere weggebruikers.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte, gelet ook op zijn houding ter terechtzitting en het patroon van gedragingen, zoals dat in ieder geval al uit zijn strafblad blijkt, niets gelegen laat aan de politie en andere autoriteiten. Het feit dat verdachte nog in een proeftijd liep was voor hem kennelijk geen beletsel door te gaan met het plegen van strafbare feiten. Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en de toelichting die daarop ter terechtzitting door mevrouw Sengul is gegeven, blijkt dat verdachte op het gebied van hulpverlening al vele kansen heeft gekregen, maar dat hij zich meermalen niet aan de hem gestelde voorwaarden heeft gehouden.
De rechtbank acht het noodzakelijk een zwaardere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat verdachte, naast hetgeen hiervoor is overwogen, blijkens zijn strafblad reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Mede gelet op de straffen die voor soortgelijke delicten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank twee maanden voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met een proeftijd van twee jaren, en daaraan de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden verbinden. Met deze voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt dit voortzetting van de begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht. De rechtbank zal daarom ook de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren. Voorts zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. Het gevorderde contactverbod zal de rechtbank overnemen maar beperken tot de duur van zes maanden.
7. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 20 uur werkstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter d.d. 21 juni 2011 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77dd, 141 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 8 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd in het kader van de maatregel Hulp en Steun moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht;
* dat verdachte gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd ITB-Plus zal volgen;
* dat verdachte op geen enkele wijze, direct noch indirect, contact zal hebben met [betrokkene 5], [betrokkene 1] en [aangever 2] gedurende eerste zes maanden van de proeftijd;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 50 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 21 juni 2011 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/513790-11 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een werkstraf voor de duur van 20 uur subsidiair 10 dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Kruijff-Bronsing, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E.A. Messer en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 mei 2012.