ECLI:NL:RBUTR:2012:BW8328

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
: 16/604062-11; 16/652253-12 [P
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en vrijspraak van brandstichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 21 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling en brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de brandstichting, omdat niet bewezen kon worden dat zij verantwoordelijk was voor de brand die op 27 maart 2011 in een winkelcentrum in Maarssen ontstond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op het moment van de brand niet in de woning aanwezig was en dat de verklaringen van de betrokkenen niet voldoende bewijs boden voor haar betrokkenheid.

De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan mishandeling. Op 8 juni 2011 had zij een bloempot naar het hoofd van haar toenmalige partner gegooid tijdens een ruzie, wat resulteerde in letsel voor de partner. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, hoewel het letsel dat de partner opliep als gering werd beschouwd. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank legde een werkstraf van 20 uren op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604062-11; 16/652253-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 mei 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsman mr. W.C. den Daas, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16/604062-11
Primair: op 27 maart 2011 te Maarssen, al dan niet alleen, opzettelijk brand heeft gesticht op een dak van een winkelcentrum, terwijl daarvan gevaar voor de aangrenzende woningen en/of gevaar voor de aanwezigen in die woningen te duchten was;
Subsidiair: op 27 maart 2011 te Maarssen, al dan niet alleen, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam vuur in aanraking heeft gebracht met kleding en die kleding naar beneden heeft gegooid, ten gevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is dat het dak van een winkelcentrum gedeeltelijk is verbrand.
Parketnummer 16/652253-12
Feit 1 primair: op 8 juni 2011 te Maarssen heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 1 subsidiair: op 8 juni 2011 te Maarssen [slachtoffer] heeft mishandeld;
Feit 2: op 8 juni 2011 te Maarssen een ruit van een toegangsdeur van een woning heeft vernield.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 16/604062-11
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van parketnummer 16/652253-12
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder feit 2 tenlastegelegde, omdat de ruit reeds vernield was op het moment dat verdachte de bloempot gooide.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 16/604062-11
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte alleen in de woning was tot ongeveer 05.00 uur. Op dat moment kwam de partner van verdachte, [slachtoffer] thuis. [slachtoffer] heeft, zo blijkt uit de stukken, verdachte ernstig mishandeld en hierna heeft verdachte de woning verlaten.
Pas om 05.26 uur komt er een melding van brand op het dak van het winkelcentrum. Op dit moment is verdachte dus niet meer in de woning aanwezig. [slachtoffer] was de enige die op dat moment in de woning aanwezig was, aldus de raadsman.
De raadsman heeft vervolgens aangevoerd dat het vreemd is dat [slachtoffer] pas in zijn tweede verhoor verklaart over de brandstichting en niet direct in zijn eerste verhoor. De raadsman heeft aangevoerd dat het in ieder geval niet verdachte kan zijn die de brand heeft aangestoken. Verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Ten aanzien van parketnummer 16/652253-12
De verdediging heeft ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde aangevoerd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat verdachte niet heeft kunnen zien waar zij het voorwerp naartoe gooide, omdat de ruit van de deur was afgeplakt. Voorts is niet vastgesteld met welk voorwerp is gegooid en wat de afmetingen van het voorwerp zijn. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake zou moeten zijn van meer letsel, indien [slachtoffer] daadwerkelijk op zijn hoofd zou zijn geraakt door een bloempot. De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken, omdat er sprake is van twijfel.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 2 tenlastegelegde, omdat de ruit reeds kapot was.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 16/604062-11
Vrijspraak ten aanzien van het primair en het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dan verdachte degene is die de brand veroorzaakt heeft en zal haar daarom vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op grond van de verklaringen van zowel [slachtoffer] als verdachte blijkt dat verdachte kort na 05.00 uur de woning heeft verlaten. Om 05.26 uur is de eerste melding van de brand binnengekomen bij de politie. De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen of verdachte degene is die verantwoordelijk is voor de ontstane brand en zal verdachte daarom vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 16/652253-12
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat zij uit woede een bloempot in de richting van het hoofd van [slachtoffer] heeft gegooid. Voorts blijkt uit de verklaring van verdachte dat het gaat om een bloempot van een hoogte van ongeveer 15 centimeter. De rechtbank is van oordeel dat het opzet van verdachte er niet op was gericht om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zij heeft deze kans ook niet voor lief genomen, gelet op de geringe grootte van de bloempot en de afstand tussen verdachte en [slachtoffer] op het moment dat zij de bloempot gooide.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Het bewijs ten aanzien van feit 1 subsidiair
[slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij in de nacht van 7 op 8 juni 2011 in zijn woning was, gelegen aan het [adres] in [woonplaats]. Hij was daar met [verdachte]. Hij zag dat [verdachte] een bloempot pakte van de galerij en dat zij de bloempot door de kapotte voordeur naar hem toegooide. [slachtoffer] voelde een harde klap tegen zijn hoofd. Ten tijde van het doen van de aangifte heeft hij nog steeds pijn aan zijn hoofd.
Op 8 juni 2011, omstreeks 00.40 uur, komen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatse op het [adres] te [woonplaats]. Beide verbalisanten zien dat een vrouw met kracht een bloempot door het raam van de woning met huisnummer[nummer] gooit. [verbalisant 2] spreekt met de aangever, die verklaart dat er een bloempot tegen zijn hoofd is gegooid. Aangever wijst verbalisant op een klein schrammetje op zijn voorhoofd. [verbalisant 2] ziet wat modderresten op de slaap van de aangever. Aangever verklaart dat dit is gedaan door de verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat zij een bloempot heeft gepakt in de hal bij de lift, dat zij het plastic bij de ruit van de voordeur heeft weggehaald en de bloempot door de opening heeft gegooid in de richting van [slachtoffer]. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij de bedoeling had om [slachtoffer] te raken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 subsidiair
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat verdachte aangever heeft mishandeld. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de bloempot tegen het hoofd van aangever heeft gegooid, waardoor aangever letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat aangever niet geraakt is door de bloempot, omdat dit wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij is geraakt door de bloempot en daaraan een schrammetje en pijn heeft overgehouden. De ter plaatse gekomen verbalisant neemt dit schrammetje waar en ziet tevens modderresten op de slaap van aangever. Voorts heeft verdachte ter zitting bevestigd dat zij in de richting van het hoofd van aangever heeft gegooid en hem ook wilde raken.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, omdat de ruit reeds kapot was op het moment dat verdachte de bloempot door de ruit in de voordeur gooide. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair
op 08 juni 2011 te Maarssen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] een bloempot tegen zijn hoofd heeft gegooid, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van parketnummer 16/652253-12:
Feit 1 subsidiair: mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft gevorderd daarbij als bijzonder voorwaarde op te leggen dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van Reclassering Centrum Maliebaan, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling en een klinische opname voor maximaal 7 weken om te bepalen welke behandeling mogelijk is, indien dat op enig moment nodig blijkt te zijn.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling onder parketnummer 16/652253-12 heeft de raadsman subsidiair verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Verdachte had ruzie met haar toenmalige partner en is de woning uitgegaan en de galerij op gelopen. Verdachte heeft een bloempot gepakt, is weer terug gelopen en heeft de pot bewust in de richting van het hoofd van [slachtoffer] gegooid. De pot heeft het hoofd van [slachtoffer] geraakt. De rechtbank merkt hierbij op dat het niet aan verdachte te danken is dat het bij zeer gering letsel is gebleven. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
- een de verdachte betreffend rapport van Reclassering Centrum Maliebaan d.d. 17 april 2012.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van brandstichting en een poging tot zware mishandeling. Nu de rechtbank slechts bewezen acht dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 20 uren een passende straf is voor hetgeen bewezen is verklaard. De rechtbank merkt daarbij op dat zij het aanmoedigt dat verdachte vrijwillig doorgaat met de hulpverlening, maar dat zij, gelet op het bewezenverklaarde, in de strafoplegging geen ruimte ziet om tevens een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [bedrijf 1], gevestigd te [woonplaats], vordert een schadevergoeding van € 2.500,-- voor hetgeen ten laste is gelegd onder parketnummer 16/604062-11.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat deze vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22b, 22c, 27, 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
Ten aanzien van parketnummer 16/604062-11
- spreekt verdachte vrij van het primair en het subsidiair tenlastegelegde;
Ten aanzien van parketnummer 16/652253-12
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair tenlastegelegde;
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Ten aanzien van parketnummer 16/652253-12:
Feit 1 subsidiair: mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 20 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 1], gevestigd te [woonplaats], niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij en de verdachte ieder in de eigen kosten, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 mei 2012.