ECLI:NL:RBUTR:2012:BW8125

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/654251-12; 16/514259-09 (tul); 16/513843-09 (tul) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld tegen politie en brandweer tijdens nieuwjaarsnacht

In de zaak tegen de verdachte, die op nieuwjaarsnacht samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen politie en brandweer, heeft de rechtbank Utrecht op 12 juni 2012 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van openlijk geweld en belediging van ambtenaren in functie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijk geweld tegen politieambtenaren en brandweerlieden, waarbij hij en zijn mededaders vuurwerk, bierflessen en andere voorwerpen naar hen gooiden. Dit geweld vond plaats tijdens het blussen van een vreugdevuur dat gevaar opleverde voor omliggende objecten. De rechtbank vond het onaanvaardbaar dat hulpverleners op deze manier werden behandeld en legde een zwaardere straf op dan gebruikelijk voor geweld tegen 'gewone' burgers. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden en een werkstraf van 90 uur. Daarnaast werden de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, en de rechtbank legde een schadevergoedingsmaatregel op. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid door psychische problemen. De rechtbank besloot dat de verdachte in de gelegenheid werd gesteld om de werkstraf te verrichten in plaats van de voorwaardelijke jeugddetentie ten uitvoer te leggen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweld tegen hulpverleners en de noodzaak om hen te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/654251-12; 16/514259-09 (tul); 16/513843-09 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouwe mr. D. van den Broek, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. .
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de afgelopen nieuwjaarsnacht samen met anderen geweld heeft gebruikt tegen de politie en de brandweer;
feit 2: meerdere politieambtenaren heeft beledigd;
feit 3: zich tegen zijn aanhouding heeft verzet door te rukken en te trekken.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de drie ten laste gelegde feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat verdachte hiervan vrijgesproken dient te worden. De raadsvrouwe heeft er hierbij op gewezen dat uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] niet kan worden afgeleid dat verdachte goederen heeft gegooid in de richting van de politie. Evenmin kan uit deze verklaring worden afgeleid dat verdachte een vuurpijl heeft afgeschoten in de richting van de politie.
Met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde zijn heeft de raadsvrouwe zich op het standpunt gesteld dat de verbalisanten de woning onrechtmatig zijn binnengetreden, daar deze verbalisanten in strijd met de wet niet beschikten over een vooraf opgemaakte schriftelijke machtiging. Gelet op dit onrechtmatige binnentreden waren de verbalisanten volgens de raadsvrouwe niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening op het moment dat verdachte hen in zijn woning onheus bejegende. De raadsvrouwe heeft in dit verband gewezen op een uitspraak van het Hof Den Haag van 28 mei 2008 (LJN BD3524). Indien de rechtbank de tenlastelegging zo zou interpreteren dat impliciet subsidiair artikel 266 Wetboek van Strafrecht ten laste is gelegd dan dient volgens de raadsvrouwe het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard te worden omdat dit een klachtdelict betreft en een dergelijke specifieke klacht om tot vervolging over te gaan ontbreekt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Feiten blijkend uit de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
4.3.1.1 De bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 1]
Op 31 december 2011 stonden er twee olievaten opgesteld ter hoogte van de woning aan [adres] te De Bilt, zijnde de woning van de familie [medeverdachte 1].
Deze olievaten waren geplaatst om daarin vreugdevuren te ontsteken en om daarmee oud en nieuw te vieren. De vreugdevuren in de olievaten werden omstreeks 12.00 uur die dag ontstoken en brandden de hele dag. Volgens de brandweercommandant was de brandweer omstreeks 22.16 uur ter plaatse gegaan en werden daar twee in brandstaande olievaten met daaromheen wat houten planken geblust. Voorts werd toen volgens de brandweercommandant de afspraak gemaakt dat de vreugdevuren alleen gedoogd werden in de genoemde olievaten. Omstreeks 23.00 uur werd door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] waargenomen dat er een enorme brand woedde op de parkeerplaatsen tegenover genoemde woning. Nadat door deze verbalisanten de brandweer was opgeroepen en de brand vervolgens door de brandweer werd geblust werd er ter plaatse gesproken met [medeverdachte 2], die volgens deze verbalisanten verkeerde onder invloed van alcoholische drank. Deze [medeverdachte 2] verklaarde dat [verdachte] vuurwerk naar de brandweer had gegooid, maar dat hij [verdachte] al had gestraft. [medeverdachte 2] deelde de verbalisanten mede dat hij er op toe zou zien dat het vuur enkel in de olievaten zou branden.
Iets later op de avond zijn de olievaten wederom in brand gestoken en stond ook materiaal rondom de vaten in brand. De vlammen van deze brandhaard waren volgens verbalisant [verbalisant 1] ongeveer 3 meter hoog en de brand werd wederom door de brandweer geblust.
Op 1 januari 2012 omstreeks 00.00 uur werd op de genoemde locatie nogmaals een flink vuur aangetroffen, waarbij ook pallets, stoelen en ander huisraad op het vuur lagen. De vlammen waren dit maal nog hoger dan bij de voorgaande keren. De groep bestond aldaar uit wederom ongeveer 25 personen. De sfeer was volgens verbalisant [verbalisant 1] echter omgeslagen en was te omschrijven als grimmig. De inmiddels ook weer ter plaatse gekomen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zagen dat de brandweer de brand weer aan het blussen was. Niet veel later werden deze verbalisanten en de brandweer bekogeld met zwaar illegaal vuurwerk, bierflesjes en oliebollen.
Verbalisant [verbalisant 5] ziet [medeverdachte 3] ook met lege bierflesjes, oliebollen en zwaar vuurwerk in de richting van de politie gooien.
[verbalisant 3] zag ook dat de groep het brandweervoertuig en de politievoertuigen bekogelde. Door deze verbalisant werd gezien dat [medeverdachte 3] meerdere malen in de richting van de politie en de brandweer voorwerpen gooide. Deze [medeverdachte 3] begaf zich volgens laatstgenoemde verbalisant in de genoemde groep van 25 personen. In deze groep was hij samen met [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 4]. [medeverdachte 1] liep daarbij uitdagend naar de politie.
Door verbalisant [verbalisant 1] werd gezien dat door zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 4] meerdere malen met voorwerpen naar de politie en brandweer werd gegooid. Uit enkele door hen gegooide voorwerpen zag hij een flits komen gevolgd door een harde knal. Ook zag deze verbalisant [verdachte] gooiende bewegingen maken en een vuurpijl gericht houden en afschieten op de politie en brandweer. Daarnaast zag hij dat [medeverdachte 4], [verdachte] en [medeverdachte 1] heel recalcitrant op hem af kwamen lopen en dat zij zich erg uitdagend gedroegen.
[verbalisant 2] zag vervolgens dat de verbalisanten [verbalisant 4], [verbalisant 5] en [verbalisant 3] probeerden om [medeverdachte 2] aan te houden. Tijdens de aanhouding zag deze verbalisant dat voortdurend zwaar en illegaal vuurwerk in de richting van hem en de genoemde verbalisanten werd gegooid. Ook zag hij dat dergelijk vuurwerk in de richting van de met bluswerkzaamheden bezig zijnde brandweerlieden werd gegooid. Op dat moment werd de groep van ongeveer 25 personen op afstand gehouden door twee ter plaatse gekomen hondengeleiders. Vanuit de groep werd echter nog steeds vuurwerk gegooid in de richting van de verbalisanten en de brandweer. Door verbalisant [verbalisant 2] werd gezien dat [medeverdachte 1] probeerde om langs de hondengeleiders heen te lopen en dat [medeverdachte 1] nadat hij werd weggeduwd door verbalisant [verbalisant 1] op hem kwam aflopen, waarop hij door [verbalisant 2] tegen zijn schouders werd geduwd. Om de brandweer af te schermen bleef verbalisant [verbalisant 2] op zijn positie staan. Hij zag vervolgens dat er een stuk vuurwerk in zijn richting werd gegooid en dat dit vlakbij zijn gezicht tot ontploffing kwam, waarbij hij een hard knal hoorde en een felle flits zag. Hierop voelde hij een stekende pijn in zijn rechterbeen ter hoogte van zijn knie. In zijn oren hoorde hij een luidde piep. Door een brandweerman werd hij vervolgens beetgepakt en samen zijn zij naar de dienstauto gelopen. Aldaar hoorde hij verbalisant [verbalisant 3] roepen dat zij zich zouden terugtrekken. Nadat de verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 2] zich teruggetrokken hadden voerden zij overleg met de andere verbalisanten en werd besloten om [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [verdachte] en [medeverdachte 3] aan te houden.
Op de plaats waar eerder de brand had gewoed werden geen personen meer aangetroffen. De verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werden vervolgens gezien op de rotonde van de Looijdijk en de Hessenweg. Deze beide verdachten zijn evenals de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte], die werden gezien in een groep die zich bevond bij de rotonde Blauwkapelseweg en Hessenweg, aangehouden.
4.3.1.2 De aangifte van verbalisant [verbalisant 4]
[verbalisant 4] zag dat de groep uit was op een confrontatie. Zij zag dat [verdachte] en [medeverdachte 3] met voorwerpen in de richting van haar en haar collega’s gooide. Volgens [verbalisant 4] werd er gegooid met oliebollen, lege bierflesjes en zwaar vuurwerk.
4.3.1.3 De verklaringen van de brandweerlieden
Brandweerman [brandweerman 1] heeft op 1 januari 2012 verklaard dat de groep mensen behoorlijk agressief overkwam en dat de sfeer grimmig en gewelddadig te noemen was. Ook zag hij dat hij en zijn collega’s ([brandweerman 2], [brandweerman 3], [brandweerman 4], [brandweerman 5] en [brandweerman 6]) bekogeld werden door zwaar vuurwerk. Aan hun brandwerende kleding, helmen en handschoenen was het te danken dat zwaar letsel kon worden voorkomen. Wel hadden diverse collega’s behoorlijk veel last van piepende oren, dit in verband met zware knallen. Op een gegeven moment werd er volgens deze brandweerman ook met andere voorwerpen gegooid. Zo zag hij onder andere dat er gericht met bierflessen werd gegooid. Hierop besloot de bevelvoerder, mede vanwege de veiligheid, om weg te gaan. [brandweerman 1] kreeg nog glasscherven van een kapot springend bierflesje tegen zijn hand, hetgeen een hevige bloeding opleverde.
[brandweerman 2], bevelvoerder van de brandweer, verklaart dat het zware vuurwerk dat vanuit de groep gegooid werd een ronde vorm had met vijf tot zeven centimeter doorsnee, zodat het leek op nitraatbommen. Hij relateert dat vanuit de groep ook bierflessen naar de brandweer werden gegooid en dat hij werd geraakt op zijn helm. Hij hoorde glasgerinkel op de grond en zag dat er een uit elkaar gespat bierflesje lag. Hij rook meteen een bierlucht en maakte daaruit op dat het een vol bierflesje was dat hem geraakt had. Hij voelde dat het pijn deed, alsof hij een klap in zijn nek kreeg.
4.3.1.4 Verklaring [getuige 1]
Op 2 januari 2012 heeft [getuige 1] tegenover de politie verklaard dat zij zag dat [verdachte] meerdere keren met vuurwerk op de brandweer en politie schoot.
4.3.2 Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de tenlastelegging is toegesneden op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk het openlijk in vereniging plegen van geweld aan de openbare weg, [adres] te De Bilt. Volgens vaste rechtspraak is van “in vereniging” plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Ook is voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging niet nodig dat wordt vastgesteld wie welk geweld heeft gepleegd binnen het geheel.
De rechtbank stelt omtrent de bijdrage van verdachte aan het tegen de politie en brandweer uitgeoefende geweld vast dat verdachte zich bevond in een groep van waaruit meerdere malen zwaar vuurwerk, oliebollen en flessen werden gegooid. Uit de genoemde bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat verdachte meermalen voorwerpen gooide in de richting van politie en brandweer en tevens een vuurpijl gericht op de politie en brandweer afschoot. Daarnaast gedroeg verdachte zich volgens deze verbalisant uitdagend en recalcitrant. Ook verbalisant [verbalisant 4] zag verdachte met voorwerpen in de richting van haar en haar collega’s gooien. De bevindingen van deze verbalisten vinden met betrekking tot verdachtes aandeel daarnaast nog steun in de verklaring [getuige 1] en die van [medeverdachte 2].
De rechtbank acht verdachte’s handelswijze van dien aard dat deze beschouwd kunnen worden als voldoende significante bijdrage aan het uitgeoefende geweld tegen politie en brandweer en acht het ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3 Feiten ten aanzien van de feiten 2 en 3
4.3.3.1 De bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 4]
Op 14 december 2011 kregen verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 4], beiden geüniformeerd en respectievelijk agent en hoofdagent van politie Utrecht wijkteam De Bilt, omstreeks 8.33 uur de melding dat er geluidsoverlast werd veroorzaakt op [adres] te [woonplaats]. Op dit adres gold de afspraak dat wanneer er geluidsoverlast geconstateerd werd de geluidsinstallatie in beslag genomen zou worden. Ter plaatse werd door de verbalisanten de hardcore muziek vanuit de woning al op de openbare weg gehoord. De verbalisanten hebben vervolgens aangebeld bij de woning, hebben met de brievenbus geklepperd en op de ramen gebonkt. Telkens werd hieraan geen gehoor gegeven. De geluidsoverlast bleef bestaan. [verbalisant 4] heeft hierna tevergeefs contact gezocht met de mobiele telefoons van [verdachte] en zijn vader. Verbalisanten hebben ongeveer 12 minuten geprobeerd om op deze wijze contact te krijgen met deze personen, maar telkens zonder resultaat. Met telefonische toestemming van de hulp officier van justitie zijn beide verbalisanten vervolgens de niet afgesloten woning binnengetreden. In de woning zijn de verbalisanten naar de zolderverdieping gelopen waarbij meerdere malen op luide wijze werd geroepen: “politie” en “[verdachte], politie”. Toen de verbalisanten aankondigden dat zij de geluidsinstallatie van verdachte in beslag zouden nemen heeft hij hen beledigd en zich verzet tegen zijn aanhouding. Beide verbalisanten probeerden verdachte namelijk vast te pakken maar voelden dat verdachte in tegengestelde richting bewoog. Verdachte probeerde zich daarbij met kracht los te trekken. Tijdens het verzet hoorden de verbalisanten verdachte zeggen: “kanker wouten, kanker mongolen, kanker idioten”. Beide verbalisanten voelde zich in hun goede naam en eer aangetast.
De verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] waren eveneens bij de woning aan de [adres] gekomen. Zij hoorden verdachte meerdere malen zeggen: “jullie zijn kankermongolen” en “kankeridoten”. Beide verbalisanten voelden zich in hun goede naam en eer aangetast.
Zowel L.E. van der Kraats, [verbalisant 6] , [verbalisant 7] als [verbalisant 8] hebben aangifte van belediging gedaan.
4.3.4 Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat ingevolge het eerste lid van artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden een schriftelijke machtiging is vereist voor het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner. Deze machtiging wordt zo mogelijk getoond. Een dergelijke schriftelijke machtiging is ingevolge het derde lid van dit artikel niet vereist indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
In dit geval was geen sprake van een vooraf opgestelde schriftelijke machtiging, is deze machtiging dus ook niet aan verdachte getoond en daarnaast kan ook niet gesproken worden van een situatie als bedoeld in het derde lid van het genoemde artikel.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op hetgeen is weergegeven in de voorgaande alinea sprake is van een vormverzuim, daar de verbalisanten zonder voorafgaande schriftelijke machtiging de woning zijn binnengetreden.
De rechtbank acht dit een ernstig verzuim, nu deze schending van artikel 2 van de Algemene Wet op het Binnentreden ook een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens -het grondrecht op privacy- betekent.
Voorts rijst de vraag of onder deze omstandigheden het bestanddeel “werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening” -dat zowel bij de onder 2 tenlastegelegde belediging van ambtenaren als bij het onder 3 tenlastegelegde verzet tegen ambtenaren een bestanddeel van het strafbare feit vormt- bewezen kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat de agenten gezien dit verzuim niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Verdachte dient dus van dit onderdeel van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten vrijgesproken te worden. De rechtbank acht de feiten voor het overige -gelet op voornoemde bewijsmiddelen- wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 01 januari 2012 te De Bilt met anderen, op of aan de openbare weg, [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
- [verbalisant 4] en [verbalisant 5] en [verbalisant 3] en [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (allen ambtenaar van politie) en
- [brandweerman 1] en [brandweerman 2] en [brandweerman 3] en
[brandweerman 4] en [brandweerman 5] en [brandweerman 6] (allen op dat moment
werkzaam bij de brandweer), welk geweld bestond uit het gooien van oliebollen
en (lege en/of volle) bierflessen en ontstoken stukken zwaar vuurwerk en vuurpijlen en/of een of meer andere (harde) voorwerpen op/tegen, althans in de richting, van die [verbalisant 4] en/of die [verbalisant 5] en/of die [verbalisant 3] en/of die [verbalisant 1] en/of
die [verbalisant 2] en/of die [brandweerman 1] en/of die [brandweerman 2] en/of die [brandweerman 3] en/of die [brandweerman 4] en/of die [brandweerman 5] en/of die [brandweerman 6];
2.
op tijdstippen op 14 december 2011 te De Bilt, telkens opzettelijk beledigend, [verbalisant 7], hoofdagent, en [verbalisant 8], surveillant, en [verbalisant 4], hoofdagent, en [verbalisant 6], agent, allen werkzaam bij de politie Utrecht, wijkteam De Bilt, en hen/hem/haar in diens / dier tegenwoordigheid (meermalen) mondeling heeft/hebben toegevoegd de woorden "Jullie Kankermongolen! en/of Kanker kleine met je kankerhoofd! en Kankerwouten! en Kankerlijers!"
3.
op 14 december 2011 te De Bilt, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende
politieambtenaren, te weten: [verbalisant 6], agent, en[verbalisant 4], hoofdagent, beiden werkzaam bij de politie Utrecht, wijkteam De Bilt,
verdachte, op verdenking van het overtreden van artikel 267 van het Wetboek
van Strafrecht hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, ter overbrenging naar een politiebureau, zich met geweld tegen die genoemde opsporingsambtenaren heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen in feit 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 Ontvankelijkheid
Voor wat betreft feit 2 blijft over de eenvoudige belediging. Eenvoudige belediging is slechts vervolgbaar op klacht. In het dossier bevindt zich geen klacht van de verbalisanten. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of de officier kan worden ontvangen in haar vervolging. De rechtbank leidt uit de aangiften van de verbalisanten terzake van –samengevat- belediging van een ambtenaar, wetende dat voor een dergelijke aangifte geen klacht nodig is en dat deze door het openbaar ministerie in beginsel vervolgd zal worden, af dat deze verbalisanten een duidelijke vervolgingswens hadden. De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in haar vervolging.
6 De strafbaarheid
6.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van feiten 1 en 2 uitsluiten.
Feit 3 kan niet gekwalificeerd worden als een strafbaar feit. Verdachte zal daarom voor dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
feit 1: openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen.
feit 2: eenvoudige belediging meerdere malen gepleegd.
6.2 De strafbaarheid van verdachte
Omtrent de persoon van verdachte is door mevr. drs. K.G.M. Schiphorst, (kinder- en jeugd)psychiater, een rapport d.d. 31 maart 2012 opgemaakt. Dit rapport is alleen toegespitst op het onder 1 ten laste gelegde. In dit rapport heeft zij beschreven dat verdachte cognitief functioneert op licht zwakzinnig niveau, hij ADHD en een autismespectrumstoornis heeft. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De vele beperkingen (zijn beïnvloedbaarheid, zijn gebrekkige inschatting in sociale situaties, zijn beperkte oorzaak-gevolg denken, zijn beperkte inlevingsvermogen, zijn impulsiviteit, zijn gebrekkige gewetensfunctie, zijn lage niveau van cognitief functioneren) die verdachte heeft maken dat hij verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal verdachte derhalve als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen. De rechtbank acht verdachte echter wel strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, met afrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden -kort gezegd-: huisarrest rond de komende twee jaarwisselingen, ITB+, reclasseringscontact, maatregel Hulp en Steun, een behandeling bij Wier en een contactverbod met [medeverdachte 1] voor de duur van 1 jaar;
- een werkstraf voor de duur van 100 uren te vervangen door 50 dagen jeugddetentie.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft verzocht –indien de rechtbank tot strafoplegging zou komen- geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De raadsvrouwe heeft er daarbij op gewezen dat verdachte tijdens zijn verblijf in Eikenstein erg heeft geleden en dat zijn verblijf aldaar een behoorlijke impact op hem heeft gehad. Daarnaast heeft zij gewezen op conclusies en aanbevelingen die zijn genoemd in het door drs. K.G.M. Schiphorst opgemaakte rapport.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen politieambtenaren en brandweerlieden. Nadat tijdens het vieren van oud en nieuw een vreugdevuur was ontstoken ontstond er door deze brandhaard gevaar voor omliggende objecten. In plaats van de brandweer de brand te laten blussen hebben verdachte en zijn mededaders op gewelddadige wijze de confrontatie gezocht met de aanwezige politieambtenaren en brandweerlieden. Zo werd er veelvuldig met allerlei projectielen, waaronder zwaar vuurwerk en flesjes bier naar de hulpverleners gegooid. Meerdere hulpverleners hebben daardoor letsel opgelopen. De rechtbank vindt het onaanvaardbaar dat mensen die noodzakelijke diensten verlenen aan het publiek op een dergelijke wijze behandeld worden. Het is immers van groot belang dat mensen - zeker wanneer zij werkzaam zijn in publieke functies – vrijelijk hun werkzaamheden kunnen verrichten, zonder dat zij bedacht hoeven te zijn op verbaal dan wel fysiek geweld. Bij de strafmaat zal de rechtbank hiermee rekening houden in die zin dat een zwaardere straf op zijn plaats is dan wanneer sprake zou zijn geweest van geweld jegens ‘gewone’ burgers.
Daarnaast roept openlijke geweldpleging bij passanten, en ook in de samenleving als geheel, gevoelens van onrust en onveiligheid op. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld, of personen die hebben gezien dat dergelijk geweld werd uitgeoefend, nog enige tijd de lichamelijke en psychische gevolgen daarvan moeten dragen. Verdachte en zijn mededaders hebben hieraan bijgedragen. Dat het geweld buitensporig is geweest is ook gebleken uit de diverse verklaringen van de betreffende brandweerlieden. Enkele van deze personen zaten al tientallen jaren bij de brandweer, maar hebben zich nooit eerder zo bedreigd gevoeld als in deze situatie.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan belediging. De rechtbank zal bij de strafmaat echter wel rekening houden met het feit dat verdachte door de plotseling voor hem staande verbalisanten erg was geschrokken en hij zijn emoties minder eenvoudig in bedwang weet te houden.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte d.d. 7 mei 2012, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar in het recente verleden meerdere malen is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke feiten.
Voornoemde psychiater heeft in haar rapport beschreven dat om de kans op hernieuwde contacten met de politie te voorkomen en de ontwikkeling van verdachte in positieve zin te stimuleren een behandeling geïndiceerd is. Betrokkene heeft het meeste baat bij een non-verbale therapie, zoals psychomotore therapie. Verder dient het medicatiebeleid geëvalueerd te worden en kan bekeken worden of er uitsluitingsdiagnostiek dient plaats te vinden ten aanzien van mogelijk een genetische afwijking. Daarnaast is het volgens deze deskundige belangrijk om verdachte’s ouders bij de behandeling te betrekken in de vorm van ouderbegeleiding. In de toekomst kan overwogen worden wat voor verdachte de meest geschikte leefomgeving is en voor de nabije toekomst lijkt het zinvol om de voor- en nadelen van een eventuele bewindvoerder met verdachte en zijn ouders te bespreken. Met een aanmeldfunctionaris van Altrecht Aventurijn, afdeling Lifetime poli Wier is het bovenstaande besproken en aldaar kunnen zij verdachte een behandeling bieden. De deskundige adviseert continuering van de maatregel Hulp en Steun, met een verplicht reclasseringscontact en het volgen van een ambulante behandeling.
Door raadsonderzoeker H. Lindenhof wordt in zijn rapport d.d. 14 maart 2012 geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Als bijzondere voorwaarde wordt daarbij geadviseerd om in het kader van de maatregel Hulp en Steun reclasseringscontact op te leggen.
De rechtbank acht gelet op de ernst van de openlijke geweldpleging een forse werkstraf op zijn plaats. Deze werkstraf is mede door de gedeeltelijk vrijspaak ten aanzien van feit 2 en het ontslag van rechtsvervolging terzake feit 3 van kortere duur dan de officier van justitie heeft geëist en ook korter dan de werkstraf zoals die is opgelegd aan de mededaders van verdachte. De rechtbank heeft hierbij uitdrukkelijk rekening gehouden met de minderjarige leeftijd van verdachte en het feit dat hij verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van 3 maanden. De rechtbank hoopt met deze voorwaardelijke jeugddetentie verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst nogmaals strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel het gevorderde (en in het dictum uitgeschreven) huisarrest als bijzondere voorwaarde koppelen, alsmede in het kader van de maatregel Hulp en Steun verplicht reclasseringscontact. Ook dient verdachte, gelet op de bij hem spelende problematiek, mee te werken aan een ambulante behandeling bij Altrecht, afdeling Wier, dan wel aan een behandeling bij een soortgelijke instelling. De rechtbank zal het huisarrest beperken tot één jaarwisseling. De rechtbank acht –anders dan de officier van justitie- geen termen aanwezig om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen. De rechtbank heeft er hierbij rekening mee gehouden dat het bewezenverklaarde feit dateert van voor 1 april 2012 en de wettelijke mogelijkheid van dadelijke uitvoerbaarheid toen nog niet van kracht was. Bovendien is deze wetswijziging niet een voor verdachte gunstiger bepaling dan de oude regeling.
De rechtbank acht het door de officier van justitie gevorderde contactverbod met [medeverdachte 1] niet opportuun en zal dit verbod ook niet aan verdachte opleggen. De rechtbank heeft er hierbij rekening meegehouden dat verdachte en [verdachte] elkaars beste vrienden zijn, zij dagelijks met elkaar om wensen te gaan en verdachte in het kader van een voorwaarde bij zijn schorsing al een contactverbod heeft opgelegd gekregen. Zij zullen eenmalig voor hetzelfde feit veroordeeld worden, in dit geval is een voorzetting van het contactverbod een te vergaande inbreuk op de keuzevrijheid van verdachte.
Evenmin zal de rechtbank opnieuw de maatregel ITB-Plus opleggen, nu verdachte vanaf zijn schorsing op 12 januari 2012 reeds bijna 6 maanden op een goede wijze voldaan heeft aan de ITB-Plus verplichtingen, die hem toen waren opgelegd.
7 De benadeelde partij
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in totaal zeven ingediende vorderingen integraal (hoofdelijk) toe te wijzen. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd ten aanzien van de toegewezen vorderingen telkens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2 Het standpunt van de raadsvrouwe
De raadsvrouwe heeft met betrekking tot de vorderingen van [brandweerman 1] en [verbalisant 2] geen opmerkingen gemaakt. Met betrekking tot de vorderingen van [brandweerman 4], [brandweerman 5] en [brandweerman 6] heeft de raadsvrouwe opgemerkt dat er geen sprake is geweest van lichamelijk letsel en dat ook psychisch letsel niet aannemelijk is gemaakt. Enkel het schrikken en het bang zijn valt niet te kwalificeren als immateriële schade. De raadsvrouwe heeft verzocht de vorderingen van deze drie laatstgenoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Met betrekking tot de vorderingen van [brandweerman 3] en [brandweerman 2] heeft de raadsvrouwe er op gewezen dat ten aanzien van het gevorderde bedrag een vergelijking wordt gemaakt met een toegekend bedrag aan een agent bij een zogenaamde voetbalzitting. Deze betreffende agent had evenals deze benadeelde partijen een blijvende piep in zijn oren en aan hem werd € 1.400,- toegekend. Volgens de raadsvrouwe is niet duidelijk geworden waarom door deze twee benadeelde partijen een hogere toekenning wordt gevraagd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen [brandweerman 1] (€ 500,-), [brandweerman 2] (€ 1.650), [brandweerman 3] (€ 1.650,-), [brandweerman 4] (€ 400,-), [brandweerman 5] (€ 400,-), [brandweerman 6] (€ 400,-), [verbalisant 2] (€ 500,-) hebben een vordering ingediend in verband met door hun geleden schade. Uit de door hen gegeven toelichting blijkt dat de schade onder meer bestaat uit gehoorschade (bij [brandweerman 3] en [brandweerman 2]), een flink litteken (bij [verbalisant 2]) en ondervonden angst, pijn en verontwaardiging Ook schrik en angst in de onderhavige situatie is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als immateriële schade, zodat het verweer van de raadsvrouwe op dit punt wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de zeven afzonderlijke benadeelde partijen gevorderde immateriële schade telkens een rechtstreeks gevolg is van het hiervoor bewezenverklaarde en acht de verdachte aansprakelijk voor die betreffende schade. De hiervoor genoemde en gevorderde bedragen zijn voldoende aannemelijk gemaakt zodat deze (hoofdelijk) zullen worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen, met dien verstande dat de rechtbank zal volstaan met telkens oplegging van de schademaatregel ten hoogte van een vierde deel van het toegewezen bedrag. Het doel van de schadevergoedingsmaatregel, namelijk het versterken van de positie van de benadeelde in het kader van de strafprocedure met als door schadevergoeding wordt daardoor voldoende gewaarborgd.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straffen onder bovengenoemde parketnummers die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnissen van de kinderrechter van 28 augustus 2009 en 7 oktober 2010 ten uitvoer zullen worden gelegd. De officier van justitie heeft vervolgens gevorderd deze beide gevangenisstraffen van 2 weken om te zetten in tweemaal een werkstraf voor de duur van 28 uren.
8.2 Het standpunt van de raadsvrouwe
De raadsvrouwe heeft er op gewezen dat verdachte vanaf januari 2012 het ITBplus traject op positieve wijze heeft doorlopen. Dit traject is voor verdachte behoorlijk pittig geweest en daarnaast heeft verdachte sinds die tijd geen contact mogen hebben met zijn beste vriend, [medeverdachte 1]. De raadsvrouwe heeft gelet hierop verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, dan wel de proeftijden te verlengen, dan wel de jeugddetentie om te zetten in een werkstraf.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuwe strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen een werkstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke jeugddetentiestraffen ten uitvoer te leggen.
De rechtbank stelt met betrekking tot de vordering onder parketnummer 16/513843-09 vast dat de proeftijd bij vonnis van de politierechter van 5 maart 2010 is verlengd met de duur van 1 jaar.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77gg, 141 en 266 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid van het feit
-verklaart het onder 3 tenlastegelegde feit niet strafbaar en ontslaat verdachte ten aanzien van dit feit van alle rechtsvervolging.
Strafbaarheid
- verklaart dat het onder 2 en 3 bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten opleveren:
feit 1:openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen;
feit 2: eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich in het kader van maatregel Hulp en Steun tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens het Buro Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, uit te voeren door de William Schrikker Groep;
* dat verdachte (indien dat door voornoemde reclasseringsinstelling nodig wordt geacht) zal meewerken aan een behandeling bij Altrecht, afdeling Wier, of een soortgelijke instelling, zolang de deskundigen aldaar dat in overleg met de jeugdreclassering noodzakelijk achten, doch maximaal voor de duur van de proeftijd;
* dat verdachte verplicht is van 31 december 2012 vanaf 12:00 uur tot 1 januari 2013 om 9:00 binnen te blijven, met opgave van zijn verblijfadres en telefoonnummer voor deze periode aan de politie op uiterlijk 30 december 2012;
- draagt voornoemde reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 90 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 45 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Vordering tenuitvoerlegging 16/514259-09
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 7 oktober 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/514259-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een jeugddetentie voor de duur van 2 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentiestraf zal worden vervangen door een werkstraf van 28 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 14 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Vordering tenuitvoerlegging 16/513843-09
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 28 augustus 2009 is opgelegd (en waarvan de proeftijd op 5 maart 2010 met één jaar is verlengd) in de zaak onder parketnummer 16/513843-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten: een jeugddetentie voor de duur van 2 weken;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentiestraf zal worden vervangen door een werkstraf van 28 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 14 dagen;
Benadeelde partij [brandweerman 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [brandweerman 1] van € 500,-, geheel ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [brandweerman 1], € 125,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [brandweerman 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [brandweerman 2] van € 1.650,-, geheel ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [brandweerman 2], € 412,50,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [brandweerman 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [brandweerman 3] van 1.650,-, geheel ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [brandweerman 3], € 412,50,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [brandweerman 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [brandweerman 4] van € 400,-, geheel ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [brandweerman 4], € 100,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [brandweerman 5]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [brandweerman 5] van € 400,-, geheel ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [brandweerman 5], € 100,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [brandweerman 6]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [brandweerman 6] van € 400,-, geheel ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [brandweerman 6], € 100,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [verbalisant 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 2] van € 500,-, geheel ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 2], € 125,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.J. Veldhuijzen en E.A.A. van Kalveen, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 juni 2012.