ECLI:NL:RBUTR:2012:BW8412

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600948-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal, veroordeeld voor heling ondanks eis tot vrijspraak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 16 mei 2012, stond de verdachte terecht voor de verdenking van diefstal en heling van een grote hoeveelheid merkkleding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 13 tot en met 22 september 2010 een grote hoeveelheid kleding van het merk [bedrijf] heeft weggenomen uit een bedrijfspand in Mijdrecht. De verdachte werd op 22 september 2010 aangetroffen in een schuur waar de gestolen kleding was opgeslagen. De rechtbank heeft het verweer van de verdachte, dat hij onbewust met de gestolen kleding in aanraking was gekomen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de herkomst van de kleding. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal, maar hem wel schuldig bevonden aan heling van de kleding, omdat hij en zijn vriendin in de schuur stonden met de gestolen goederen en deze duidelijk van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, rekening houdend met zijn strafblad en de ernst van het feit. De officier van justitie had vrijspraak geëist, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie op basis van de beschikbare bewijsmiddelen. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de rol van de rechtbank in het beoordelen van de feiten en omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600948-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 mei 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
thans uit andere hoofde gedetineerd in de P.I. Haaglanden te Zoetermeer
raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, bepaaldelijk gevolmachtigd.
1. Onderzoek van de zaak
Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1 primair:
In de periode van 13 september 2010 tot en met 22 september 2010 te Mijdrecht tezamen en in vereniging met anderen een grote hoeveelheid kleding van het merk [bedrijf] heeft weggenomen uit een bedrijfspand aldaar, waarbij de deur van dit bedrijfspand is geforceerd;
1 subsidiair:
zich in de periode van 13 september 2010 tot en met 22 september 2010 te Utrecht samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de heling van een grote hoeveelheid kleding van het merk [bedrijf];
2.
zich in de periode van 15 september 2010 tot en met 22 september 2010 te Utrecht samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de heling van diverse onderdelen van een bromfiets/scooter (merk Gilera), waaronder een motorblok;
3. De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie is van mening dat verdachte van al deze feiten moet worden vrijgesproken.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van alle tenlastegelegde feiten en wijst daarbij ten aanzien van feit 1 primair op het dossier dat weliswaar veel vermoedens en suggesties bevat, maar die door geen enkel bewijsmiddel worden gestaafd.
De telefoon waarvan de politie heeft aangenomen dat die van verdachte is, wordt in de zak van een badjas in de garage met kleding aangetroffen. Op geen enkel moment is verdachte gevraagd of die telefoon van hem is. Verder is van belang dat het enkele aanstralen door een telefoon van een GSM-mast in de omgeving van de opslagruimte waar de kleding is weggenomen volstrekt onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van de diefstal van die kleding door verdachte te komen. In de opslagruimte zijn overigens ook geen dacty- en DNA-sporen van verdachte gevonden en men heeft ook geen buurtonderzoek gedaan bij de opslagruimte. Voorts is van belang dat iedereen vrijelijk in die betreffende garage op het woonwagenkamp aan de [adres] kon komen en dat uit het proces-verbaal volgt dat meerdere personen met de aangetroffen kleding van doen hebben gehad, nu een ander deel van de gestolen kleding op een andere locatie in Utrecht is aangetroffen.
Wat betreft het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat het enkele aantreffen van verdachte in die garage bij de kleding, zeer kort voor zijn aanhouding onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van heling van die kleding te komen.
Verdachte dient van zowel het onder 1 primair als het onder 1 subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs aanwezig is, nu niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat er een gestolen motorblok in die betreffende garage lag. Dit motorblok lag onder de stapel kleding en niet gebleken is dat verdachte hiervan wist.
Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van de onder 1 primair tenlasteglegde kledingdiefstal moet worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft daartoe overwogen, dat het aanstralen door een mobiele telefoon van een GSM-mast in de directe omgeving van de opslagruimte waaruit de kleding is gestolen, onvoldoende is om de aanwezigheid van verdachte zelf ten tijde van de inbraak bij de opslagloods aan te tonen, nu het precieze tijdstip waarop die diefstal is gepleegd niet vaststaat.
De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder 1 primair tenlastegelegde feit vrijspreken.
Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde heling van scooteronderdelen, waaronder een motorblok, is de rechtbank van oordeel dat ook dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Uit de wettige bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte wist dat er de scooteronderdelen in de schuur lagen, nu deze onder een berg kleding in de garage zijn aangetroffen en de schuur niet van hem maar van zijn vader is. Het opzettelijk voorhanden hebben van de scooteronderdelen door verdachte staat derhalve niet vast.
De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit:
Op 22 september 2010 is de politie naar het woonwagenkamp aan de [adres] te [woonplaats] gegaan teneinde [medeverdachte 1] buiten heterdaad aan te houden.
Op genoemde datum rond 06.05 uur stonden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voor de betreffende woonwagen. Zij zagen in een schuur/garage naast de woning licht branden. De schuur was middels een rolluik afgesloten. Door kiertjes in het rolluik keken verbalisanten in de schuur en zagen in de schuur een berg kleding liggen. Op die berg kleding stonden twee personen die kleding omhoog hielden om deze te bekijken.
Toen verbalisanten riepen dat zij van de politie waren en dat het rolluik omhoog moest, schrokken deze beide personen opzichtig. Toen het rolluik werd geopend zagen de verbalisanten kleding op de grond vallen. Aan die kleding zat een label bevestigd met daarop het merk [bedrijf]. De schuur stond vol met losse kleding en dozen. Ook in die dozen zat kleding welke was voorzien van het label [bedrijf].
De personen in de schuur zijn vervolgens aangehouden. Dit bleken verdachte en zijn vriendin [medeverdachte 2] te zijn.
Op 27 september 2010 heeft R. de Graaf namens de benadeelde [bedrijf] aangifte gedaan van diefstal van een grote hoeveelheid kleding van het merk [bedrijf]. Hij was door de politie benaderd in verband met de in de garage/schuur van medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen partij kleding. De Graaf heeft de partij kleding bekeken en herkende deze kleding als afkomstig van de eigen retail van [bedrijf] Hij herkende de kleding aan de prijskaartjes die aan de kleding zat. Ook herkende hij kleding die als samples worden gebruikt aan de bepaalde kaartjes die aan de kleding zaten.
De kleding bleek weggenomen te zijn uit een opslagruimte te Mijdrecht. In de periode 13 tot en met 18 september 2010 is er voor het laatst iemand van [bedrijf] in deze opslagruimte geweest en in die periode was nog geen kleding weggenomen. Op 24 september 2010 bleek aangever De Graaf dat een grote hoeveelheid kleding was weggenomen. De waarde van de weggenomen kleding is geschat op 550.000,00 euro.
De rechtbank is van oordeel dat aan de vereisten voor een bewezenverklaring is voldaan. Verdachte is samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen in de schuur/garage van zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 1], boven op de berg gestolen kleding, terwijl zij met enkele kledingstukken in hun handen stonden. Hiermee is het voorhanden hebben van de kleding door verdachte en zijn vriendin een gegeven. Aan deze kleding zaten labels van het merk [bedrijf] en prijskaartjes, waardoor er geen twijfel over kon bestaan dat verdachte wist dat deze kleding van misdrijf afkomstig is.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voor het voorhanden hebben van van misdrijf afkomstige kleding voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.
De rechtbank begrijpt uit het verweer van verdachte dat hij heeft beoogt te betogen dat het voorhanden hebben van de gestolen kleding hem niet kan worden aangerekend, omdat hij, wakker geworden van geluid, in de schuur is gaan kijken en toen onverhoeds met de gestolen kleding is geconfronteerd. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu verdachte hetgeen hij ter onderbouwing hiervan heeft gesteld niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo heeft verdachte tegen de politie die hem in de berg gestolen kleding aantrof gezegd: “er heeft al iemand naar het politiebureau gebeld voor de kleding ”, terwijl dergelijke meldingen volgens de politie altijd plegen te worden doorgezet naar de meldkamer en uit navraag bij de alarmcentrale gebleken is dat de meldkamer niet van een degelijke melding op de hoogte was. Geconcludeerd kan dan ook worden dat een dergelijk telefoongesprek niet heeft plaatsgevonden . Verder bleek de roldeur van de schuur waarin verdachte en zijn vriendin werden aangetroffen op een kier na gesloten te zijn, hetgeen betekent dat verdachte of zijn vriendin die deur na de schuur te hebben betreden weer moet hebben gesloten. Dit biedt geen steun aan de verklaring van verdachte dat hij en zijn vriendin onverhoeds en tegen hun wil gestolen spullen voorhanden hebben gekregen. Daar komt bij dat ook de medeverdachte [medeverdachte 2] niet conform de waarheid heeft verklaard. Zij heeft immers in eerste instantie tegen de politie verklaard dat zij geen kleding heeft gezien in de schuur/garage, dit terwijl zij door de verbalisanten is gezien op de berg kleding terwijl zij en verdachte kleding optilden teneinde deze te kunnen bekijken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 subsidiair:
Op 22 september 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, een grote hoeveelheid kleding van het merk [bedrijf] (waaronder kledingstukken uit de sample collectie) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde kleding wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van opzetheling;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte van alle tenlastegelegde feiten vrij te spreken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie dat verdachte dient te worden vrijgesproken en heeft terzake geen nadere verdediging gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de heling van een grote hoeveelheid merkkleding met een geschatte waarde van 550.000,00 euro.
Door het bezit van, van misdrijf afkomstige, goederen, heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een crimineel circuit, waarin het voor de stelers van die goederen lucratief blijft dergelijke misdrijven te plegen. Immers zorgt verdachte er mede voor dat de daders van dergelijke misdrijven een afzetgebied hebben voor de door hen gestolen waren.
Verdachte brengt hierdoor economische schade toe aan de detailhandel, omdat deze hun legale waren in mindere mate aan de man kunnen brengen.
De rechtbank heeft gelet op een Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 20 maart 2012 waaruit blijkt dat verdachte sedert 2006 meerdere malen is veroordeeld, onder meer ter zake van vermogens- en verkeersdelicten, voor het laatst door de politierechter te Utrecht op 1 september 2011 in verband met overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994 tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie en de verdediging tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit komt, zal de rechtbank verdachte een daartoe passende straf opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat, met name gelet op het strafblad van verdachte, een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur een passende straf is.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van TWEE (2) MAANDEN;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. P.L.C.M. Ficq en
I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 mei 2012.
Mr. M.A.A.T. Engbers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.